COMMUNICATIEWETENSCHAP
Communicatiewetenschappen in perspectief. Een inleiding
SCHAKELPROGRAMMA CW
UGENT – PROF. JOYE
2021 - 2022
,1 HOOFDSTUK 1: BOUWSTENEN VAN EEN DISCIPLINE EN EEN PRAKTIJK 8
1.1 INLEIDING: COMMUNICATIE IS MEER DAN COMMUNICEREN 8
1.2 HET TEKEN ALS BASIS VOOR BETEKENISVOL COMMUNICEREN 8
1.2.1 SEMIOTIEK 8
1.2.2 TEKEN, TEKENSYSTEEM EN TEKENINDELING 9
1.2.3 TEKENSYSTEEM 11
1.2.3.1 tekensysteem van charles Peirce (VSA) 11
1.2.3.2 tekensysteem van F. de Saussure (EU) 12
1.2.4 TEKENINDELINGEN 13
1.2.4.1 Tekenindeling van Charles Peirce: relatie tussen teken en object 13
1.2.4.2 tekenindeling van J.M. PEters 14
1.3 ELEMENTEN VAN HET COMMUNICATIEPROCES 14
1.3.1 COMMUNICATOR 15
1.3.2 BOODSCHAP 15
1.3.2.1 het referentiële of inhoudelijke aspect 16
1.3.2.2 Het expressieve of vormelijke apsect 16
1.3.2.3 Het rationele en appellerende aspect 16
1.3.3 ENCODEREN/DECODEREN 16
1.3.4 TRANSMISSIE, KANAAL EN MEDIUM 18
1.3.5 ONTVANGER 18
1.3.6 WANNEER IS EEN COMMUNICATIEPROCES GESLAAGD? 19
1.4 COMMUNICATIEMODELLEN 19
1.4.1 COMMUNICATIEMODEL VAN LASSWELL (1948) 20
1.4.2 COMMUNICATIEMODEL VAN SHANNON & WEAVER (1949) 21
1.4.3 BALANSMODEL OF ABX-MODEL VAN NEWCOMB (1953) 22
1.4.4 COMMUNICATIEMODLE VAN SCHRAMM (1953) 23
1.4.5 COMMUNICATIEMODEL VAN GERBNER (1956) 24
1.4.6 COMMUNICATIEMODEL VAN JAKOBSON (1960) 25
1.4.7 EEN CIRCULAIR COMMUNICATIEPROCES: HET PROCESMODEL VAN OOMKES (2000) 26
1.5 VISIES EN VORMEN VAN COMMUNICATIE 27
1.5.1 TRANSMISSIEVISIE 27
1.5.2 RITUELE VISIE OF HET EXPRESSIEMODEL 27
1.5.3 ATTENTIEVISIE OF HET PUBLICITEITSMODEL 27
1.5.4 RECEPTIEVISIE 28
1.5.5 TWEE THEORETISCHE SCHOLEN VAN FISKE 28
1.6 VORMEN VAN COMMUNICATIE 29
1.6.1 INTRAPERSOONLIJKE COMMUNICATIE 29
1.6.2 INTERPERSOONLIJKE COMMUNICATIE 29
1.6.3 MASSACOMMUNICATIE 29
1.6.4 NON-VERBALE COMMUNICATIE (METACOMMUNICATIE) 30
1
,2 THE YOUNG AND THE RESTLESS: DE ONTWIKKELING V COM WET ALS DISCIPLINE 31
2.1 INLEIDING 31
2.2 CW: EEN ACADEMISCHE DISCIPLINE? 31
2.3 CW: JONG VELD, MOEILIJKE AFBAKENING? 31
2.4 ONTSTAAN EN ONTWIKKELING VAN CW ALS DISCIPLINE 31
2.4.1 DE VOORLOPERS IN HET DENKEN OVER COMMUNICATIE 31
2.4.2 INSTITUTIONALISERING VAN DE COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN 32
