Theorie taaltoets
Spelling van werkwoorden
Hoe vind je de persoonsvorm?
De persoonsvorm kun je op de volgende manieren vinden:
Verander de tijd van de zin (van verleden tijd naar tegenwoordige tijd of andersom)
en ga na welk werkwoord er mee verandert.
Verander het onderwerp van de zin in het meervoud of enkelvoud en ga na welk
werkwoord er mee verandert.
Maak de zin vragend en ga na welk werkwoord vooraan komt te staan.
Twee of meer persoonsvormen
1. Een zin met één persoonsvorm is een enkelvoudige zin
2. Een zin met twee of meer persoonsvormen is een samengestelde zin
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
Hoofdzinnen
(een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen)
Als je persoonsvormen gaat zoeken, haal je de verschillende zinnen van een samengestelde
zin uit elkaar. In elke zin ga je op zoek naar de persoonsvorm.
´Je´ achter de persoonsvorm
1. Je als onderwerp
Als je onderwerp is en achter de persoonsvorm staat, dan komt er bij de
persoonsvorm geen -t achter de ik-vorm. Je moet in dat geval ook vervangen kunnen
worden door jij.
Als je geen onderwerp is, maar een meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, of
wederkerend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord, dan kan je achter de
persoonsvorm alleen vervangen worden door jou, jouw of jezelf. Er komt bij de
persoonsvorm dan een -t achter de ik-vorm (als de tweede of derde persoon enkelvoud het
onderwerp is).
2. Je als meewerkend voorwerp
Als je achter de persoonsvorm staat en niet vervangen kan worden door jij, maar wel
door jou, dan kan je in de zin een meewerkend voorwerp zijn. De persoonsvorm krijgt
dan alleen een -t in de tweede of derde persoon enkelvoud.
3. Je als lijdend voorwerp
Als je achter de persoonsvorm staat en niet vervangen kan worden door jij, maar wel
door jou, dan kan je in de zin een lijdend voorwerp zijn. De persoonsvorm krijgt dan
alleen een -t in de tweede of derde persoon enkelvoud.
4. Je als wederkerend voornaamwoord
Als je achter de persoonsvorm staat en niet vervangen kan worden door jij, maar wel
door jezelf, dan kan je een wederkerend voornaamwoord zijn. De persoonsvorm
krijgt dan alleen een -t in de tweede of derde persoon enkelvoud.
5. Je als bezittelijk voornaamwoord
Als je achter de persoonsvorm staat en niet vervangen kan worden door jij of jou,
maar wel door jouw, dan kan je in de zin een bezittelijk voornaamwoord zijn. Je duidt
, in de zin dan een bezit aan. In gedachten kan je dan vervangen worden door het
bezittelijk voornaamwoord zijn. Kan dit, dan is je zonder twijfel een bezittelijk
voornaamwoord. De persoonsvorm krijgt dan alleen een -t in de tweede of derde
persoon enkelvoud.
Gebiedende wijs
De gebiedende wijs wordt gevormd door de ik-vorm van het werkwoord. Alleen in de
volgende gevallen is de -t achter de ik-vorm in het meervoud blijven staan:
Bij formele en oudere vormen van het Nederlands.
Bij enkele vaste verbindingen.
Als de gebiedende wijs voorkomt met u als onderwerp, krijgt die wel een -t achter de ik-
vorm.
Tegenwoordige tijd
Hoofdregel: bij de vervoeging van een regelmatig werkwoord ga je uit van de ik-vorm
Enkelvoud
1e persoon Ik Ik-vorm
2e persoon Je, jij, u Ik-vorm + t
3e persoon Hij, zij, het Ik-vorm + t
Meervoud
1e persoon Wij Initiatief
2e persoon Jullie Initiatief
3e persoon Zij, ze Initiatief
Twijfel je of de ik-vorm met een -d of -t geschreven wordt, maak er dan het hele werkwoord
van: wat je hoort, schrijf je ook.
In plaats van persoonlijke voornaamwoorden in de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) of
meervoud (zij, ze), kunnen er ook zelfstandige naamwoorden (eventueel samen met een
lidwoord) staan.
Als je of jij als onderwerp achter de persoonsvorm staat, schrijf je geen -t achter de
ik-vorm
In de gebiedende wijs schrijf je ook geen -t achter de ik-vorm
Onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, zullen, zijn en willen wijken in de
tegenwoordige tijd enkelvoud af van de hoofdregel.
Verleden tijd zwak
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klinker veranderen.
Achter de ik-vorm schrijf je dan -de of -te (enkelvoud) of -den of -ten (meervoud).
Verleden tijd sterk
De sterke/onregelmatige vervoeging kent twee soorten
1. Half-onregelmatige vervoeging
Er zijn twee mogelijkheden:
Het half-onregelmatig werkwoord eindigt in de verleden tijd op -te of -de bij
het voltooid deelwoord op -en. Er is geen sprake van klinkerverandering
Bij half-onregelmatige werkwoorden is er in de verleden tijd sprake van
klinkerverandering. Het voltooid deelwoord eindigt dan op -d.
