College 1: Sociale psychologie; introductie en sociale cognitie (B&B hoofdstuk 1 & hoofdstuk 2)
Sociale psychologie onderzoekt de aard en oorzaken van individueel gedrag, gevoelens en het denken
in sociale situaties
3 Aspecten binnen sociale psychologie
Cognitie = wat mensen denken
Emotie/affect = wat mensen voelen
Gedrag = wat mensen doen
Terugkerende thema’s
Individu vs. groep
Cognitie vs. affect
Aangeboren vs. aangeleerd
Evolutie vs. …
Hindsight bias = verkeerd terugkijken = achteraf gezien … ( jaa, dat had ik wel
verwacht/gedacht)
Cognitief je zoeken in je gedachtes naar verklaringen waarom het zo is, soort van
bevestigend zoeken
Motivationeel makkelijker om te zeggen: “ja dat had ik wel gedacht” i.p.v. “ik ben
weer totaal verrast van deze uitslag”
Verkeerd vooruit kijken = vaak verkeerde inschatting maken/gemaakt over emotie bij een
bepaalde gebeurtenis: (bijv. loterij winnen, relatie uit, tentamen niet halen) vaak worden de
emoties verkeerd voorspelt en valt - afhankelijk van de situatie – de voorspelde emoties mee
of tegen. Vaak wordt voorspelling gebaseerd op die ene gebeurtenis, maar wordt geen
rekening gehouden met andere factoren
Verschillen correlationeel- en experimenteel onderzoek
Correlationeel onderzoek Experimenteel onderzoek
Efficiëntie; makkelijk uit te voeren? Hoog; ja Laag; nee
Oorzaak-gevolg relatie duidelijk? Nee Ja
Controle Weinig Veel
Verschillen correlationeel- en experimenteel onderzoek
3 factoren waarop je moet letten bij experimenteel onderzoek;
Deelnemers random toewijzen aan conditie
Vermijd confounding variable ; dus manipulering van slechts één variabele
Deelnemers moeten worden geïnformeerd; vooraf & achteraf = informed consent
3 thema’s van sociale cognities: hoe denken wij in sociale situaties
Cognitive misers = cognitieve vrekken = willen de meest makkelijke manier en er zo
min mogelijk over te hoeven nadenken
Efficiënte en goed georganiseerde informatieverwerkers = er is duidelijke structuur in
onze kennis, zorgt ervoor dat wij als cognitief vrek door het leven kunnen
Schema’s 1
Heuristieken = vuistregels 2
Automaciteit, priming 3
1
, Cognitie en emotie/affect zijn met elkaar verbonden = hoe we denken en hoe we ons
voelen zijn heel erg met elkaar verbonden
Aandacht voor het negatieve informatie
hopen op het positieve informatie optimistic bias, overconfidence bias,
planning fallacy
o cognitief: toekomstgericht denken en negeren van verleden
o motivationeel: hopen wordt verwachten
Spijt = cognitieve emotie
o Op korte termijn: meer spijt na actie (dus van iets dat je hebt gedaan)
o Op lange termijn: meer spijt na inactie (dus dingen die je niet hebt
gedaan)
Affect en cognitie
Stemming en geheugen:
o Mood-dependent memory = stemming oproepen van info die bij
dezelfde stemming is geleerd
Bijv. als je tijdens studeren in een positieve stemming was
dan roep je bij bijvoorbeeld het tentamen ook makkelijker de
positieve dingen op
o Mood congruence = stemming opmerken/onthouden
Bijv. als je in negatieve stemming bent dan ben je alerter
voor negatieve gebeurtenissen, negatieve dingen vallen op
Schachter’s “two factor theory of emotion”
o Fysiologische opwinding (bijv. hart sneller kloppen)
o Cognitief label = gebruik van informatie uit de omgeving om de
opwinding aan te attribueren (bijv. ik heb angst)
Beide factoren zorgen voor de emotie
1. Schema’s = verzameling van kennis (cognities) over een stimulus. Informatie wordt op deze
manier gegroepeerd
Verschillende soorten schema’s:
a. persoonsschema
b. rolschema
c. event-schema
d. zelfschema
Wat doen schema’s?
aandacht (maar ook aandacht bij extreme uitzonderingen, zoals stomdronken oma)
opslaan in geheugen
oproepen uit geheugen
schema’s en perseverance effect = geactiveerde schema’s blijven invloed hebben,
zelfs als er tegenstrijdige informatie is, schema’s worden niet aangepast
self-fulfilling prophecy = mensen gaan zich gedragen naar schema’s en stereotype
beeld
2. heuristieken = vuistregels bij vaststellen van kansen
a. representativiteitsheuristiek = hoeveel lijkt het op wat je kent? + base-rate fallacy =
negeren van relevante basiskennis
2
, b. Beschikbaarheids- (=availability-) heuristiek = hoe beschikbaar heb je het in je
geheugen?
