Staatsrecht
Hoofdstuk 1,2,3 en 9 boek
college 1
Boek
Hoofdstuk 1
Inleiding
Samengevat is een staat een organisatie die met voorrang boven andere
organisaties effectief gezag uitoefent over een gemeenschap van mensen op een
bepaald grondgebied. Toelating tot de Verenigde Naties versterkt de rechtspositie
van het land in het nationale verkeer. De regels die betrekking hebben op de
organisatie van de met gezag beklede organen en de grenzen van hun gezag,
vormen de rechtsregels die wij als staatsrecht noemen.
De theorie van het contrat social brengt de tegenstrijdige verhouding van de mens tot
staat aan het licht. Het individu heeft de staat nodig om zijn vrijheid te waarborgen,
maar tegelijkertijd heeft hij het gevoel dat daardoor zijn vrijheden worden beperkt.
Elke burger is gelijkwaardig en heeft recht op gelijke invloed op het staatsbestuur.
Door deze vooropstelling, die een ethische eis is van gelijkwaardigheid van de mens
is, valt een deel van de vroegere problematiek weg. Onbeperkte monarchie en
oligarchie zijn met het gelijkheidsbeginsel onverenigbaar.
Om het risico van de altijd dreigende dictatuur te ontgaan, heeft men een middel
gevonden dat redelijk goed heeft gewerkt: dat is de verdeling van het gezag over
verschillende organen en dus over verschillende mensen of groepen van mensen.
Doordat ieder orgaan slechts een deel van het gezag kan uitoefenen, heeft het de
andere organen nodig. Om een evenwicht te bereiken, moet er dus een
verdeelsleutel tussen de verschillende organen gevonden worden. Elk orgaan moet
een zekere macht en zeker verantwoordingsplicht krijgen. Dit noemen we ‘checks
and balances’.
Montesquieu introduceert in zijn boek ‘De l’ Esprit des Lois’ drie functies. De
wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht.
Montesquieu vindt zijn leer van ‘trias politica’ dat de burger het best gediend is met
een scheiding van deze drie functies.
Checks and balances in het huidige staatsrecht
De functie van de regering werd door Montesquieu omschreven als de uitvoerende
macht. In onze tijd is de taak van de regering veel verder dan het uitvoeren van
wetten. Er moet ook beslist worden of er een bepaald verdrag gesloten moet worden.
Moet het voor de cultuur beschikbare bedrag besteed worden voor subsidie aan
,symfonieorkesten of popgroepen? Over dit soort beslissingen zegt de wet bijna niets.
Zij zijn dus geen uitvoering van wetten, maar een zelfstandige bevoegdheid van de
regering.
De belangrijkste organen in de staat (regering, parlement en rechterlijke macht)
opereren niet onafhankelijk van elkaar. De vaststelling van wetten is de taak van
regering en parlement samen. Het bestuur is de taak van regering, maar de regering
staat bij de uitoefening daarvan onder voortdurende controle van het parlement.
Grondregel 1: legaliteitsbeginsel
Grondregel 2: niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoording
schuldig te zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat.
Politieke verantwoordingplicht
Deze plicht houdt in dat het bestuurlijke orgaan inlichtingen moet verstrekken, een
debat met de volksvertegenwoordiging niet mag ontwijken en bij verlies van
wantrouwen in beginsel moet opstappen. De verantwoordingsplicht heeft betrekking
op het eigen handelen of nalaten, maar strekt zich ook uit tot het functioneren van
ambtelijke diensten die aan het bestuursorgaan ondergeschikt zijn.
Verantwoordingsplicht ambtenaren
De ambtenaren die bepaalde bevoegdheden hebben zijn verantwoording schuldig
aan hun chefs. Zij moeten verantwoording afleggen op hun chefs en die chefs zijn op
hun beurt weer verantwoordelijk, ieder op zijn wijze, voor de instructies die zij al of
niet aan de ongeschikte ambtenaren hebben gegeven.
Bestuurlijk toezicht
Preventief toezicht houdt in dat een lager bestuursorgaan voor een bepaalde
handeling goedkeuring moet vragen aan een hoger orgaan. Repressief toezicht
houdt in dat een hoger bestuursorgaan een beslissing van een lager orgaan achteraf
ongedaan kan maken.
