Hoofdstuk 1: Inleiding
Tweedetaalverwerving = taal leren door gesprekken en zinnen te horen. Ook wel het
oppikken van een taal genoemd.
Tweedetaalleren = taal leren doordat de betekenis van moeilijke woorden expliciet wordt
uitgelegd.
Onderinstromers = Kinderen die op een school komen sinds de kleuterklas.
Neveninstromers, zij-instromers of nieuwkomers = Kinderen die op school komen in
verschillende klassen van groep 3 tot groep 8.
Op wat voor (talige) problemen zouden niet-Nederlandstalige kinderen kunnen stuiten bij een
vak als wereldoriëntatie?
- Woordenschat mist (moeilijke woorden)
- Andere jaartelling
- Ander oogpunt
- Andere interpretatie; zoals ‘ons land’
- Teksten zijn abstract; ze sluiten niet aan bij de eigen leef- en ervaringswereld van de
kinderen.
De drie D’s:
Doelen → wat
Didactiek → hoe
Differentiatie
,Hoofdstuk 2: Ontwikkeling van mondelinge vaardigheden
Taaldeminantie = Als een kind tweetalig wordt opgevoed, dan is hij vaak in één van die twee
talen veel beter. Dit wordt de taaldeminantie genoemd en kan in de jaren verschuiven.
Bijvoorbeeld doordat hij dan geen Turks meer spreekt.
Receptieve taalvaardigheid = Het begrijpen van woorden en begrijpen wat er gezegd wordt.
(=passief, =taalbegrip)
Productieve taalvaardigheid = Het kunnen gebruiken van woorden en zelf zinnen kunnen
maken. (=actief, =taalproductie)
De periode waarin NT2-verwervers niks zeggen wordt de stille periode genoemd. Ze
verwerven dan wel de taal. Ze luisteren goed en zijn daarbij actief bezig met de tweede taal
te leren.
Hoe verwerven kinderen een tweede taal?
Imitatie;
Reïnforcement (=bekrachtiging);
Transfer (=dingen zoals grammatica overnemen uit hun eerste taal);
Aangeboren mechanisme om taal te verwerven;
Frequentie om taalaanbod moet hoog zijn, zodat NT2-ers vaak het goede horen;
Herhaling;
Interactie tussen moedertaalsprekers en tweedetaalverwervers;
Actief luisteren.
Interferentie = Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal. ('negatieve transfer')
Interferentiehypothese = De opvatting dat de grote verschillen tussen de eerste en de
tweede taal een leerprobleem was en dus onderwezen moest worden.
Tussentaal = De foutjes bij de tussenstappen van een taal leren. Bijv. ik vielde, ik valde,
gekoods, etc.
Universalistische taalverwervingshypothese = De processen/taalontwikkelingsfouten die
veroorzaakt worden door de specifieke problemen die het Nederlands kent.
Overgeneralisatie = Een regel overal op toepassen, ook op uitzonderingen. Bijv. het
meervoudkomt er 'en' achter het woord te staan: boeken, pennen, maar ook sleutelen,
dakken, etc.
Creatieve constructie = De taalverwerver is geen imitator, maar een creatieve bouwer aan de
nieuwe taal. (Nieuwe woorden maken)
De ontwikkelingsvolgordes zijn niet bij elke tweedetaalverwerver hetzelfde. Ze lijken wel veel
op de ontwikkelingsvolgordes van een NT1-er.
Taalaanbod = input
,Interactionele benadering = Het taalaanbod van, en interactie met moedertaalsprekers speelt
een grote rol in het tweedetaalverwervingsproces.
Outputhypothese = Taalverwervers die gedwongen worden de tweede taal te spreken, gaan
vervolgens bewuster om met de vormelijke kenmerken in het aanbod dat ze krijgen. - Swain.
Aanbodfrequentie = hoe vaak de tweedetaalverwerver bepaalde woorden hoort/aangeboden
krijgt. Een hoge aanbodfrequentie en veel herhaling hebben een positieve invloed op
taalverwerving.
Belangrijke theorieën in verband met taalleren:
Behaviorisme vat taalleren op als een proces va gewoontevorming, waarin imitatie en
bekrachtiging een belangrijke rol spelen. De invloed van eerste taal op de tweede taal
is heel groot. (Skinner)
Nativisme gaat ervan uit dat mensen ter wereld komen met een aangeboren
taalverwervingsmechanisme. De tussentaal bij taalverwerving is heel systematisch en
voorspelbaar. (Chomsky, Pinker)
Interactionisme benadrukt het belang van interactie tussen biologische en sociale
aspecten van taalverwerving. Frequentie van taalaanbod, herhaling en interactie
spelen de belangrijkste rol in taalverwerving. (Piaget)
Kinderen verwerven een tweede taal door actief te luisteren naar wat de mensen in
hun omgeving tegen hen en tegen elkaar zeggen. Op basis daarvan stellen ze
hypotheses op wat woorden in de tweede taal betekenen en hoe regels van de tweede
taal in elkaar zitten. Deze hypotheses stellen ze later weer bij.
Welke factoren spelen bij het tweedetaalverwervingsproces een rol?
Leeftijd;
Contact met de tweede taal en tweedetaalsprekers (peergroup);
Motivatie en attitude
o Niet alleen persoonlijk, maar ook door hoe de omgeving zich gedraagt. Bijv.
door opmerkingen zoals ‘die buitenlanders’ of ‘die zwarten’.
In een schoolwerkplan staat o.a.:
- De precieze doelen wat leerlingen moeten kennen en kunnen.
- Welke middelen daarvoor gebruikt worden.
- Hoe het programma er van week tot week uitziet.
- Hoeveel tijd per week de NT2-leerlingen extra les krijgen.
- Welke toetsen er worden gebruikt.
- Etc.
, De aspecten van taalvaardigheid/deelvaardigheden:
Klankvaardigheid
Bijv. Verschil tussen de i en de ie (vis-vies) of de p en de b (paard-
baard)
Mogelijke oefeningen:
Wisselrijtjes met woorden die maar één klank van elkaar
verschillen. (Vis-vies)
Plaatjes in het goede rijtje leggen.
i ie
Vis vies
Wil wiel
Rijmpjes (rijmboeken) en klankversjes.
Opnemen van spraak van de leerkracht en de leerling. Achteraf
luisteren naar het verschil.
Woordenschat
NT2-verwervende leerlingen komen de basisschool binnen met een
achterstand in Nederlandse woordenschat. Maar in de loop van het
basisonderwijs worden de verschillen in woordenschat tussen NT1-
verwervers en NT2-verwervers steeds groter.
Leeftijd NT1 NT2
4-jarigen 3.000 1.000
5-jarigen 3.800 1.800
6-jarigen 4.500 2.600
7-jarigen 5.200 3.400
8-jarigen 6.000 4.200
9-jarigen 8.500 5.000
10-jarigen 11.000 6.000
11-jarigen 14.000 8.000
12-jarigen 17.000 10.000
Vaardigheid in woord en zinsbouw
Bijv. het vervoegen van werkwoorden, samengestelde woorden,
meervoudsvormen. Dit is wel te onderwijzen, maar moeten NT2'ers
vooral afleiden uit het taalaanbod.
Gespreksvaardigheden
Vanaf groep 6 lijken veel NT2-verwervers in kringgesprekken niet meer
van NT1-sprekende kinderen te onderscheiden Dit is echter heel
misleidend, want dagelijkse gesprekken kunnen met heel weinig
verschillende woorden gevoerd worden en vaak met vaste patronen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nicolebx. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.