c. Ankering = soms ankeren wij onze kansschattingen op hele simpele getallen die we
beschikbaar hebben, simpele getal dat beschikbaar is blokkeert als het ware om er
verder van af te wijken
3. Automaciteit en priming = veel gedrag wordt automatische, zonder erover na te (kunnen)
denken
Conclusie college: we zijn simpele zielen (heuristieken e.d.) maar wel zeer efficiënte, gevoelige en
goed georganiseerde zielen (schema’s; cognitie-affect)
College 2: organisatiepsychologie; persoon en organisatie (B&B hoofdstuk 4 & hoofdstuk 11)
Organisationeel gedrag (=organizational behavior) = de studie van factoren die beïnvloeden hoe
mensen en groepen handelen, denken, voelen en reageren op werk en organisaties
Sociale identiteit
welk deel van onze sociale identiteit op de voorgrond treedt hangt af van:
De context / omgeving
De vergelijking die je op dat moment maakt
Hoe belangrijk die betreffende identiteit voor je is (= centraliteit)
Sociale creativiteit = van negatieve kenmerken iets positiefs maken, vaak om jezelf goed te voelen
Zelfwaardering kan worden bereikt op 2 manieren;
In vergelijking met anderen doe jij als individu iets extreem goeds persoonlijke
identiteit krijgt boost (bijv. individueel olympische medaille winnen)
Met een groep iets extreem goeds doen sociale identiteit krijgt boost (bijv.
olympische medaille in teamverband),
maar jij als individu hoeft niet perse actief bij te dragen aan deze topprestatie,
slechts identificatie tot dezelfde groep is nodig om jezelf goed te voelen (bijv.
NL elftal bereikt WK-finale NL’ers voelen zich goed)
Basking in reflected glory = verbonden voelen met een groep als die betreffende groep recentelijk iets
positiefs heeft begaan
Cutting off reflected failure = distantiëren van een groep als die betreffende groep recentelijk iets
negatiefs heeft begaan
Stereotype dreiging (= stereotype threat) = jij - als lid van een gestereotypeerde groep – gaat je
gedragen op een manier die dat stereotype bevestigt, terwijl je dat eigenlijk helemaal niet wil
Hoe vicueuze cirkel van stereotype dreiging doorbreken? Met behulp van een positief/goed
rolmodel. Positief rolmodel kan laten zien dat een negatief stereotype onjuist is.
Lid worden van groepen;
3
, Waarom? : het nut van groepen?
mensen hebben groepen nodig, omdat:
we in en met groepen meer bereiken dan alleen
groepen verhogen ons zelfbeeld
groepen verminderen onzekerheid, want groepsnormen schrijven voor wat we
moeten denken en doen
in groepen vermindert het stressniveau, want groepsleden steunen elkaar
Ontgroening/initiatie : hoe gaat lid worden van groep specifiek gezien in z’n werk?
Als gevolg van cognitieve dissonantie: als je veel moeite hebt moeten doen om
lid te worden van een groep, gaan mensen automatisch het resultaat van die
moeite (lidmaatschap van die groep) positiever beoordelen. “het klopt niet als
je veel moeite hebt moeten doen voor een waardeloze groep’’
Belangrijkste kenmerken van groepen:
Status = positie in de groep (rangorde)
Fysieke kenmerken (lengte, geslacht)
Gedrag = gedrag van typisch lid waarvoor de groep staat i.p.v. buitenbeentje
Senioriteit (kennis en ervaring)
Rollen
Formele rollen = toegewezen rollen (bijv. voorzitter, penningmeester etc.)
Informele rollen = rollen – zonder label – die mensen opzich nemen (bijv.
sfeermaker, luisterend oor, serieus en doelgericht persoon etc.)
Normen = impliciete regels over wat van groepsleden wordt verwacht
Naarmate je je meer met de groep identificeert gedraag je je meer conform
de groepsnorm
Cohesie = dat wat er voor zorgt dat een groep bij elkaar blijft
Gevolgen van cohesie
Solidariteit ; hechte groepen meer solidair naar elkaar toe
Goede samenwerking ; hechte groepen betere samenwerking
Grotere kans bij de groep te blijven ; hechter de groep meer kans behoud
van groep
Groepen aan het werk:
Samenwerken coöperatie = samenwerking waar beide partijen profijt van hebben
Positieve interdependentie = winst voor de ene partij is winst voor de andere
partij Coöperatie
Conflicten = perceptie dat de acties van de andere partij strijdig zijn met het
eigenbelang (=competitie)
Negatieve interdependentie = winst voor de ene partij is verlies voor de andere
partij conflict
Hoe pak je conflicten aan?
o Onderhandelen
o Gemeenschappelijke doelen
Besluitvorming
voordelen van besluitvorming in een groep:
Meer informatie complexe besluiten
Meer draagkracht voor beslissingen
Nadelen van besluitvorming in een groep:
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller michellevanzwieten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.14. You're not tied to anything after your purchase.