Strafrechtelijke ministeriele verantwoordelijkheid
Een gezagdrager kan strafrechtelijk verantwoordelijk zijn voor de daden. Dit is
uitsluitend mogelijk, wanneer een strafbepaling de gedragingen strafbaar stelt. Dat is
het geval van ministers, wanneer zij hun medeondertekening verlenen aan
koninklijke besluiten, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wetten of
algemene maatregelen van bestuur worden geschonden. Art. 355 van het Wetboek
van Strafrecht bepaalt dat dit een ambtsmisdrijf is.
Beroep
De meeste besluiten van bestuursorganen zijn vatbaar voor beroep.
Burgerlijke rechter
Wanneer er geen speciale beroepsmogelijkheid aanwezig is, is de burgerlijke rechter
bereid ambtshandelingen te toetsen aan art. 6:162 BW. Hij beschouwt handelingen
dan als onrechtmatig in de zin van dat artikel.
,Rechterlijke toepassing van wetgeving
Er is ook controle van de rechter op zekere wetgevende organen. De rechter mag
niet beoordelen of een formele wet in strijd is met de Grondwet. Art. 120 van de
Grondwet, dat luidt: ‘De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid
van de wetten en verdragen’ verbiedt deze toetsing.
Enigszins in strijd met dit beginsel schijnt art. 94 van de Grondwet, dat de rechter
toestaat wetten aan een ieder verbindende bepalingen van verdragen te toetsen: een
wet, die met zo’n bepaling in strijd is, mag hij buiten toepassing laten. Mag de rechter
een wet in formele zin niet aan de Grondwet toetsen, hij mag wel lagere regelingen
aan hogere, inclusief de Grondwet, toetsen.
Hoe herken ik een voor ieder verbindende bepaling?
Niet. We weten dat als die bepaling aan de rechter is voorgelegd. Een rechter die
competent is om iets over die regel te zeggen. Bijv. ‘’het is de lidstaten verboden om
slavernij te hebben’’.
Dan kan je naar de rechter stappen om dit aan te vechten, mits het is voorgelegd aan
de rechter.
We weten van het EVRM dat al die bepalingen zijn getoetst door de rechter. Ze zijn
allemaal dat ze voor ieder verbindend zijn. Alleen die bepalingen die voor ieder
verbindend zijn, staan boven de Grondwet en al de andere voorschriften.
Democratie en rechtsstaat
Een staat waarvan de organisatie erop gericht is dat burgers beschermd zijn tegen
machtsmisbruik door de staat zelf, noemen wij een ‘rechtsstaat’. Kenmerkend voor
een rechtsstaat is dat de staatsorganen zijn onderworpen aan het recht. In de loop
van de geschiedenis hebben zich onder meer de volgende waarborgen ontwikkeld
tegen machtsmisbruik door staatsorganen.
1. De staat erkent dat individuen en particuliere instellingen een staatsvrije sfeer
toekomst.
2. Optreden van bestuur dat voor de burger bezwarend is dient te berusten op een
algemene regel die de bevoegdheid van de desbetreffende orgaan omschrijft.
3. De regels waarin de bevoegdheden van een staatsorgaan zijn omschreven,
moeten worden vastgesteld door een ander orgaan.
4. Geschillen tussen burger en de staat moeten worden beslist door een
onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Presidentieel stelsel:
In sommige landen, zoals de Verenigde Staten van Amerika, wordt ook de leider van
de uitvoerende macht rechtstreeks gekozen.
Parlementaire stelsel:
Andere lanen, zoals Nederland, kennen alleen verkiezingen voor een parlement. De
fracties in het parlement zijn vervolgens in regel betrokken bij de procedure die leidt
,tot het benoemen van ministers en het parlement bepaalt hoe lang deze
bewindspersonen in functie blijven.
In beide stelsels kan het volk beslissen wie bekleed worden met het belangrijkste
gezag en – ministens zo belangrijk – gezagsdragers die hebben gefaald naar huis te
sturen.