2.4.3 ADMINISTRATIEF EN KRITISCH ONDERZOEK 33
2.5 PARADIGMATISCHE STRIJD IN DE COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN 33
2.5.1 HET PARADIGMABEGRIP 33
2.5.2 PARADIGMA’S IN DE SOCIALE WETENSCHAPPEN 34
2.5.3 PARADIGMA’S IN DE CW 34
2.5.3.1 het dominante mainstreamparadigma 34
2.5.3.2 kritieken en het alternatieve kritische paradigma 35
2.6 THEORETISCHE DIVERSITEIT IN DE COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN 35
2.6.1 DE NOTIE ‘THEORIE’ 35
2.6.2 CLASSIFICEREN VAN THEORIEVORMING 36
2.6.2.1 actie- structuur 36
2.6.2.2 consensus – conflict 36
2.6.2.3 materie – geest 36
3 COMING OF AGE: ONDERZOEK NR MEDIA & COMMUNICATIE IN 1E HELFT 20E EEUW 37
3.1 INLEIDING 37
3.2 DE MASSAMAATSCHAPPIJ 37
3.2.1 CONTEXTUALISERING 37
3.2.2 CONCEPTEN EN IDEEËN IN HET DENKEN OVER DE MASSAMAATSCHAPPIJ 38
3.2.2.1 sociologische benaderingen (nk) 38
3.2.2.2 psychologische benaderingen 38
3.2.3 MASSAMAATSCHAPPIJTHEORIE 39
3.2.4 KRITIEKEN EN EVALUATIE 40
3.3 PROPAGANDA 40
3.3.1 DE PROPAGANDATHEORIE VAN LASWELL 41
3.3.2 HET PARADIGMA VAN KRITISCHE PROPAGANDASTUDIES 42
3.3.3 PARADIGMATISCHE STRIJD 42
4 SNELLE OPKOMST EN BLOEI VAN DE COM WET: SLINGERBEWEGING IN HET
MAINSTREAMPARADIGMA 44
4.1 INLEIDING: EEN NIEUWE CONTEXT, NIEUWE IMPULS VOOR THEORIEVORMING 44
4.2 DE MOSTERD VAN COM WET: LEENTJEBUUR BIJ ANDERE DISCIPLINES 44
4.2.1 FUNCTIONALISME EN FUNCTIONALISTISCHE MEDIATHEORIE 44
4.2.1.1 functionalisme: origine en assumptie 44
2
,4.2.1.2 functionalistische mediatheorie: functies van media 46
4.2.1.3 kritieken 47
4.2.2 DE ACTIEGERICHTE BENADERINGEN EN INTERPRETATIEVE THEORIE 47
4.2.2.1 symbolische interactionisme 48
4.2.2.2 fenomenologie 48
4.2.2.3 etnomethodologie (niet kennen) 48
4.2.2.4 interpretatieve theorieën 48
4.2.3 PSYCHOLOGIE EN COGNITIEVE DISSONANTIE 49
4.2.4 SOCIOLINGUÏSTIEK 50
4.2.4.1 relevantie voor media en communicatie 50
4.2.4.2 taal als heterogeen concept: ‘langue’ en ‘parole’ 50
4.2.4.3 taalgemeenschappen 50
4.2.4.4 sapir-whorf-hypothese 51
4.2.4.5 codetheorie of deficthypothese van bernstein 52
4.3 MEDIA EN PUBLIEK: VAN MACHTIGE MEDIA NAAR LIMITED EFFECTS EN TERUG 52
4.3.1 EEN GELIMITEERDE MACHT VAN DE MEDIA 53
