Samenvatting van het gehele boek "Cultuurgeschiedenis van de Middeleeuwen" onder redactie van Rob Meens en Carine van Rhijn, uitgegeven door W Books in 2015. Verplichte stof voor de cursus aan de OU CB 3102, Cultuurgeschiedenis van de Middeleeuwen, beeldvorming en perspectieven
Inleiding: Middeleeuwse toestanden
1) Hoofdstuk 1: Wat is Middeleeuwen
2) Hoofdstuk 2: Een tijd van Barbarij
3) Hoofdstuk 3: Het Ontstaan van Naties: Politieke en religieuze orde in Vroeg Middeleeuws
West-Europa (500 – 1000)
4) Hoofdstuk 4: Een Christelijke tijd? Kerk en religie in de Middeleeuwen
5) Hoofdstuk 5: Een tijd van Bijgeloof en superstitie: Reliekverering en geloof in de late
oudheid en de Middeleeuwen
6) Hoofdstuk 6: De feodale Middeleeuwen
7) Hoofdstuk 7: De Middeleeuwen als tijd van stilstand: Markten en gemeenschappen in
Europa ca 1000 – 1300.
8) Hoofdstuk 8: Ongeletterde eeuwen? Over de rol van het schrift in de Middeleeuwen
9) Hoofdstuk 9: Ridders en toernooien 1000-1300
10) Hoofdstuk 10: Een Hoofse tijd
11) Hoofdstuk 11: Vervolging en inquisitie: Een omstreden Middeleeuwse erfenis
12) Hoofdstuk 12: Gotische Kerken
13) Hoofdstuk 13: De vieze en ongezonde Middeleeuwen
14) Hoofdstuk 14: Vreten zuipen en dansen: Over het beeld van de ongeciviliseerde
Middeleeuwen
15) Hoofdstuk 15: De Gouden tijd van de Renaissance: Herleving vernieuwing en continuïteit
Inleiding: Middeleeuwse toestanden
Rob Meens en Carina van Rhijn pg 6-11
De term “Middeleeuws” wordt vooral gebruikt om duistere barbaarse toestanden aan te
duiden die tot morele verontwaardiging leiden. In ons collectieve bewustzijn staat de term
gelijk aan stilstand, wreedheid en achteruitgang, oorlogen, pest armoede etc. Ondanks dat
er ook wel positieve connotaties bestaan voor de Middeleeuwen zijn die toch vaak in de
minderheid.
De vraag is of dat beeld van de Middeleeuwen wel klopt. In dit boek worden verschillende
vooroordelen over de Middeleeuwen geconfronteerd met de historische feiten van het
onderzoek. Dat Historisch onderzoek vindt nog steeds plaats waardoor steeds weer nieuwe
inzichten komen. Daaruit blijkt oa dat:
1) De Middeleeuwen veel minder barbaars waren dan het beeld
2) De Renaissance helemaal niet een radicale breuk is met de Middeleeuwen
3) De klassieke periodisering van 500 – 1500 helemaal niet zo vanzelfsprekend is.
Het hoofdstuk van wat de Middeleeuwen zijn is nooit afgerond omdat er steeds weer
nieuwe inzichten ontstaan, waardoor de dialoog voortgezet wordt.
Het boek begint in Hoofdstuk 1 met de oorsprong van het beelden of de beelden van de
Middeleeuwen. De volgende hoofdstukken behandelen steeds een bepaald thema.
Interessant is ook het verschil tussen “moderne” illustraties (18de, 19 en 20ste eeuw) en de
illustraties uit de periode zelf.
Hoofdstuk 1: Wat is Middeleeuws?
Peter Raedts pg. 13 - 29
Paragraaf 1: Tijdperken
De term Middeleeuwen roept vragen op:
1) De Middeleeuwen als begrip of concept is een dubbelzinnig concept, enerzijds
suggereert de naam objectiviteit anderzijds wordt het ook geassocieerd met iets
middelmatigs.