Krachtens het legaliteitsbeginsel is de basis van alle bindende besluiten de wet of de
Grondwet. Zo worden niet alleen de rechtszekerheid en het gelijkheidsbeginsel
bevorderd, want daarvoor zou een autoritair vastgestelde regel voldoende zijn. Door
de eisen dat de bevoegdheid is verankerd in een wet of de Grondwet wordt de
inbrengt van het volk gegarandeerd. We zien de samenhang tussen bescherming en
zeggenschap.
Een democratische staat wordt gekenmerkt door het feit dat zij openstaat voor
wisseling van regering. Democratische grondrechten (vrijheid van meningsuiting,
vergaderen, betoging, kiesrecht) zijn bij uitstek geschikt om de burger de kans te
geven aan zo’n wisseling bij te dragen.
Referendum, volks- en burgerinitiatief
De bevolking kan zich alleen adviserend uitspreken. De Wet raadgevend referendum
maakt zo’n adviserende volksuitspraak mogelijk. Naast het referendum zijn nog
andere vormen van directe democratie mogelijk, zoals het volksinitiatief of
burgerinitiatief, waarbij een aantal burgers gezamenlijk het recht heeft over een
aangelegenheid van overheidsbeleid een uitspraak te vragen van
vertegenwoordigende organen en/of de kiezers. Het onderscheid tussen
volksinitiatief en burgerinitiatief ligt hierin, dat in het eerste geval het laatste woord
aan de kiezers kan zijn doordat het voorstel aan een bindend referendum wordt
onderworpen en in het tweede geval de eindbeslissing bij het vertegenwoordigend
orgaan ligt. Een landelijk initiatief is sinds 2006 geregeld in art. 132a van het
Regelement van Orde van de Tweede Kamer.
Hoofdstuk 2
De bronnen van het staatsrecht zijn de Grondwet, gewoonterechtelijke regels en een
aantal geschreven regelingen in de vorm van wetten of algemene maatregelen van
bestuur. Een algemene maatregel van bestuur is een koninklijk besluit dat volgens
bepaalde procedurele voorschriften tot stand is gebracht.
De wijzigingen in de grondwet van 1840 en 1848 brachten in het bijzonder de
invoering van respectievelijk en strafrechtelijke en politieke verantwoordelijkheid van
de ministers. In 1987 is ook een grondwetsherziening gerealiseerd. Deze betreft
wijziging van art. 12 inzake het huisrecht en art. 68 inzake de inlichtingenplicht van
ministers en staatssecretarissen.
In 1995 is de Grondwet herzien. De herziening opende de mogelijkheid jonge
mannen niet meer tot werkelijke militaire dienst op te roepen art. 98. In de tweede
plaats werden het derde en vierde lid van art. 137 gewijzigd, waardoor bij
grondwetsherziening geen ontbinding van beide kamers der Staten-Generaal meer
,nodig is, maar alleen ontbinding van de Tweede Kamer. In de derde plaats werd een
groot aantal aan de Grondwet toegevoegde additionele artikelen geschrapt; die
artikelen waren in feite al uitgewerkt.
In 1999 is een nieuw art. 78a over Nationale ombudsman in de Grondwet gevoegd.
Voorts is de regeling inzake de voogdij over de minderjarige Koning gewijzigd art. 34.
In 2000 zijn grondwetsbepalingen over de verdediging gewijzigd en is het nieuwe art.
100, eveneens over de verdediging, aan de grondwet toegevoegd. Ten slotte is in
2002 art. 12 Grondwet over het binnentreden in woning herzien.
In 2008 is art. 54, tweede lid, gewijzigd. Hierdoor is de grondwettelijke uitsluiting van
wilsonbekwamen van het kiesrecht komen te vervallen. Eveneens in 2008 is art. 125,
derde lid, geschrapt. Door het schrappen van art. 125, derde lid, zijn de commissaris
van de Koning en de burgemeester niet langer noodzakelijk voorzitter van provinciale
staten en onderscheidenlijk de gemeenteraad.
