Werkcollege 1. Interventie, preventie, ondersteunen en effectiviteit
Leerdoelen Week 1:
1. Wat is een interventie? Welke soorten van ondersteuning bestaan er (categorieën).
Wat zijn de verschillen met behandeling en ondersteuning, geprotocolleerde en niet-
geprotocolleerde interventies?
2. Wat is effectonderzoek: welke vormen bestaan er (designs) en wat betekenen de
verschillende niveaus van effectiviteit (bijv. Van Yperen, NJI)?
3. Wanneer is een interventie evidence-based en/of effectief en waar kijk je dan naar?
Wat is het verschil tussen theoretisch onderbouwd of empirisch onderbouwd?
4. Op wie richt een interventie zich? Wat doet de orthopedagoog als behandelaar?
(cognitieve gedragstherapie, van individueel tot systemisch handelen)?
5. Wat is een N=1 studie en waarom zijn deze zo belangrijk? En voor welke
doelgroepen? Wat zijn de sterke en minder sterke kanten van een N=1 studie?
6. Wat is preventie? Is preventie effectief? Wat zijn de sterke en minder sterke kanten
van preventieonderzoek?
7. Met betrekking tot evidence-based practice: wat is science en wat is pseudo-science?
Wat kunnen professionals (beter) doen om wetenschappelijk te ondersteunen?
8. Wat tonen de studies van Juffer et al. (2017) en Huber et al. (2015) aan? Evalueer
beide studies op sterke en minder sterke kanten (kijk hiervoor bijv. naar de methode
van beide studies).
NJI (2017) Soorten Effectonderzoek
Professionele interventies zijn theoretisch goed onderbouwd en met onderzoek op hun
effecten getoetst. Voor dergelijk onderzoek zijn verschillende methoden ontwikkeld:
Niet-experimenteel kwaliteitsonderzoek
o Wat is de kwaliteit v/e interventie, zonder vergelijking met een andere cliënt of
groep bij wie geen/een andere interventie is toegepast (bv. tevredenheidsond.)
Niet-experimenteel veranderingsonderzoek
o Voor- en nametingen van kenmerken van cliënten om de effectiviteit van de
interventie in kaart te brengen
o Normgerelateerd veranderingsonderzoek/benchmarkstudie: uitkomsten
worden vergeleken met een externe norm
o Veranderingstheoretisch onderzoek: toetsen van vooraf voorspelde verbanden
Casestudies (N=1-onderzoek)
o Beschrijven v/d toestand van één onderzoeksobject op verschillende
momenten; voor en tijdens de interventie, en wanneer veranderingen optreden.
o Herhaalde casestudie: de onderzoeker toetst de resultaten uit een eerdere
studie door het onderzoek te herhalen bij nieuwe gevallen
(Quasi-)experimenteel onderzoek
o De interventie waar het onderzoek over gaat (experimentele conditie) wordt
vergeleken met een andere interventie/groep waarbij geen interventie is
toegepast (controleconditie)
o Randomized controlled/clinical trial (RCT): in het ideale geval zijn de
proefpersonen willekeurig verdeeld over de verschillende condities
o Quasi-experimenteel onderzoek: wanneer er geen sprake is van RCT (in de
praktijk vaak het geval! Hulpverleners/cliënten hebben vaak een stem bij de
verdeling van de proefpersonen over de twee groepen)
Metastudies
o Zetten alle resultaten van onderzoeken op een rij en vergelijken deze
, 3 kenmerken van goed effectonderzoek:
1. Hoge interne validiteit (zo zuiver mogelijk, zonder confounders; bv. RCT’s)
2. Hoge externe validiteit/representativiteit (betrouwbare weerspiegeling praktijk)
3. Follow-up (effecten van een interventie moeten meerdere keren gemeten worden om
te zien of deze daadwerkelijk beklijven)
Delsing & van Yperen (2017) Hoofdstuk 15
Een nadeel van RCT is dat het kijkt naar groepen; een gemiddelde verandering bij de
experimentele groep wordt vergeleken met de gemiddelde verandering bij de controlegroep.
Hierdoor kunnen conclusies getrokken worden over de gemiddelde effecten van een
interventie, maar niet over of een interventie werkt voor een individuele cliënt.
Oplossing: Single Case Experimental Design (SCED; N=1-onderzoek; casestudie)
Voordelen: staat dicht bij de praktijk (kan tijdens het onderzoek aanpassingen doen
aan de onafhankelijke variabel; is gemakkelijk bij meerdere cliënten te herhalen
(steeds hetzelfde effect aannemelijk dat het over het algemeen effectief is)
Kenmerken van (kwantitatief) N=1-onderzoek
De individuele casus is de eenheid v/d interventie en v/d data-analyse
De interventie is de onafhankelijke variabele die invloed heeft op afhankelijke
Uitkomsten worden herhaaldelijk gemeten, niet alleen aan het begin en eind
o Basislijnfase, interventiefase en follow-upfase
Binnen de onderzoeksopzet vormt de casus zijn eigen controle, door scores van voor,
tijdens en na de interventie met elkaar te vergelijken
Verschillende onderzoeksopzetten bij N=1-onderzoeken:
Pre-post design (onderzoek met begin- en eindmeting; officieel geen N=1, want geen
herhaalde metingen)
o Vaak onderdeel van ROM (routine outcome monitoring)
o Nadeel: geen zekerheid of de verandering komt door de interventie; geringe
bewijskracht
AB-design (2 fasen van herhaalde meting; baseline en tijdens interventiefase)
o Niet alle alternatieve verklaringen zijn uit te sluiten!
ABA-design (AB-design + follow-up-meting)
o Om de relatie tussen de uitkomst en interventie met meer bewijskracht aan te
kunnen tonen
o Kan verder versterkt worden door aselecte invoering v/d interventie (= op
random moment de interventie introduceren; minder alternatieve verklaringen)
o Nadeel: alleen van toepassing op interventie-uitkomsten die omkeerbaar zijn,
dus in gevalleen waarbij de kans groot is dat de situatie zoals die was in de
basislijnfase weer terugkomt als de interventie stopt.
o Nadeel: niet ethisch om doelbewust een terugval uit te lokken
ABAB-design (na terugkeer v/d oorspronkelijke conditie terugkeer v/d interventie)
o Alternatieve verklaringen zijn met nog grotere zekerheid uit te sluiten, maar
nog steeds niet volledig uit te sluiten
Design met wisselende interventies (ABCD… of ABAC…)
o Achtereenvolgende wisselingen van afwijkende interventies
o Om de effectiviteit van verschillende interventies na te gaan
o Nadeel: niet mogelijk om het effect van elke interventie apart te meten;
rekening houden met de interactie tussen verschillende interventies
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isaweda. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.