4.3.1.1 two- & multi-step flow 53
4.3.1.2 mediating factors 53
4.3.1.3 uses and gratifications 54
4.3.2 MACHTIGE MEDIA: DE SEQUEL 54
4.3.2.1 agenda-setting 54
4.3.2.2 cultivatie 55
4.3.2.3 de zwijgspiraal 56
5 HET ALTERNATIEVE KRITISCHE PARADIGMA 57
5.1 INLEIDING 57
5.2 MARXISTISCHE BENADERING 57
5.2.1 BASISELEMENTEN 57
5.2.2 ONDERBOUW EN BOVENBOUW 58
5.2.3 MEDIA 58
5.2.4 KRITIEKEN 59
5.3 KRITISCHE THEORIE EN DE FRANKFURTER SCHULE 60
5.3.1 ORIGINE EN ONDERZOEKSPROGRAMMA 60
5.3.2 DE CULTURELE DIMENSIE EN HET FUNCTIONEREN VAN DE CULTUURINDUSTRIE 60
5.3.3 DE POLITIEKE DIMENSIE EN DE TELOORGANG VAN DE PUBLIEKE SFEER 61
5.3.4 KRITIEKEN 62
5.4 POLITIEKE ECONOMIE VAN COMMUNICATIE 62
5.4.1 KRITISCHE POLITIEKE ECONOMIE 62
5.4.2 FOCUS EN ONDERZOEKSDOMEINEN 62
5.4.3 ONDERZOEKSPROGRAMMA 63
5.4.4 KRITIEKEN 63
5.5 CULTURAL STUDIES 63
5.5.1 OORSPRONG 63
5.5.2 TWEE PARADIGMA’S 64
6 NIEUWE TIJDEN, NIEUWE MEDIA EN NIEUWET THEORIEËN? 68
6.1 INLEIDING 68
6.2 MEDIA EN COM. TECHNOLOGIE: EEN ONDERZOEKSMATIG NIEMANDSLAND 68
6.3 DIFFUSIE VAN TECHNOLOGISCHE INNOVATIES 69
6.4 MEDIUMTECHNOLOGISCHE BENADERINGEN 70
6.4.1 DE TORONTO SCHOOL 70
6.4.1.1 bias of communication 70
6.4.1.2 the medium is the message 70
6.5 INFORMATIEMAATSCHAPPIJTHEORIE 71
6.5.1 VERSCHILLENDE PERSPECTIEVEN OP HET VRAAGSTUK V/D INFORMATIEMTP 72
6.5.2 DE NETWERKMAATSCHAPPIJ 72
6.5.2.1 een nieuw technologisch paradigma als basis voor de netwerkmtp 72
6.6 ‘NIEUWE’ MEDIA 73
6.6.1 NEW MEDIA THEORY 73
6.6.2 PRACTICE THEORY 73
6.6.3 MEDIATIZATION 74
7 SOCIAALWETENSCHAPPELIJKE MEDIATHEORIEËN: DE KRACHTLIJNEN 75
7.1 FOUR THINGS YOU DIDN’T KNOW ABOUT (MEDIA) THEORY 75
7.2 SOCIAALWETENSCHAPPELIJKE MEDIATHEORIEËN: EEN BEKNOPT OVERZICHT 76
7.2.1 MASSAMAATSCHAPPIJTHEORIE (H3) 76
7.2.2 FUNCTIONALISTISCHE MEDIATHEORIE (H4) 76
7.2.3 FRANKFURTHER SCHULE (H5) 76
7.2.4 DE POLITIEKE ECONOMIE VAN COMMUNICATIE (H5) 77
7.2.5 CULTURAL STUDIES (H5) 78
7.2.6 POSTMODERNISME (H5) 78
7.2.7 MEDIUMTECHNOLOGISCHE THEORIEËN (H6) 78
7.2.8 INFORMATIEMAATSCHAPPIJTHEORIE (H6) 79
7.2.9 NEW MEDIA THEORY (H6) 79
7.2.10 PRACTICE THEORY (H6) 79
7.2.11 MEDIATIZATION 79
7.2.12 DE VIER GOLVEN IN HET DENKEN OVER MEDIA EN ONTVANGER 80
7.3 SLOTBEDENKING: 3 ASSEN VAN MEDIATHEORIEËN 80