Onze Grondwet is een ‘rigid constitution. Dat wil zeggen dat een grondwet die
moeilijker te wijzigen is dan een gewone wet. Een voorstel voor een gewone wet
wordt wet, wanneer het door een gewone meerderheid van elk van beide kamers is
aanvaard en door de regering bekrachtigd is. Omdat de Grondwet fundamentele
bepalingen inhoudt over het staatsbestel en over de rechten van burgers tegenover
de overheid, bevat deze moeizame wijzigingsprocedure een garantie voor de burger
dat grondrechten en democratische staatsinstellingen niet lichtvaardig ongedaan
gemaakt kunnen worden.
Grondwettelijke delegatieterminologie
Zodra de grondwetgever het woord ‘wet’ gebruikt, bedoelt hij de formele wet, het
besluit vastgesteld door de regering en Staten-Generaal samen art. 81 Grondwet en
in het Staatsblad bekend gemaakt art. 88 Grondwet en 3 sub a Bekendmakingswet.
In de eerste plaats gebruikt de Grondwet soms de term ‘bij of krachtens de wet’. De
wetgever mag dus in dit geval een lagere wetgever (bijvoorbeeld de regering of
provinciale staten of de gemeenteraad) delegeren om gevallen vast te stellen, waarin
iemand in zijn vrijheid mag worden ontnomen.
Zodra de Grondwet zegt: ‘De wet regelt’, bedoelt zij dat de formele wetgever moet
voorzien in het tot stand komen van een uitwerking van het grondwettelijk beginsel,
maar dat de formele wetgever dat of zelf kan doen of de nadere uitwerking kan
delegeren aan lagere wetgevers.
De derde formule komt alleen in art. 104 voor: daar spreekt de Grondwet van
belastingen van het Rijk die worden geheven ‘uit kracht van een wet’. Deze term
duidt aan dat voor rijksbelastingen een formele wet nodig is en dat de formele
wetgever op dat terrein weliswaar mag delegeren, maar alleen met grote
terughoudendheid.
Het belangrijk te beseffen dat als grondwettelijke terminologie op een bepaald terrein
delegatie toestaat, dit niet betekent dat de lagere regelgever zelfstandig, dat wil
zeggen zonder specifieke basis in een formele wet, een regeling kan treffen. De
,lagere regelgever is wat zijn regelingsbevoegdheid betreft dus afhankelijk van de
beslissing van de formele wetgever.
Ongeschreven staatsrecht
Er zijn na een meer dan 150-jarige praktijk met de in 1948 ingevoerde ministeriele
verantwoordelijkheid zekere normen, over de geldigheid waarvan niemand meer
twijfelt: een voorbeeld daarvan is de vertrouwensnorm, die bepaalt dat de minister
die of een kabinet dat niet meer het vertrouwen van het parlement blijkt te genieten
ontslag aan te bieden. Er is pas sprake van een ongeschreven rechtsregel als er
behalve een staatskundige praktijk ook een rechtsovertuiging bij de betrokkenen
bestaat dat zij volgens die praktijk behoren te handelen. Uit deze omschrijving blijkt
dat het ‘parlementaire stelsel’ een technische term is, die méér inhoudt dan alleen
dat er een parlement is: het begrip heeft betrekking op de vertrouwensrelatie tussen
het parlement enerzijds en de ministers in het kabinet als geheel anderzijds.
Verdere bronnen van het staatsrecht
Het staatsrecht omvat de rechtsregels, geschreven of ongeschreven, die de
samenstelling en de functionering van de organen van de staat, hun bevoegdheden
en onderlinge verhouding regelen en het omvat bepaalde fundamentele normen over
de verhouding van de burgers tot overheid.
Wetten tot uitvoering van een grondwettelijke opdracht om een materie bij de wet te
regelen noemt men wel organieke wetten. Zo bepaalt bijvoorbeeld het eerste lid van
art, 75, dat de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de Raad van State
door de wet geregeld moeten worden.
De kieswet, die een uitwerking bevat van het beginsel van algemeen kiesrecht, dat
onder meer in art. 4 en 54 van de Grondwet is uitgesproken.