2) Waartussen ligt dat Midden eigenlijk van de Middeleeuwen?
a) Christendom driedeling: Tussen de opstanding van Christus en het Laatste oordeel
ligt de Middentijd van de Kerk: Petrus Abelardus (1079 – 1142) spreekt van “interim”
b) Joachim van Fiore (1135 – 1202): Tijdperk van de Vader (Oude Testament), Tijdperk
van de Zoon (NT) en na het tijdperk van de Geest waarin wetten kerk en priesters
overbodig zouden zijn omdat iedereen in de liefde leeft.
3) Volgens Joachim van Fiore leven we in de Middeleeuwen dus in een duistere en een
schimmige tijd waarin het wachten is op betere tijden. Dat idee is overgenomen door de
Humanisten.
Paragraaf 2: Onwetendheid en duisternis
In de volgende paragrafen gaat de auteur in op verschillende interpretaties van dit basisidee
van Fiore, dat ook het beeld van de Middeleeuwen bepaald en de periodisering.
1) Francesco Petrarca (1304 - 1374) heeft enorm bijgedragen aan het beeld van de smerige
en duistere middeleeuwen, aangezien hij die tijd zag als een middentijd tussen:
a) Het verval van de klassieke Romeinse tijd (dat volgens Scipio Africanus en Petrarca al
in 98 begon toen de Spanjaard Trajanus keizer werd)
b) De Geboorte van de nieuwe tijd, die van het zuivere christendom: Afscheid van de
Middeleeuwen is dus niet afscheid van het Christendom, hoewel dat wel vaak zo
overgenomen is.
2) Dit idee is overgenomen door de Humanisten die ook streefden naar een nieuw zuiver
Christendom gebaseerd op nauwkeurige studie en vertaling van de Bijbelse boeken.
(Bijvoorbeeld Erasmus (1466 – 1536) en ook de latere hervormers van de Reformatie als
Luther, Melanchton en Calvijn, die ook een zuiverder Christendom zonder kerk en
prelaten voorstonden. Beiden zagen de Middeleeuwen dan ook als een duistere
achterlijke en barbaarse tijd geregeerd door een “barbaarse” onzuivere Kerk.
3) Steeds meer ging oiv reformatie en humanisme in de 16de eeuw het idee postvatten dat
de Europese geschiedenis gefaseerd verliep in drie fases van Glorie, verval en herstel, die
dan stonden voor Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe tijd zoals de Historicus Gregorgius
Horn deze termen in 1666 muntte.
4) Tijdens de Verlichting zonk de reputatie van de Middeleeuwen nog verder toen men
opriep tot gebruik van het eigen verstand (Sapere Aude van Kant) en de Franse
verlichtingsdenkers als Voltaire en Diderot opriepen tot vernietiging van de Kerk.
5) Ook Edward Gibbon (1737 – 1794) typeerde de Middeleeuwen als een “Triumph of
Barbarism and religion” en moest dan ook niets van de Kerk hebben.
Paragraaf 3: Schoonheid en eigenheid
In de 19de eeuw trad echter een herwaardering op van de Middeleeuwen als reactie op de
kille rationaliteit van de Verlichting en de heerschappij van de Rede (JJ Rousseau)
1) Romantiek: Een mens is meer dan zijn verstand, maar ook gevoel dat vooral in de
Middeleeuwse dichtkunst naar voren komt (Ossian Middeleeuwse bard) vb Goethe
“Leiden des Jungen Werthers” en vooral Francois René de Chateaubriand, 1802 Le Genie
de Christianisme betoog dat alle beschaving afkomstig was van het Christendom)
Schilderkunst de Pre-Raphaellieten, Nazareners en de Romantiek.
2) Cultureel Nationalisme. Gottfried Herder die de Volksgeist van elke natie/volk zocht in
de Middeleeuwse wortels toen de naties gevormd werden.