4
,8 EEN HISTORISCH PERSPECTIEF OP MEDIA EN COM: EEN SOCIALE EVOLUTIE 81
8.1 INLEIDING 81
8.2 MEDIAGESCHIEDENIS: MEDIA EN/IN MTP OMWENTELINGEN 81
8.3 VOORLOPERS VAN COM- EN MEDIATECHNOLOGIE: ORALE EN SCHRIFTELIJKE CUL 82
8.3.1 ORALE CULTUUR: GESPROKEN TAAL 82
8.3.2 SCHRIFTELIJKE CULTUUR 83
8.4 PRINTMEDIA 84
8.4.1 DRUKKUNST 84
8.4.2 DAGBLADPERS 85
8.5 BEELDEN EN BEELDMEDIA 86
8.5.1 REGISTRATIE VAN BEELD: FOTOGRAFIE 86
8.5.2 DE ILLUSIE VAN BEWEGING: FILM EN CINEMA 86
8.5.3 VAN HET GROTE NAAR HET KLEINE SCHERM: TELEVISIE 87
8.6 HET TIJDPERK VAN TELECOMMUNICATIE 88
8.6.1 REGISTRATIE VAN GELUID MET DE GRAMMOFOON 88
8.6.2 RADIO 88
8.6.3 TELEGRAFIE: VAN OPTISCH NAAR ELEKTRONISCH 89
8.6.4 TELEFONIE 89
8.7 HEDENDAAGSE COM: HET TIJDPERK VAN DIGITALISERING, CONVERGENTIE & GLOBALISERING 90
8.8 SLOTWOORD 90
9 EEN SOCIOLOGISCH PERSPECTIEF OP COMMUNICATIE EN MEDIA 91
9.1 INLEIDING: MEDIASOCIOLOGIE, WHAT’S IN A NAME? 91
9.2 CENTRALE THEMA’S 91
9.2.1 MACHT 91
9.2.2 SOCIALE INTEGRATIE EN IDENTITEIT 93
9.2.3 SOCIALE VERANDERING EN DE DUBBELE DIMENSIE VAN MEDIA 93
9.3 CULTUUR EN IDENTITEIT 94
9.3.1 EEN DEFINITIE VAN CULTUUR 94
9.3.2 CULTUUR EN COMMUNICATIE 95
9.3.3 CULTUUR, SUBCULTUUR EN IDENTITEIT 95
9.4 EEN BLIK OP DE ACTOREN: DE COMMUNICATOR DOORGELICHT 96
9.4.1 MEDIASYSTEMEN 96
9.4.2 MEDIA-INSTELLING EN MEDIAORGANISATIE 97
9.4.3 COMMUNICATORSTUDIES: EEN TYPOLOGIE 98
9.4.4 DE GATEKEEPER: EEN BIJZONDERE ACTOR EN COMMUNICATOR 99
9.5 DE BEROEPSROL EN PROFFESSIONALISERING VAN DE COMMUNICATOR 99
10 IT’S THE MEDIA ECONOMY, STUPD: BASISBEGINSELEN VAN MEDIA ECONOMIE 101
10.1 INLEIDING 101
10.2 ECONOMISCHE BASISPRINCIPES VAN MEDIA 101
5
,10.2.1 GEBRUIKS- EN RUILWAARDE 101
10.2.2 TWEEZIJDIGE MARKTEN 101
10.2.3 BIJZONDERE KENMERKEN VAN MEDIAPRODUCTEN 102
10.2.4 RISKY BUSINESS EN DE MEDIAKOSTENSTRUCTUUR 103
10.2.5 ECONOMIES OF SCALE EN ECONOMIES OF SCOPE 103
10.3 ANTWOORDEN EN STRATEGIEËN TEGENOVER DE ‘RISKY MEDIA BUSINESS’ 103
10.3.1 PUBLIEKMAXIMALISERING EN HET OPBOUWEN VAN EEN CULTUREEL REPERTORIUM 104
10.3.2 CREËREN VAN ARTIFICIËLE SCHAARSTE 104
10.3.3 CONTROLE OVER DISTRIBUTIE 104
10.3.4 BIG IS BEAUTIFUL: CONCENTRATIE EN INTEGRATIE 105
10.4 NIEUWE MEDIA-ECONOMIE 106
