100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Belangrijkste begrippen burgerschap periode 4 $5.98
Add to cart

Other

Belangrijkste begrippen burgerschap periode 4

 9 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Belangrijkste begrippen uitgewerkt van burgerschap periode 4

Preview 3 out of 22  pages

  • November 9, 2023
  • 22
  • 2022/2023
  • Other
  • Unknown
avatar-seller
Burgerschap conceptlijst/mini samenvatting

Week 1

Decentralisaties: gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen en
zorg aan langdurig zieken ouderen. Een deel van deze taken hebben de gemeente overgenomen van
de Rijksoverheid.

Paradigmashift: een verandering in kijken, een verandering van ‘wetenschappelijke inzichten’
waardoor we anders naar situaties en sociologische aspecten gaan kijken.

Sociaal-cultureel werk: je organiseert activiteiten en begeleidt mensen in buurten, wijken en dorpen
die een zwakke sociale of financiële positie hebben. Je werkt met jongeren, ouderen, migranten of
mensen die werkloos zijn.

In het cultureel werk tekenen zich in de loop van de twintigste eeuw drie varianten af:

- De volkshuizen krijgen gezelschap van dorpshuizen, clubhuizen voor de jeugd en later
buurthuizen. Zij vormen het club- en buurthuiswerk, dat later als sociaal-cultureel werk
aangeduid zal worden. Daarbinnen gelden vanaf de jaren 60 jongerenweker en sociaal-
cultureel werker als twee onderscheiden beroepen.
- Tussen de twee wereldoorlogen ontstaan nieuwe educatieve voorzieningen zoals
volkshogescholen,, vormingsinternaten, en volksuniversiteiten. Aanvankelijk vallen zij onder
het vormings- en ontwikkelingswerk, later vormingswerk genoemd.
- De derde variant is het in de jaren 20 in Drenthe voor het eerste opduikende opbouwwerk.
Onder de noemer ‘maatschappelijk opbouwwerk’ groeit dit in de eerste periode na WOII
sterk, mede onder invloed van de in het kielzog van de Marshallhulp uit de VS geïmporteerde
methodische werkwijzen van community development en community organization.

‘de dubbele beweging van de sociale economie’: aan de ene kant via de staat ‘beschermende’
sociale normen doorzetten met betrekking tot huisvesting, gezondheid, familieleven, opvoeding in
gezin en school, arbeid en ander inkomen (het gebied van de sociale politiek) en aan de andere kant
het inzetten van interventies om alle maatschappelijke groeperingen die niet helemaal aan deze
normen beantwoorden te dwingen zich eraan te onderwerpen (het gebied van de maatschappelijke
arbeid, ‘het werk van mensch tot mensch’).

‘de collectieve oriëntatie van sociaal werk’: De op ‘collectivering’ gerichte pijler van de sociale
economie streefde ernaar de staat te bewegen om actief in te grijpen in het maatschappelijke leven
en om het sociale element in de economie meer op de voorgrond te plaatsen. Rond de
eeuwwisseling resulteerde dit in het aannemen van een reeks sociale wetten: de Leerplichtwet, de
Woningwet, de Gezondheidswet, de Kinderwetten en de Ongevallenwet.
Na WOII werden de collectieve regelingen en voorzieningen drastisch uitgebreid, met als hoogtepunt
de Algemene Bijstandswet in 1964. Vergeleken met het begin van de eeuw was de rol van de
overheid flink uitgebouwd en zij garandeerde via sociale rechten de gelijke toegang tot de
voorzieningen van de verzorgingsstaat. De verhouding tussen ‘collectivering’ via de sociale politiek en
individualisering bleef in de eerste periode na WOII in grote lijnen intact.
Na de collectieve oriëntatie op de verandering van maatschappelijke structuren gold nu het
natuurlijke, autonome individu als maat van alle dingen. Achterhuis verabsoluteerde de idee van
authentieke, individuele ontplooiing dermate dat niemand daarbij meer geholpen kon en mocht
worden. ‘zelfhulp’ gold als de norm, ‘professionele hulp’ was bij voorbaat verdacht.