3) Politiek Nationalisme: Vanaf 1850 De Middeleeuwen als ideaal voor de samenleving van
gemeenschapszin en solidariteit tgo het individualisme en de uitwassen van het
kapitalisme van de Industriële revolutie (vb Marx en de verheerlijking van de Gilden, die
samenwerkten en solidair waren en hun belangen verdedigden tgo stadsbesturen, het
voorbeeld was de Hanze die nog veel meer samenwerkten)
Paragraaf 4: Geknecht door de Kerk
Hoewel de Middeleeuwen gerehabiliteerd leken kwam nu vooral de tegenstelling tussen
Katholieken (Herstel van de Middeleeuwen) en Liberalen naar voren. De Liberalen waren
zeer antiklerikaal en zagen de restoratie vooral als een poging de katholieke macht weer te
herstellen na de Franse revolutie. Drie figuren speelden daarin een rol:
1) Heinrich Heine (1797 – 1856) Romantische belangstelling voor de Middeleeuwen is pure
regressie ingegeven door de Jezuïeten (Pamflet: “Die Romantische Schule”)
2) Jules Michelet (1798 – 1874) Historicus die aanvankelijk meeging en de kruistochten en
Jeanne d’Arc verheerlijkte maar later de Middeleeuwen als een dood tijdperk zag vooral
veroorzaakt door de katholieke geestelijkheid. (Na een conflict met de RK Kerk)
3) Jakob Burckhardt (1818 – 1897) (Die Kultur der Renaissance in Italien (1860)) heeft met
zijn analyse het gangbare beeld van de Middeleeuwen enorm beïnvloedt. Volgens
Burckhardt had de Middeleeuwse mens geen “leven” maar kon zich slechts zien als een
kind onder de sluier van het geloof. En deze sluier werd ruw verwijderd door de
Renaissance waardoor de Moderne mens kon ontstaan die de wereld ging ontdekken.
Alle beschaving kwam voort uit deze fundamentele geestelijke ommekeer van de
humanisten.
Paragraaf 5: Periodisering
Traditioneel wordt de periode 500 – 1500 als Middeleeuwse periode genomen waarbij de
ME beginnen in 500 met de val van het Romeinse rijk en eindigen in 1500 met de komst van
de Moderniteit:
Echter Mediëvisten stellen grote vraagtekens bij deze periodisering. Drie visies
1) Er is een grote continuïteit tussen late oudheid en vroege Middeleeuwen zodat men niet
meer kan spreken over de “val van het Romeinse Rijk” (Vroeg mediëvisten)
2) Het begin van de moderne tijd moet worden teruggeplaatst naar de 11de en 12 de eeuw
(de Renaissance van de 12de eeuw = Haskins and Southern.
3) Begin moderne tijd juist naar 1800 = Jacques Le Goff de “lange Middeleeuwen”)
4) Conclusie Peter Raedts: Middeleeuwen zijn van 1000 – 1800, maar in dit boek wordt de
klassieke periode 500 – 1500 aangehouden
Ad 1: De beginfase 500:
1) Peter Brown: Geen sprake van verval RR in de late Oudheid omdat het rijk standhield in
de 3de eeuw tegen Germanen en Perzen en rondom 300 een nieuwe taak erbij nam
namelijk de verspreiding van het Christendom. Rijk was springlevend in 400 ad.
2) Bovendien vraagtekens bij de “Grote Volksverhuizing”, want
a) Vele Germaanse volkeren waren al in het RR vaak als hulptroepen (Foederati) Hun
aantal nam wel toe vanaf 400 maar geen nieuw verschijnsel
b) De stroom die binnen kwamen waren kleine groepjes soldaten die makkelijk
integreerden
c) Bovendien waren het geen woestelingen maar juist mensen die de Romeinse
beschaving opzochten, door Christen te worden en Latijn te leren
Ad 2: De Renaissance van de 12de eeuw
1) Charles Hommer: 1928 laat ik zijn boek “The Renaissance of the 12th Century” zien dat
er sprake is van een ongehoorde literaire creativiteit die de grondslag voor de
Renaissance literatuur vormt.