10.4.1 DE WETTEN VAN MOORE EN METCALFE 106
10.4.2 MOGELIJKHEDEN VAN DE ‘LONG TAIL’ 106
10.4.3 MEERZIJDIGE MARKTEN EN PLATFORMISERING 106
11 NORMATIEVE PERSPECTIEVEN, MEDIABELEID EN HET ALGEMEEN BELANG 107
11.1 INLEIDING 107
11.2 NORMATIEVE MODELLEN 107
11.2.1 FOUR THEORIES OF THE PRESS 107
11.2.1.1 Het autoritaire model 107
11.2.1.2 Het sojectcommunistisch model 108
11.2.1.3 Het liberale of vrijepersmodel 108
11.2.1.4 Het socialeverantwoordelijkheidsmodel 109
11.2.2 AANVULLENDE CONCEPTEN 109
11.3 MEDIABELEID 110
11.3.1 MEDIABELEID ALS RESULTAAT VAN DE I, I & I MIX 110
11.3.2 SPANNINGSVELDEN VAN MEDIABELEID 110
11.4 NORMATIEVE ASPECTEN VAN MEDIA 111
11.4.1 BRONNEN VAN NORMATIEVE VERWACHTINGEN 111
11.4.2 MEDIA EN HET ALGEMEEN BELANG 112
11.4.2.1 algemeen belang & de mediastructuur 112
11.4.2.2 Algemeen belang & de media-inhoud 112
11.4.3 VERANTWOORDINGSRELATIES EN – KADERS 112
12 CONTENT IS KING? INHOUDELIJK PERSPECTIEF OP DE MEDIABOODSCHAP & REPRESENTATIE
114
12.1 INLEIDING 114
12.2 REPRESENTATIE, BEELDVORMING EN MEDIA 114
12.3 REPRESENTATIE: WEERSPIEGELING OF VERTEKENING? 114
12.3.1 STEREOTYPERING EN CATEGORISERING 115
12.3.2 BELANG VAN BEELDVORMING IN DE MEDIA 116
12.3.3 NIEUWSSELECTIE: NIEUWSWAARDEN EN SELECTIEFACTOREN 116
6
,12.4 VERSCHILLENDE VORMEN VAN MEDIA-INHOUD 118
12.4.1 GENRE 118
12.4.2 ‘MEDIA LOGIC’ EN FORMAT 118
12.5 EEN WETENSCHAPPELIJKE ANALYSE VAN MEDIA-INHOUD EN BOODSCHAPPEN 119
12.5.1 KWANITATIEVE INHOUDSANALYSE 119
12.5.2 KWALITATIEVE INHOUDSANALYSE 119
12.5.2.1 discoursanalyse, beeldanalyse en narratieve analyse 119
12.5.2.2 framing en framing-analyse 119
7
,1 HOOFDSTUK 1: BOUWSTENEN VAN EEN DISCIPLINE EN EEN PRAKTIJK
1.1 INLEIDING: COMMUNICATIE IS MEER DAN COMMUNICEREN
Communiceren is meer dan alleen maar het overbrengen van informatie of het louter uitwisselen van tekens en symbolen met
elkaar.
• Communiceren mogen we niet reduceren tot een reeks van strikt rationele overwegingen
• Communiceren omvat
o Gevoelens
o Rituelen
o Emoties
o Sociaal handelen
1.2 HET TEKEN ALS BASIS VOOR BETEKENISVOL COMMUNICEREN
1.2.1 SEMIOTIEK
Semiotiek = bestudeert de wijze waarop tekens functioneren en hoe ze betekenis doen ontstaan.
