Volledige samenvatting van inleiding staats- en bestuursrecht
16 views 0 purchase
Course
Inleiding Staats- en Bestuursrecht (RGBUSR002)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Book
Beginselen van de democratische rechtsstaat
Dit is de volledige samenvatting van inleiding staats- en bestuursrecht. Het bevat aantekeningen van alle hoorcolleges, literatuur en werkgroepen. Het is een totaalpakket van alles wat tot de verplichte literatuur behoort van het tentamen.
Inleiding.SBR@uu.nl
a.m.e.veldkamp@uu.nl
3 okt = tussentoets over thema 1-4 en open casus (30%), beginselen herkennen in casus
4 nov = eindtoets MC vragen (70%)
Leerdoelen check
Week 1
Privaat
Horizontale relatie tussen burgers of bedrijven / (rechts)personen onderling
Huur en arbeidscontracten
Juridische gelijkheid en gelijkwaardigheid van partijen
Publiek
Verticale relatie overheid t.o.v. burgers
Publiekrechtelijke rechtshandelingen kan overheid alleen iets besluiten
Overheid kan eenzijdig rechtsgevolgen vaststellen, ook hun gebonden aan regels
Soorten publiekrecht
1. Strafrecht
2. Bestuursrecht
a. Omvat alle besluiten van organen, die zich tot de burgers richten. Gaat over
de structuur van specifieke organen
b. Besluiten komen tot stand op grondslag van formele wetgeving
3. Constitutioneel/staatsrecht
a. Organisatie zijn van de staat en verhoudingen tussen burger en overheid
waarbij er eenzijdige uitoefening is van het overheidsgezag d.m.v.
publiekrechtelijke rechtshandelingen
b. Omvat alle besluiten van de hoogste organen
c. Houdt zich bezig met de besluitvorming van de formele wetgever
Staats en bestuursrecht = 1
Je kunt ook publiekrecht verdelen in materieel (inhoudelijke regels) en materieel (procedure
voor materieel) recht
Overheidshandelingen
1. Feitelijke handeling is bijv. een weg openbreken door de gemeentelijke overheid
2. Rechtshandeling is een verandering in de wereld van het recht als gevolg
a. Kan zowel privaat als publiekrechtelijk en bij publiekrechtelijk is het meestal
eenzijdig maar kan ook tweezijdig bindend voorkomen
Bestuursrechtelijke besluiten zijn op grondslag van formele wetgeving en wordt minder
fundamenteel
, a. Besluiten die in beginsel voor (iedereen) onbepaaldheid gevallen gelding
heeft (materieel)
2. Beschikkingen
a. Besluiten die in 1 bepaald geval rechtsgevolg tot stand brengt
3. Beleidsregels
a. Besluiten die aangeven op welke wijze een orgaan zijn beleid moet voeren
4. Plannen
Uitoefening van (ingrijpend) overheidsgezag
Macht – feitelijk
Gezag – gelegitimeerde macht
Bevoegdheden – wetgevend en bestuurlijk
Perspectief op legitimiteit
1. Imput – burgers imput
2. Output – efficiënt en aanvaardbaar bewijs
3. Thruput – overheid moet aan recht houden
Beginselen
1. Legaliteitsbeginsel
a. Wet in formele zin, wettelijke grondslag (door koning en ministers en
statengeneraal)
2. Machtenscheiding (trias politica)
3. Grondrechten (fundamentele rechten respecteren en realiseren)
4. Rechterlijke controle (uitwerking 1,2,3 onafhankelijke rechter)
5. Democratiebeginsel (aanvaardbaar en legitiem voor burger door overheid)
Probleem is dat bij bindende overheidsbesluiten je niet alle betrokkenen kunt vragen,
vandaar dat er instanties bevoegd zijn verklaard om alsnog besluiten te kunnen sluiten. Door
formele wetgever (art 81 Gw) zodat alle partijen worden meegewogen
Aanvaardbaar zijn is naar behoren, rekening gehouden met betrokkenen en grondrechten
wat vooral bij eenzijdige binding de bedoeling is
Historische ontwikkeling rechtsstaat
1. Theocratische staatsleer
a. De vorst stond boven de wet en regeerde in naam van god
b. De vorst had de hoogste macht en is soeverein
i. Interne soevereiniteit is het zijn van de hoogste macht op eigen
grondgebied
ii. Externe soevereiniteit is het niet onderworpen zijn aan macht van
buiten eigen grondgebied
c. Voor de rest heerst er hiërarchie, dus er is ook niet sprake van rechten maar
juist van gunsten. Dus zodra de vorst mensen hun rechten aantast is dat enkel
een vermindering van de gunsten ofwel niks aan de hand
,2. Natuurrecht
a. Men gebruikte de visie dat de vorst slechts beperkende bevoegdheden had
(tegenover theocratische staatsleer)