Een regeling waarover de Grondwet niet spreekt en die voor ons staatsrecht van
grote betekenis is, is het koninklijk besluit waarbij het reglement van orde voor de
ministerraad is vastgesteld. Het is een uitwerking van de instelling van de
ministerraad als orgaan in art. 45 van de Grondwet en van het in het derde lid van
dat artikel opgenomen beginsel, dat de raad over het algemeen regeringsbeleid
beraadslaagt en besluit en de eenheid van dat beleid bevordert. Behalve dit
koninklijk besluit zijn ook nog van belang de besluiten van de Tweede en Eerste
Kamer der Staten-Generaal, waarbij ieder hun reglement van orde hebben
vastgesteld. In art. 72 van de Grondwet vind je de concrete uitwerking van de bij de
Grondwet aan het parlement toegekende rechten.
Hoofdstuk 3
De werking van het staatsrecht.
Wat buiten het gebied van de staat gebeurt, valt niet onder de werking van het
nationale recht. Op dit beginsel van de territoriale werking van het staatsrecht
bestaan wel uitzonderingen: ook als inwoners buiten het grondgebied verblijven
bijvoorbeeld, blijft er een band bestaan tussen de staat en die inwoners. Zo blijft het
,Nederlandse strafrecht voor een deel op in het buitenland vertoevende Nederlanders
van toepassing.
De staat heeft de vrijheid om op zijn grondgebied te bepalen welke organen
bevoegdheden hebben en hoever die strekken. Volkenrechtelijk gezien beduidt deze
vrijheid soevereiniteit. Naast deze soevereiniteit op zijn grondgebied is veelal
psychologische band tussen de staat en de bewoners van dat grondgebied.
Het grondgebied
Een omschrijving van het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden is te
vinden in art. 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. In dit artikel valt
te lezen dat het Koninkrijk de landen Nederland, Aruba, Curacao en Sint Maarten
omvat. Het huidige grondgebied van het Europese deel van Nederland is ontstaan uit
de samenvoeging van tal van vroeger min of meer soevereine staatjes.
Sinds 2014 is het Zeerechtverdrag voor het gehele Koninkrijk bekrachtigd en in
werking getreden. Het Zeerechtverdrag regelt niet alleen de omvang van de
territoriale zee, maar ook andere onderwerpen, zoals het recht op ‘onschuldige’
doorvaart voor schepen in de territoriale zee en het recht op een ‘exclusieve
economische zone’.
Betekenis van het Nederlanderschap
Alleen Nederlanders hebben het recht om de leden van de Tweede Kamer en van
provinciale staten te kiezen. (actief kiesrecht).
Omgekeerd hebben ook alleen Nederlanders het recht in deze vertegenwoordigende
lichamen gekozen te worden. (passief kiesrecht).
Art. 130 van de Grondwet biedt aan de wet de mogelijkheid het actief en passief
kiesrecht ten aanzien van gemeenteraden ook toe te kennen aan ingezetenen die
geen Nederlander zijn, maar overigens ten minste voldoen aan de aan Nederlanders
gestelde eisen. (bijvoorbeeld aan de eis van art. 129 jo. 54 van de Grondwet, dat
men voor de uitoefening van het actief kiesrecht achttien jaar oud moet zijn).
Alle Nederlanders zijn, zegt art. 3 van de Grondwet, op gelijke voet in openbare
dienst benoembaar. Dit gelijkheidsrecht geldt niet voor vreemdelingen.
De wet kent drie wijze van verkrijging van het Nederlanderschap: van rechtswege,
door optie en door verlening (neutralisatie).
Rechtswege: geboorte art. 3 van de Rijkswet.
Optie: optie om een Nederlander te worden is bepaald in art. 6-6a van de Rijkswet.
Neutralisatie: dit geschiedt bij koninklijk besluit. Het staat geregeld Art. 7-13 van de
Rijkswet. Je moet 5 jaar in Nederland wonen.
Je verliest het Nederlanderschap als je onherroepelijk bent veroordeeld wegens een
bepaalde categorieën misdrijven. Art. 14-16A Rijkswet.
Of je bent betrokken geweest bij een gevechtshandeling tegen het Koninkrijk dan wel
tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Art. 15 Rijkswet.