• We gebruiken hetzelfde teken, maar we kunnen dit op verschillende manieren uitspreken.
• Kijkt vooral naar de leer van tekens
o Welke tekens bestaan er?
o Hoe interpreteren we deze tekens?
• Grondleggers van deze discipline
o De Saussure (Europa)
§ Hanteerde eerder de term dan Peirce
§ Beklemtoonde de sociale functie en relevantie van een teken
o Peirce (VS)
§ Hij had meer aandacht voor de logische, formele of ‘technische’ functie van een teken zonder
daarbij de sociale context uit het oog te verliezen.
• 3 centrale domeinen van studie
1. De tekens zelf en hun indeling in soorten
2. De codes of systemen waarbinnen de tekens georganiseerd zijn
3. De brede cultuur waarbinnen de tekens en codes opereren.
• De verschillende subdomeinen binnen semiotiek (MINDER BELANGRIJK)
o Fonologie = de studie van klanken en de kleinste details van een teken
o Syntaxis = de linguïstische studie van taalconventies en betekenisvolle patronen van tekens. Het gaat
over hoe het allemaal wordt gestructureerd
o Semantiek = gaat over de relatie van het teken en de betekenis die aan toegekend
§ Voorbeeld: logo’s
o Pragmatiek = studie van de relatie tussen betekenis en de tekengebruiker
§ Heeft dit een gebruikswaarde? Kunnen we dit gebruiken?
Carnap maakt een onderscheid tussen intensie en extensie van een woord
• Intensie = verwijst naar het geheel van criteria of kenmerken dat bepaalt of een term wel kan worden toegepast.
o Alle mogelijke criteria, kenmerken waaraan iets moet voldoen om dat label van het teken op jouw pad te
krijgen.
• Extensie = de klasse van zaken waarop de term correct is toegepast.
o Dit is variabel
• Voorbeelden
o Democratie
o Romantische komedie
§ Intentsie ahumor, liefde, happy end, hetroseksuele relatie
§ Extensie a Love actually, nothing hill …
o Champagnevoetbal
8
, 1.2.2 TEKEN, TEKENSYSTEEM EN TEKENINDELING
Centraal in het wetenschappelijke veld van semiotiek staat het concept teken als de allerkleinste eenheid van communicatie.
De Saussure onderscheidt daarbij 2 kernelementen
• Betekenaar/signifiant/signifier = materiële vorm of (fysieke) verschijningsvorm van een teken
o De betekenaar is de betekenisdrager
o Voorbeeld: foto, schrift, uitspraak, tekening, beeld of klank van een geschreven woord
• Betekende/signifié/signified = het mentale concept, begrip, beeld of idee waar de materiële tekenvorm naar
verwijst.
o Voorbeeld: betekenis, concept, object
Voorbeeld signifié/signifiant
• Het woord hond, tekening of foto van een hond a betekenaar
• Het idee of concept van een dier met 4 poten en een staart dat het woord, de tekening of foto oproept a
betekende
Het verband tussen betekenaar en betekende is heel vaak arbitrair en louter op een historische of etymologische afspraak
gebaseerd.
• Dit is dus puur toeval. Er is geen specifieke reden hiervoor. Deze relatie is puur op basis van afspraken.
o Voorbeeld: als je naar het zuiden gaat met de auto gaat, dan gaat men niet het woord stoel gebruiken,
maar wel het woord chaise.
Volgens De Saussure is de relatie tussen betekenaar en betekende dus puur toeval en hebben we een code en conventies
nodig om tekens hun betekenis te verlenen.
• Referent = het eigenlijke fysieke object waar het teken naar verwijst.
9
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller KRB. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.77. You're not tied to anything after your purchase.