,‘de individuele oriëntatie van sociaal werk’: Om de normen ten aanzien van de
woonomstandigheden en het woongedrag, de gezondheid, de ontwikkeling, de zedelijkheid, het
gezinsleven en de opvoeding onder de lagere klassen door te zetten, kende de strategie van de
‘sociale economie’ nog een tweede, op het individu gerichte pijler. Wat hield deze strategie van het
‘individualiseren’ – die ook in deze woorden werd gepropageerd – precies in? In de eerste plaats
werden de armen op wie de interventies waren gericht niet en masse aangepakt en gedwongen,
maar via allerlei individualiserende technieken benaderd ‘als geval’. Elk geval van armoede moest op
zichzelf worden bekeken, beschreven, gewogen en gemeten en vervolgens aangepakt. In de tweede
plaats streefde men er met de interventies naar van deze mensen ‘verantwoordelijke’ subjecten te
maken: individuen die niet onder dwang handelden naar de maatschappelijke normen, maar deze
verinnerlijkten, als het ware in staat tot ‘zelfdwang’. In dit ‘werk van mensch tot mensch’ lag de
nadruk op individuele verheffing, het zich ontwikkelen tot ‘goede burger’. Wie zich niet aan de
normen van de burgerlijke middenklasse hield, werd aan corrigerende sancties onderworpen.
Het principe van de individualisering bleef tot diep in de jaren 60 het vanzelfsprekende uitgangspunt
van het sociaal werk, al traden ook hier verschuivingen op. In de eerste plaats had de uitbouw van de
verzorgingsstaat consequenties voor de rol van het sociaal werk. Omdat de leniging van de materiële
nood vooral op het conto kwam van de collectieve arrangementen van de verzorgingsstaat, legde het
sociaal werk zich steeds meer toe op ‘immateriële nood’. Het pannetje soep verdween en het
zielenhiel van mensen en hun psychische problemen kwamen hiervoor in de plaats. Met name voor
de aanpak van psychische problemen diende zich de methode van het sociaal casework zich aan.
Doordat dit de studie van gevallen mogelijk maakte, kon wetenschappelijk onderzoek in de plaats
komen van ‘het geniale improviseren van de pioniers’. In de tweede plaats was er in het sociaal werk
niet alleen aandacht voor individuele problemen, maar ook voor persoonlijke ontwikkeling en
individuele zelfontplooiing. Dat kreeg vooral vorm in werksoorten als vormingswerk en sociaal-
cultureel werk. Mensen mochten zich ontwikkelen en ontplooien, al was dat in de vorm van ‘geleide’
zelfontplooiing – dat wil zeggen onder leiding van geestelijke leiders en opvoeders die de inhoud en
de richting van de ontplooiing bepaalden. In de derde plaats raakte de ‘ontplooiing tot volwaardige
persoonlijkheid’ nauw verbonden met ‘gemeenschapsvorming’ en ‘samenlevingsopbouw’. Zo stond
de zogenoemde volkshogescholen de ontmoeting met andere gezindten centraal. Deelnemers
verbleven er gedurende de cursussen- die soms wel een of twee weken konden duren – intern. Door
het ‘samen leven, samen werken, samen praten’ in de ‘kleine gemeenschap’ die de volkshogeschool
gedurende de cursussen vormde, voelden deelnemers zich medeverantwoordelijk voor een groep en
kon vorming van de persoonlijkheid samen opgaan met gemeenschapsvorming en
samenlevingsopbouw.
Tussen de polen individueel en collectief kwam in de periode na WOII als het ware een tussengebied
tot ontwikkeling. Het wilde het lokale, particuliere initiatief op een democratische wijze activeren en
de bevolking betrekken bij veranderingen in de samenleving. Het deed een beroep op de directe,
horizontale solidariteit die bij de collectieve regelingen van de verzorgingsstaat (verticaal) juist uit het
zicht raakte.

Sociaal-pedagogische hulpverlening: sociaalpedagogische hulpverlening beperkte zich toch WOII
vooral tot kindertehuizen. De ‘kinderbescherming’ aldaar stond vooral in het teken van het opvangen
van kinderen in een regime van ‘reinheid, rust en regelmaat’. Na WOII moesten duizenden
‘oorlogskinderen’ opgevangen en geresocialiseerd worden. Dat gaf aanleiding tot hervormingen in de
kinderbescherming, onder andere resulterend in beter geschoolde beroepskrachten. Er kwamen
speciale cursussen en opleidingen voor de pedagogisch medewerkers in de kinderbescherming.
Behalve in de residentiële hulpverlening (‘het inrichtingswerk’) vonden de afgestudeerden op den
duur ook emplooi in de ambulante hulpverlening, het jeugdwelzijnswerk en de
opvoedingsondersteuning.