,Rechtsbescherming
De Rijkswet op het Nederlanderschap tracht wel op 2 manieren eenheid van
rechtspraak te bevorderen.
Ten eerste bepaalt art. 20 dat de administratieve beroepsinstanties bij onzekerheid
advies vraagt aan de Minister van Veiligheid en Justitie.
Ten tweede wordt in art. 17 eenheid nagestreefd door het beslissing over het
Nederlanderschap, te concentreren bij een rechterlijk college. De rechtbank Den
Haag of het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint-Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarna staat alleen cassatie open bij de
Hoge Raad art. 18.
Vluchteling
De verdragen eisen niet dat vergunning wordt verleend, maar verbieden dat iemand
zou worden uitgezet naar een land waar hij vervolging als vluchteling heeft te
duchten. (verbod van ‘refoulement’). Bij uitlevering gaat het om terbeschikkingstelling
van de vreemdeling aan de buitenlandse justitiële instanties om de vreemdeling
strafrechtelijk te vervolgen van een straf of maatregel van dat land, terwijl het bij
uitzetting slechts gaat om verwijdering uit Nederland. Voor vreemdelingen die niet
rechtmatig verblijven in Nederland, geldt art. 10 van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarin is het ‘koppelingsbeginsel’ neergelegd. Dat beginsel houdt in dat de
vreemdeling die geen rechtmatig verblijft heeft, geen aanspraak kan maken op
toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen van de zijde van de
overheid. Op deze wijze wordt geprobeerd het onrechtmatige verblijft in Nederland te
ontmoedigen.
Hoofdstuk 9
De grondwet biedt geen garantie voor stabiliteit.
Hieruit volgt dat een grondwet wijzigbaar moet zijn. Anderzijds is een grondwet in
veel gevallen bedoeld als een stabiliteit bevorderende factor; dit brengt mede dat al
te snelle wijzigingen de functie van de grondwet teniet kunnen doen.
Eerste lezing
Art. 137, eerste lid, bepaalt dat in geval van grondwetsherziening de wet verklaart dat
een verandering in de grondwet, zoals zij die voorstelt, in overweging zal worden
genomen. Dit is de eerste lezing; zo’n wet wordt ‘eerste-lezingswet’ of
‘verklaringswet’ genoemd. Na de ontbinding van de Tweede Kamer en de daarop
volgende verkiezingen, vindt de tweede lezing in de Staten-Generaal plaats.
De eerste lezing heeft het karakter van een voorstel aan de grondwetgever.
Tweede lezing
In de tweede lezing nemen de kamers samen met de regering een beslissing over
het voorstel. Een eerste-lezingswetvoorstel wordt behandeld als een gewone
wetsvoorstel. De enige uitzondering daarop vormt art. 137, tweede lid, dat de
,Tweede Kamer de bevoegdheid geeft het voorstel te splitsen. Dit voorstel valt dan uit
in 2 of meer wetsvoorstellen.
Ontbinding
Indien een voorstel tot herziening van de Grondwet in eerste lezing de status van wet
verwerft en is bekendgemaakt, moet volgens art. 137, derde lid, de Tweede Kamer
der Staten-Generaal worden ontbonden. Op deze ontbinding is art. 64 van
toepassing.
De behandeling in tweede lezing geschiedt door de kamers op dezelfde wijze als bij
ieder ander wetsvoorstel. Het voorstel kan echter in dit stadium niet meer worden
gewijzigd, zoals ook blijkt uit de woorden ‘zoals zij die voorstelt’ art. 137, eerste lid.
Het recht van amendement kan hier dus niet worden uitgeoefend en ook de regering
kan het voorstel niet meer wijzigen. Art. 138 bevat de mogelijkheid om beperkte
tekstwijzigingen aan te brengen. Dit blijkt uit de woorden ‘voor zoveel nodig’.
Een tweede bijzonderheid is dat elke kamer het voorstel alleen kan aannemen met
ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
Aangezien een wetsvoorstel tot herziening van de Grondwet een voorstel van wet is
volgens art. 82 Grondwet geldt hier de eis van bekrachtiging door de Koning en
contraseign van de betrokken minister of staatssecretaris. Ook geldt de eis dat
bekendmaking van de wet moet plaatsvinden.