2) Haskins en Southern, zetten het begin van de Moderniteit terug op circa 1000 omdat:
a) De Agrarische revolutie (verbeterde landbouwtechnieken, revolutionaire
reorganisatie van de landbouwgronden tkv boeren) leidde tot grotere productie en
bevolkingsgroei waardoor niet iedereen meer in de landbouw hoefden te werken
b) Leidde tot een economische revolutie en rijkdom en herstel geldeconomie.
c) Daardoor ontstonden steden met gediversifieerde beroepsbevolkingen
3) De intellectuele opleving die hiermee gepaard ging (volgens Southern) leidde tot een
cultuur waarin het individu centraal stond en een nietsontziend rationalisme binnen
Christelijke grenzen. De stichting van nieuwe universiteiten, met onafhankelijk
onderzoek en onderwijs leidde tot de “First European Revolution” (Robert Moore)
4) Kortom de moderniteit begint al in 1000. Volgens Raedts is dit een vorm van “Finalisme”,
omdat ze vergeten dat het ook de tijd was van kruistochten, Jodenvervolgingen en
inquisitie
Ad 3: Moderniteit pas in 1800, dwz de Lange Middeleeuwen.
1) Deze theorie laat de Middeleeuwen juist doorlopen tot aan de Franse Revolutie omdat
er verschillende essentiële Middeleeuwse praktijken geheel niet veranderden in de
Renaissance maar pas na de Franse revolutie. Voorbeelden hiervan zijn
2) Max Bloch: 1924 Les Rois Thaumaturges, onderzoekt de rituele en religieuze rol van de
Koningen en constateert dat die dezelfde blijft tot aan de Franse Revolutie namelijk:
a) Alle Vorsten worden gezalfd en gekroond
b) En worden verondersteld bijzondere geneeskrachtige eigenschappen te hebben na
hun kroning (Schurft Lodewijk XIV bijv.) door handoplegging
3) De Franse Annalesschool oa Jacques Le Goff ziet een andere Middeleeuwse praktijk
doorgaan tot 1800 namelijk de cyclus van Overbevolking, ondervoeding en epidemische
ziekten als de Pest, die vanaf 1300 toen de Carrying Capacity te klein was voor de
bevolking ontstond en pas werd doorbroken in 1750 met revolutionaire
landbouwontwikkelingen
4) Ook werd de Kerk zowel door Katholieken als Protestanten gezien als onmisbaar
onderdeel van de Staat en de Publieke sfeer en werd ze pas na 1800 geheel in de private
sfeer geplaatst. (Schleiermacher: Sinn und Geschmack fürs unendliche = godsdienst)
5) Ook in de wetenschap veranderde helemaal niet zoveel aldus Le Goff, want wetenschap
was voor de Renaissance mens en de Middeleeuwer altijd het bestuderen en
becommentariëren van de Klassieken die als hoogtepunt van beschaving werden gezien.
Het enige verschil tussen beiden was de methode: respectievelijk de Logische
Aristotelische methode (Scholastiek) dan wel de Filologische en historische methode
(van de Humanisten, dat ook resultaat opleverde bijvoorbeeld de ontmaskering van de
Donatie van Constantijn, door Lorenzo Valla in 1440). Pas na de Querelle des anciens et
des Modernes werd de methode observatie en experiment i.p.v. lezen en commentaar.
Paragraaf 6: Besluit
Hoewel alle Mediëvisten het erover eens zijn dat de Renaissance wordt overschat zijn zij het
niet eens over de periodisering. Raedts gaat voor 1000 – 1800 omdat:
1) 1800 als eindtijd vanwege het einde van de Agrarische revolutie, het begin van de
Nationale staten en grote steden, en de aanval op het analfabetisme, grotere participatie
in het bestuur, allen vrucht van de Franse en Industriële revoluties.