b. Vorst moet in het welzijn en belang van de gemeenschap regeren dus er
kwam onderscheid tussen legitieme vorst (respecteert natuurrecht) en tiran
(negeert natuurrecht)
c. Koningen namen de macht over van de paus en om oorlogen te voorkomen
moesten er afspraken gemaakt worden zoals onafhankelijke koning en hij
moest bevoegdheid krijgen om een nieuwe recht te creëren
d. Recht op verzet tegen tiran
3. Feodale staat
a. Feitelijke praktijk was niet in overeenstemming met deze theorie, de vorst
moest land geven aan leenmannen in ruil voor militaire steunt (feodalisme)
b. Wederzijdse rechten en plichten
c. Magna Carta (1215) en Blijde Incomste (1356) hadden gewoonterecht die de
macht van de vorst beperkte
d. Ook was vorst onderworpen aan Rooms-Duitse keizer tot de investituurstrijd
e. Hervorming zorgde voor godsdienstoorlog die alleen kon worden opgelost
door vorst in religieuze zaken macht te geven (maar hij moest onafhankelijk
zijn van andere machten en niet met andere partijen identificeren)
Zie deel 4 absolute staat
4. Absolute staat
a. Reactie op godsdienstoorlogen
b. Bodin heeft absolute soevereiniteit bedacht waarbij je niet van andere
machten afhankelijk bent en je bevoegdheid tot scheppen van nieuw recht
hebt
c. Een stapje terug om rust op het continent terug te brengen
5. Verzetsleer
a. Vorst had beperkte bevoegdheden
b. Macht van de vorst was ten bate van zijn onderdanen dat was vastgelegd in
een contract waarbij onderdanen in verzet mochten komen bij contractbreuk
c. Het ging om een organisch gestructureerd geheel, niet om een optelsom van
vrije zelfstandige individuen!
6. Natuurrechtelijke contract leer
a. Ging niet uit van bestaande privileges maar van individuele vrijheidsrechten.
Ieder is vrij, ongebonden, gelijkwaardig en vandaar een centrale macht; de
staat die is opgericht
b. Een deel van hun vrijheid stonden ze af in ruil voor een staat die alle andere
vrijheden garanderen ook hier mochten ze in opstand komen bij
contractbreuk
7. Klassiek-liberale rechtsstaat
a. Doel; individuele vrijheid moet beschermd worden door het recht
, b. Locke zei constitutionele democratie d.m.v. representatie en sociaal contract
c. Montesquieu zei trias politica
d. Rousseau zij sociaal contract
e. 4 eisen om recht te beschermen (+ 5de beginsel is democratie)
i. Legaliteitsbeginsel
1. Individuele vrijheid voor iedereen i.t.t. theocratische theorie en
feodalisme
2. Overheidsoptreden moet op wettelijke grondslag berusten en
worden uitgeoefend binnen de grenzen van het recht
3. Vrijheid is de hoofdregel en beperkingen zijn de uitzonderingen
(in positief recht)
ii. Machtsverdeling
1. Macht mag niet in handen zijn van 1 orgaan vandaar dat de 3
delen wetgeving, bestuurlijk en rechterlijk per onderdeel wordt
toegewezen aan 1 bevoegd orgaan waardoor je 3 afzonderlijke
krijgt
iii. Grondrechten
1. Individuele vrijheid voor iedereen
2. Overheid moet neutraal blijven en niet met een bepaald
mensbeeld gaan identificeren
3. Gelijkheid aangezien ieder van nature gelijk is, zonder
privileges
4. Beperkingen (door formele wetgever) is uitzondering
beperkingsclausule
iv. Rechterlijke controle
1. Uitwerking van machtenscheiding, legaliteit en grondrechten
2. Locke zei dat niemand rechter in eigen zaak zou mogen zijn
3. Toename van controle rechtmatigheid publiekrechtelijk
handelen in 20e eeuw
a. Legaliteitsvereiste en geen strijd met grondrechten
b. Abbb
c. Rechtstreeks werkende verdragsbepalingen en
unierecht
Klassiek-Liberale rechtsstaat had enkel censuskiesrecht dus toen er kiesrecht voor iedereen
ontstond in 1919 werd het een democratische rechtsstaat
8. Democratische rechtsstaat
a. Doel; individuele vrijheid moet beschermd worden door het recht
b. Democraten vonden dat meerderheid gelijk had maar bij de klassieke-liberale
keken ze naar de rechten van de burgers voor zowel minder als meerderheid
c. Procedurele vereisten en materiele (foto)
9. Representatieve democratie
a. Parlementair stelsel is dat de regering onder controle van verkozen parlement
staat
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lincyschouten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.