, 2. Geheel onregelmatige vervoeging
Bij geheel onregelmatige werkwoorden verandert de klinker (en soms ook de
medeklinker) in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en.
Als je twijfelt hoe je de laatste letter schrijft van het geheel onregelmatige
werkwoord in de verledentijd enkelvoud, zet het werkwoord dan in het
meervoud. Als je een -d hoort, dan schrijf je een -d. Als je een -t hoort, schrijf
je een -t.
’t Ex-kofschip
’t Ex-kofschip is een bekend ezelsbruggetje om te bepalen hoe de verleden tijd en voltooid
deelwoord van zwakke werkwoorden volgens de Nederlandse spelling geschreven moet
worden. Twijfel je of het -te of -de moet zijn, dan kun je het ezelsbruggetje van ’t ex-kofschip
gebruiken:
Als de letter voor -en in het hele werkwoord t, x, k, f, s, ch of p is (dus in de
lettercombinatie ’t ex-kofschip zit): schrijf de ik-vorm + -te.
Als de letter voor -en in het hele werkwoord niet t, x, k, f, s, ch of p is (dus niet
in de lettercombinatie ’t ex-kofschip zit): schrijf de ik-vorm +de.
Bij het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden hoor je vaak aan de
verleden tijd van een werkwoord of je een -t of een -d voor het voltooid
deelwoord gebruikt.
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (of: verleden deelwoord) is een werkwoordsvorm die wordt gebruikt
als deel van een werkwoordelijk gezegde. We gebruiken een voltooid deelwoord om de
voltooid tegenwoordige tijd en voltooid verleden tijd te vormen.
Veel voltooide deelwoorden eindigen op een -t of een -d. Als je van het werkwoord (voltooid
deelwoord) de verleden tijd maakt, kun je horen of je een -t of -d moet schrijven. Daarnaast
kun je het ezelsbruggetje van ’t ex-kofschip gebruiken om te weten of het voltooid
deelwoord eindigt op -d of -t. Als de laatste letter voor -en in het hele werkwoord één van de
medeklinkers van ’t ex-kofschip is, dan krijgt het voltooid deelwoord een -t.
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Voltooid deelwoorden worden vaak bijvoeglijk gebruikt; ze worden dan bijvoeglijke
naamwoorden genoemd en staan voor zelfstandig naamwoorden. Als we het voltooid
deelwoord gebruiken als bijvoeglijk naamwoord, moeten we het soms verbuigen. Schrijf het
zo kort mogelijk. Als een voltooid deelwoord eindigt op -en, dan schrijf je ook -en als je dit
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt.
Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord (of: tegenwoordig deelwoord) bestaat uit het hele werkwoord
(of: initiatief) + -d of -de.
, Vaak worden onvoltooide deelwoorden gebruikt als bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Ook
in samenstellingen kan een onvoltooid deelwoord staan.
Engelse leenwoorden
Werkwoorden die aan het Engels ontleend zijn, kortweg Engelse leenwerkwoorden, spel je
op dezelfde manier als Nederlandse zwakke werkwoorden. Er zijn twee dingen waar je op
moet letten:
1. Laat de Engelse uitgangs-e staan, als je anders uitspraakproblemen krijgt.
2. Engelse leenwerkwoorden die op zijn Nederlands uitspreekt, krijgen geen dubbele
medeklinker. Als Engelse leenwerkwoorden op zijn Engels worden uitgesproken,
krijgen ze wel een dubbele medeklinker
Infinitief of hele werkwoord
De infinitief van een werkwoord wordt ook wel het hele werkwoord genoemd. Je schrijft de
infinitief zoals het hele werkwoord in het woordenboek staat. Deze vorm is onbepaald wat
persoon, getal en tijd betreft. De infinitief eindigt meestal op -en, in enkele gevallen op -n.
Scheidbaar en niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden.
Samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden die bestaan uit twee delen: een
werkwoordelijk deel en een niet werkwoordelijk deel. Het niet-werkwoordelijke deel kan
een bijwoord, bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord zijn. Samengestelde
werkwoorden kunnen we verdelen in scheidbaar en niet-scheidbaar samengestelde
werkwoorden.
- Scheidbaar samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden waarvan het niet-
werkwoordelijke deel los kan staan van het werkwoord. In bijna alle gevallen ligt de
klemtoon bij scheidbaar samengestelde werkwoorden op het niet-werkwoordelijke
deel.
- Niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden waarvan de delen
niet gescheiden kunnen worden. Ze vormen dus één geheel. In bijna alle gevallen ligt
de klemtoon bij niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden op het
werkwoordelijke deel.
Spelling algemeen
Samenstelling met tussenletter -n