2) 1000 als begintijd vanwege de agrarische revolutie en de enorme bevolkingsgroei maar
ook vanwege de “papal Lift off” (Peter Heather) ofwel de vereniging van de gehele kerk
onder de Paus van Rome. De Kerk kreeg meteen met een protest te maken dat later
omgezet werd in de reformatie.
3) Van de Kerk leerden de Vorsten de weg naar Centralisatie van het bestuur. Er kwamen
voor het eerst hoofdsteden als London en Parijs en het bestuur werd steeds meer door
middel van Documenten gevoerd (“From Memory to written record” Michael Clanchy)
4) Kortom in deze tijd werd de wereld van het Ancien Regime gecreëerd die in 1800 ten
onder ging.
Zie Vragen werkboek en belangrijke begrippen ed pg 29
Hoofdstuk 2: Een tijd van Barbarij.
Rob Meens pg. 30 - 51
Paragraaf 1: Een kudde wilden?
In deze paragraaf gaat de auteur in op het beeld dat er van de voornamelijk Germaanse
Volkeren bestaat die de oorzaak zouden zijn van de val van het West Romeinse Rijk.
Deze volkeren zouden vooral bestaan uit ongeletterde, onbeschaafde, wrede, ruwe en luie
barbaren die al plunderend en brandschattend het Romeinse Rijk zouden hebben vernietigd.
Het woord barbaar (stammend uit de Griekse en Romeinse tijd) staat dan voor een negatief
verschijnsel en staat in scherp contrast met de positieve “beschaving” van de Grieken en de
Romeinen zoals oa naar voren komt in kleding, haardracht, cultuur en gewoontes.
Dit negatieve beeld van de Germanen heeft lang de geschiedenis gedomineerd (en doet dat
nog steeds gezien de films en verhalen die nu nog gemaakt worden)
Edward Gibbon (1737 – 1794) publiceerde in 1776-1778 zijn zesdelige werk: “The decline
and fall of the Roman Empire”. In dit invloedrijke standaardwerk worden als voornaamste
oorzaken vor de val van het West Romeinse Rijk “Barbarism and religion” genoemd, waarbij
de Germaanse stammen opnieuw worden afgeschilderd als woeste en luie barbaren. Gibbon
baseert zijn kennis vooral op het werk “Germania” van de schrijver Tacitus, die de
Germanen afzet tegen de Romeinse beschaving. Dit beeld heeft de geschiedenis
gedomineerd evenals het jaar 476 ad toen de laatste keizer Romulus Augustus werd afgezet
door Odoakar. Deze datum heeft voor tijdgenoten waarschijnlijk aanmerkelijk minder indruk
gemaakt in tegenstelling tot de plunderingen van Rome in 410 ad door Alarik (Goten als
compensatie voor de betaling van zijn troepen) en Geiserik (Vandalen) in 455 ad.
Ook kaartjes van de grote volksverhuizingen lijken op militaire stafkaarten waar
troepenbewegingen op staan en suggereren een grote verhuizing van barbaarse stammen in
het Romeinse rijk.
Dit beeld wordt niet meer aangehangen door de huidige wetenschap. De ondergang van het
Romeinse Rijk in de periode 400 – 600 is eerder onderdeel van een lange ontwikkelingsweg,
waarbij de Romeinse wereld geleidelijk werd getransformeerd door een proces van
acculturatie en accommodatie.
In dit hoofdstuk staan twee vragen centraal namelijk:
1) Wat is de identiteit van deze Germaanse stammen?
2) Welke rol speelde ze in dit langzame proces waarbij de Romeinse samenleving
plaatsmaakte voor nieuwe Koninkrijken tussen 400 en 600 ad.
Paragraaf 2: Volksverhuizingen of Etnogenese?