Op grond van art. 141 moet de tekst van de herziene Grondwet bij koninklijk besluit
bekend worden gemaakt. Ten slotte kan de Grondwet bij wet met het Statuut in
overeenstemming worden gebracht art. 142 Grondwet.
Op grond van art. 55, derde lid, van het Statuut moet een wijziging van het statuut,
voor zover deze afwijkt van de Grondwet, worden behandeld op de wijze als de
Grondwet voor grondwetsherziening bepaalt. Ook dan moeten dus verkiezingen
plaatsvinden. Toch geldt een eis in dat geval niet: dezelfde bepaling van het Statuut
verklaart dat de beide kamers de voorgestelde verandering in tweede lezing bij
volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen kunnen aannemen. De eis van
een meerderheid van ten minste twee derden van deze stemmen geldt hier dus niet.
College 1
Fouten in het boek.
- Legaliteitsbeginsel.
Al het overheidsoptreden moet berusten op een daaraan voorafgegaan
algemene regel, die zijn grondslag moet vinden in een wet in formele zin of de
Grondwet.
De bestuursorgaan mag alleen handelen als dat staat in de wet formele zin.
, - Wie of wat vormt de regering? De koning en de ministers art. 42 lid 1 GW.
Juist:
Legaliteitsbeginsel:
Er is een gemeentelijke verordening. Hoort dit bij de wet in formele zin? (vaststellen
door de regering en de Staten-Generaal) Nee, zo een gemeentelijke verordening is
geen wet in formele zin, in de gemeentelijke verordening staat dat je tussen 2 en 5
uur nacht niet je hond mag uitlaten. Je doet dit toch en de ambtenaar betrapt je. Ik
zeg: waar baseer je dat op? De ambtenaar zegt ja, op de gemeentelijke verordening.
Ik hoef me niet te houden aan de gemeentelijke verordening, want het is in strijd met
het legaliteitsbeginsel. (wet in formele zin). De gemeentelijke verordening is geen wet
in formele zin? Maar in art. 127 GW staat dat een gemeentelijke verordening
gemaakt mag worden, als je dan volgens het normenhiërarchie in strijd komen met
een hogere regel, dan geldt het niet. De vraag is nu of de regel gemaakt mag worden
en voldoet aan het legaliteitsbeginsel en dat is ja.
De definitie van het legaliteitsbeginsel:
Ieder overheidsoptreden dient te berusten op een daaraan voorafgegane algemene
regel die zijn grondslag dient te vinden in een wet in formele zin of de grondwet.
Wie of wat vormt de regering?:
De koning, ministers en als ze zijn benoemd ook de staatssecretarissen art. 42 lid 1
GW.
Tijdsloop grondwet.
- 1814: 1. De werkeloze prins wilt een grondwet waarin alle rechten en plichten
van de burgers instaan. Door deze grondwet hebben wij nog vrij veel artikelen
over de koning. 2. De koning wilde ook hulpjes, deze werden ministers
genoemd. Deze ministers werden benoemd en ontslagen door de koning, dit
staat nog steeds in de Grondwet maar dan staat er koninklijk besluit. 3. De
koning wilde besluiten kunnen nemen, een besluit van de koning noemen wij
een koninklijk besluit.
- 1815: De grondwet dateert uit 1815.
- 1840: Nederland had België, de koning heeft het allemaal niet zo goed
gedaan (beetje te veel dictator), parlement begint een beetje macht te krijgen.
De Grondwetsherziening van 1840: de invoering van de strafrechtelijke
ministeriele verantwoordelijkheid: vanaf dat moment kwamen onder alle
wetten en koninklijke besluiten niet alleen de handtekening van de koning
maar ook de handtekening van een minister geplaats moest worden.
(staatssecretarissen waren er toen nog niet) Dit noemen we het plaatsen van
het seign en het contraseign. Dit is een inperking van de macht van de koning.
Vanaf 1840 is een koninklijk besluit een besluit van de HELE regering
(ondertekend door een koning en een minister).