, Huis van sociale beroepen: een ‘huis van de sociale beroepen’ – met daarin verschillende kamers en
gemeenschappelijke ruimtes – doet recht aan de hybride identiteit van veel sociaal werkers. Als
maatschappelijk werker of jongerenwerker hebben ze in het huis een aparte kamer, maar ze kunnen
elkaar als sociaal werkers ontmoeten in de gemeenschappelijke ruimtes. Aan elke metafoor kleven
per definitie ook risico’s – hoe flexibel is de plattegrond van het huis bijvoorbeeld? - , maar deze
brengt in elk geval tot uitdrukking dat de verschillende beroepsvarianten van sociaal werk behalve
specifieke kenmerken ook een gemeenschappelijke kern hebben.
Meer nadruk op de eenheid dan voorheen kan verschillende voordelen met zich meebrengen: een
betere dienstverlening aan de mensen voor wie het werk bedoeld is, een beter herkenbare groep en
een sterkere beroepsgroep, die bijvoorbeeld via beroepsregistratie betere faciliteiten voor het
bijhouden van het vak afdwingt. Het gaat anders gezegd om ‘eenheid in verscheidenheid’

‘de zoektocht naar eenheid’: perioden waarin de verschillen niet benadrukt worden (van sociaal
werk), maar men juist op zoek gaat naar gemeenschappelijkheid. De historie van het sociaal werk laat
zich niet alleen beschrijven in termen van differentiatie en verscheidenheid, maar kenmerkt zich ook
door een terugkerende zoektocht naar eenheid. Dat ging niet goed, want het sociaal werk voelde zich
bedreigt door het steeds verder afkalven van de financiële basis. Meer eenheid organiseren in het
sociaal werk blijkt dus ingewikkeld. De verscheidenheid wordt zoals eerder opgemerkt als kracht én
als zwakte van het sociaal werk beschouwd. Voorstanders van meer eenheid menen dat die de multi-
inzetbaarheid en de herkenbaarheid van het beroep vergroot. Zij zijn bang dat specialisering ertoe
leidt dat sociaal werkers en hun organisaties te veel gefocust raken op een specifiek domein of
deelprobleem. Iedereen kent het beeld uit de media van familiedrama’s waarbij professionals en
organisaties volkomen langs elkaar heen bleken te werken. Dat probleem speelt weliswaar vooral bij
de gespecialiseerde hulpverlening in de tweede lijn, maar laat ook het sociaal werk in de eerste lijn
niet onberoerd. Specialisering en verscheidenheid dragen bovendien niet bij aan een gevoel van
gemeenschappelijkheid en een stabiele, herkenbare identiteit.
Tegenstanders van een geforceerde eenheid betogen dat integrale en flexibiliteit niet afhankelijk zijn
van de benaming van het beroep en dat de ontwikkeling naar ‘één brede professie’ zelfs een gevaar
kan zijn voor verdere professionalisering van beroepen in de welzijnssector. Complexe vraagstukken
vagen in hun ogen juist om combinaties van specifieke vormen en beroepskennis.



De BPSW: inmiddels is de tijd rijp gebleken voor een hernieuwde poging tot samenwerking tussen de
verschillende sociale beroepen. Zo heeft de NVMW in 2015 het besluit genomen om zich opnieuw te
verbreden tot een beroepsvereniging voor alle sociale professionals: de Beroepsvereniging voor
Professionals in Sociaal Werk (BPSW). De condities om meer eenheid te creëren lijken deze keer
gunstiger. Als beroepsgroep moet je tegenwoordig meer dan ooit herkenbaar zijn voor burgers,
opdrachtgevers en financiers. De nieuwe BPSW neemt ook de lessen uit de geschiedenis ter harte. Bij
pogingen in het verleden was er spraken van een geforceerde eenheid. De koers van de BPSW is
gericht op ‘verbreden met behoud van identiteiten’ en dat is een belangrijk verschil. Sociaal werk
heeft verschillende wortels, die het allemaal waard zijn om te koesteren. Daarin schuilt de erkenning
dat variëteit en een zekere specialisering ook voordelen bieden.

Verstatelijking: de bemoeienis van de staat met de maatschappij is toegenomen. Daardoor vond er
een afbreuk plaats aan de autonomie van de professie. Ook werd de kloof tussen dit
welzijnsconglomeraat met de rest van de maatschappij steeds groter.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ambersanting. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.98. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

49051 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$5.98
  • (0)
Add to cart
Added