Bij Volksverhuizingen is de gedachte dat er een biologische of genetische homogene groep
bestaat die allemaal eenzelfde stamvader hebben en min of meer bij elkaar blijven, en die
dan als een homogeen geheel het Romeinse Rijk binnentrokken. Deze voorstelling van zaken
wordt als te simpel gezien. Volkeren met eenzelfde culturele identiteit (bijv. de Franken)
hoeven zeker geen identieke biologische of genetische identiteit te hebben. Raszuiverheid
werd door Tacitus als een van de positieve kenmerken gezien van de Germaanse stammen
maar de “Ahnenforschung” in de 2de wereldoorlog laten zien dat hier geen sprake van is.
Etnogenese is een concept geïntroduceerd door Reinhard Wenskes in 1961. Volgens
Wenskes was Identiteit voor de Germaanse stammen een cultureel fenomeen en geen
biologisch of genetisch fenomeen. Groepen of stammen konden zich aansluiten en weer
afsplitsen van bepaalde stammen die een succesvolle legerleider kenden. Bij de aansluiting
namen ze een deel van de culturele identiteit over van deze succesvolle stammen. Het
“Frankische volk” bestaat dan feitelijk uit een confederatie van losse stammen die zich
rondom de succesvolle legerleider van de Franken schaarden. Zo konden Romeinen ook
“Franken” worden.
Volgens Wenskes was er sprake van een bepaald historisch bewustzijn van deze
confederaties, de zogenaamde “Traditionskern”, waar de militaire elite zich aan hield. Dit
bewustzijn omvatte onder andere een mythisch verhaal over de afstamming van het “volk”,
zoals opgetekend in oude historiografische werken over de verschillende volkeren van
schrijvers als Jordanes (over de Goten uit Scandinavië), Bede (over de Angelsaksen) of
Gregorius van Tours (Over de Franken) Hoewel de Etnogenese theorie wijd geaccepteerd is,
geldt dat niet voor de “Traditionskern”.
Walter Goffart wijst er bijvoorbeeld op dat de genoemde werken van oa Jordanes en
anderen niet zozeer harde feiten weergeven, maar vooral de gedachten in de tijd van
Jordanes over de herkomst van de Goten. (Maw ze kwamen niet uit Scandinavië maar men
dacht het in die tijd wel) In die zin zijn dit soort werken eerder een reflectie van de eigen tijd
dan een Historisch verhaal.
Door het verhaal van de Etnogenese is men ook in de archeologie anders aan gaan kijken
tegen de identificatie van vondsten in graven. Zo hoeft de vondst van een Gotische Fibula in
een bepaald graf niet te betekenen dat we hier ook met een begraven Goot te maken
hebben, het kan goed zijn dat de Fibula gekocht is door een Frank, Romein of een Vandaal
en dat die daar begraven ligt.
Paragraaf 3: Verovering of Accommodatie?
Lange tijd is ook het beeld geweest dat de Barbaren delen van het Romeinse rijk veroverden
ten koste van de Romeinse elite.
Dat negatieve beeld van plunderende barbaren is onder andere ontstaan door een aantal
negatieve episodes die veelal zijn benadrukt door schrijvers. Bijvoorbeeld:
1) Plundering van Rome door Alarik I in 410 ad. Volgens Gibbon ging dit met vreselijk veel
geweld maar we weten feitelijk niets van de verwoestingen van Rome tgv de plundering.
Wat we wel weten is dat Alarik gefrustreerd was omdat zijn ambities deel uit te maken
van het Romeinse bestuur werden gefrustreerd. Hij wilde niet zozeer de Romeinse
beschaving verwoesten maar er deel van uitmaken zoals de “barbaar” Stilicho voor hem.
Deze generaal had onder Honorius de functie van Magister Militum vervuld, en was
verantwoordelijk voor de militaire bescherming van de Romeinen. Dat was niet
ongebruikelijk. Zijn soldaten gefrustreerd waren omdat ze geen soldij hadden gekregen.
De combinatie van beide elementen zetten Alarik aan om zijn soldaten de kans te geven
de stad te plunderen weliswaar met geweld, (want het werd bekend in de wereld) maar
ook met mate (Maximaal drie dagen waarin de kerken gespaard bleven).
2) De afzetting van Romulus Augustulus door Odoaker in 476 ad. Ook deze gebeurtenis
heeft waarschijnlijk op tijdgenoten niet heel veel indruk gemaakt. Odoaker was Magister
Militum en had feitelijk de macht in handen zoals ook een aantal voorgangers. De
zoveelste coup door een generaal was ook niet bijzonder. Hij had ook niet de ambitie om
zelf keizer te worden en stuurden de keizerlijke waardigheidstekens terug naar
Constantinopel. Daar gebeurde niets mee totdat in 518 ad Justinianus een legitimatie
zocht voor de herovering van Italië. De “hofschrijver” Marcelinus spreekt dan voor het
eerst over de “val” van het Romeinse Rijk.
Hoe is de situatie dan wel geweest? De overgang van het Romeinse rijk naar de
opvolgerstaten is op een tamelijke geruisloze manier gebeurd. Het is een lange ontwikkeling
waarin de situatie geleidelijk werd aangepast aan de feitelijke machtsverhoudingen en waar
Romeinse gebruiken zeker ook bleven bestaan en werden overgenomen door de “barbaren”
1) De vestiging van de Goten van Alarik in Zuid-Frankrijk gebeurde in goed overleg met het
Romeinse bestuur. Er zijn dan ook vrijwel geen sporen van verwoesting gevonden.
2) In de loop van de 4de eeuw werd het leger steeds belangrijker in het Romeinse rijk als
bescherming van de rijke landheren op hun Latifundia. In de loop der tijd ontstond op die
manier een nieuwe militaire elite die banden onderhielden met de grootgrondbezitters
die bescherming nodig hadden. Dit ging ten koste van het civiele bestuur. Naarmate de
functie van het Rijk in de bescherming van de landheren steeds minder belangrijk werd,
nam de macht van de militaire elite die vooral uit “barbaren” bestond toe in intensieve
samenwerking met de Romeinse grootgrond elite. Op die manier ontstonden serieuze
machtscentra buiten het keizerlijke hof om, wat weer leidde tot de desintegratie van het
Romeinse bestuur. Uiteindelijk werd ook de fiscaliteit verschoven van het Romeinse
bestuur naar deze nieuwe Hybride elite. (Matthew Innes)
3) Ook waren de “barbaren” er niet op uit om de Romeinse beschaving te vernietigen en
dat blijkt uit de continuïteit van een aantal factoren als:
a) De dominantie van het Latijn bleef lang bestaan behalve in Engeland dat een geheel
eigen ontwikkeling doormaakte en waar het Oud Engels de taal werd.
b) Ook werd in navolging van de Romeinen het recht op schrift gesteld door de Goten
en de Franken in het Latijn. Veel aandacht werd hieraan besteed oa de Lex
Alemannorum de lex Salica en de Lex Ripuaria uit de 8ste en 9de eeuw)
c) Tenslotte waren vele Germanen bekeerd tot het Ariaanse Christendom, en gingen de
meeste later over tot het Niceense Christendom (Clovis en de Franken in de 5de
eeuw, de Vandalen en de Goten wat later) Het Ariaanse en Niceense Christendom
was het belangrijkste criterium om barbaren van Romeinen te scheiden, maar toen
Clovis eenmaal bekeerd was, was er ook geen beletsel om samen te werken met de
bisschoppen.
d) De kerk was een belangrijke drager van de Romeinse cultuur en droeg daardoor ook
sterk bij aan de continuïteit.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mvanthiel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.55. You're not tied to anything after your purchase.