Samenvatting
vastgoedeconomie inleiding
Behoeften en middelen: keuzes maken
Economie gaat over de behoeften van mensen en de middelen die nodig zijn om deze behoeften te
bevredigen. Het meest gebruikte middel om behoeften te bevredigen is geld. De spanning die
aanwezig is tussen behoeften enerzijds en beschikbare middelen anderzijds noemen we schaarste.
We noemen we beschikbare schaarse middelen ook wel alternatief aanwendbare middelen.
Welvaart is de mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen
voorzien. Welzijn is de mate van tevredenheid over de behoeftebevrediging, die al dan niet uit het
beschikbaar stellen van middelen wordt verkregen.
Het doel van de economische wetenschap is het gedrag van de mens in zijn streven naar welvaart te
bestuderen en daardoor dit gedrag beter te leren begrijpen. Economie is de discipline die zich
bezighoudt met de bestudering van het menselijk gedrag voor zover dit samenhangt met het streven
naar bevrediging van behoeften met schaarse, alternatief aanwendbare middelen.
Micro- en macro-economie
De micro-economie kijkt vooral naar het gedrag van de individuele consumenten en producenten. De
macro-economie kijkt naar het gedrag van een land in zijn geheel.
Modellen
De economie probeert de werkelijkheid te analyseren en te voorspellen aan de hand van modellen. In
de economie bestaan modellen uit variabelen.
Markten
De markt is een plaats waar kopers en verkopers bij elkaar komen om te kopen en te verkopen. Een
markt waar ze ook daadwerkelijk aanwezig zijn heet een concrete markt. Samen bepalen vragers en
aanbieders de prijs. De prijs die tot stand komt waarbij de vraag gelijk is aan het aanbod, noemen we
de evenwichtsprijs.
De overheid
De overheid en de socialezekerheidsfondsen vormen samen de publieke sector, ook wel collectieve
sector. De overheid bemoeit zich met de economische ontwikkelingen in haar land. De activiteiten die
de overheid op dit vlak uitoefent, zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:
1. Allocatiefunctie (overheid houdt invloed op wat er wordt geproduceerd)
2. Herverdelingsfunctie (herverdeling van inkomens d.m.v. heffen belastingen)
3. Stabilisatiefunctie (beïnvloeden van de conjunctuur van een land)
,Het buitenland
Ook het buitenland is van invloed op de economie van een land. De aanwezigheid van import en
export draagt bij aan de economische groei van een land. Wanneer een land intensieve
handelsrelaties onderhoudt met het buitenland, spreken we van een open economie. Daartegenover
staat een gesloten economie: nauwelijks of geen handelsrelaties met het buitenland. Nederland is
een typisch voorbeeld van een open economie.
,Samenvatting
vastgoedeconomie H1 Banken
en kapitaalmarkten
Paragraaf 1 de functies van geld
Vroeger dreef men handel door goederen en/of diensten rechtstreeks met elkaar te ruilen: directe
ruil. Deze ruilhandel had echter veel nadelen, waarvan de belangrijkste zijn:
- Er was niet altijd behoefte aan elkaars producten/diensten
- Het is lastig om steeds de waarde van de producten/diensten te bepalen
- De producten/diensten zijn vaak bederfelijk en/of vergankelijk en kunnen dus niet altijd
worden bewaard.
Sommige goederen waren echter algemeen gewild en daardoor redelijk waardevast. Deze middelen
kregen de rol van valuta, ook wel goederengeld genoemd.
Definitie van geld:
“Geld is een object dat in een bepaald land algemeen wordt aanvaard als betaling voor goederen en
diensten en voor de terugbetaling van schulden”.
Geld heeft drie functies, het kan gebruikt worden als ruilmiddel, rekeneenheid en oppotmiddel.
Geld ontleent zijn waarde aan het feit dat de overheid het verklaart tot wettig betaalmiddel. Vandaar
dat het vertrouwen in geld van wezenlijk belang is.
Paragraaf 2 geldhoeveelheid en geldschepping
De maatschappelijke of enge geldhoeveelheid bestaat uit chartaal en giraal geld. Chartaal geld is het
tastbare geld (munten en bankbiljetten) in handen van het publiek. Giraal geld bestaat uit de direct
opeisbare vorderingen die het publiek heeft op de banken in de vorm van een tegoed op een
rekening. Met publiek wordt bedoeld: alle ingezetenen behalve de geldscheppende instellingen.
Een ander woord voor maatschappelijke of enge geldhoeveelheid is primaire liquiditeitenmassa,
afgekort als M1. Neemt het toe dan is er sprake van geldschepping, neemt het af dan is er sprake van
geldvernietiging. Daarnaast bestaan er ook secundaire liquiditeiten (M2). Dit zijn vorderingen op de
geldscheppende instellingen met een looptijd korter dan 2 jaar die in handen zijn van het publiek. De
belangrijkste soorten zijn: termijndeposito’s, kortlopende valutategoeden en spaartegoeden waarvan
de looptijd korter is dan 2 jaar.
De optelsom van de primaire en secundaire liquiditeiten noemen we de ruime geldhoeveelheid of
binnenlandse liquiditeitenmassa en korten we af met M3. De centrale overheid, centrale bank en de
primaire banken kunnen deze hoeveelheid vergroten of verkleinen.
Er zijn 3 vormen van geldschepping:
Substitutie Chartaal geld omzetten naar M1 verandert hierdoor
giraal geld of andersom niet. De samenstelling wel
Transformatie Niet-geld omzetten in geld of M1 verandert hierdoor.
, andersom
Wederzijdse Kredietverlening van banken Verlenen krediet M1 ↑
schuldaanvaarding aan bv particulieren Terugbetalen schuld M1 ↓
Er zijn verder 2 soorten kassen. De actieve kas of transactiekas is de eerste. Hierin zit het geld
(chartaal en giraal) dat bestemd is voor het doen van betalingen. Daarnaast heb je ook de inactieve
kas. Hierin zit het geld dat wordt aangehouden uit voorzorgmotief of speculatiemotief.
Het geld overhevelen van de actieve naar de inactieve kas heet oppotten en andersom ontpotten.
Let op: oppotten is niet helemaal hetzelfde als sparen!
Paragraaf 3 liquiditeitsquote en de verkeersvergelijking van Fisher
De nationale liquiditeitsquote is de binnenlandse liquiditeitenmassa uitgedrukt in procenten van het
nationaal inkomen, ofwel:
Nationale liquiditeitsquote =
Primaire liquiditeitenmassa + secundaire liquiditeitenmassa x 100%
Nationaal inkomen
Als deze quote stijgt, neemt de geldhoeveelheid dus sterker toe dan het nationaal inkomen. Dit
betekent dat er naar verhouding tegenover de productie een grotere geldhoeveelheid staat. Dit kan
leiden tot inflatie.
Om dit te verduidelijken zal de verkeersvergelijking van Fisher toegepast worden. Het luidt als volgt:
M x V = P x T (M x V geeft de geldomzet in bepaalde periode weer en P x T de goederenomzet)
M = de totale maatschappelijke hoeveelheid geld in omloop in de economie (M1)
V = de omloopsnelheid van geld
P = het gemiddelde prijsniveau van alle goederen in de economie
T = het handelsvolume, aantal goederen dat wordt verhandeld.
Paragraaf 4 inflatie
Inflatie heeft twee oorzaken. De eerste oorzaak van inflatie is monetaire inflatie of bestedingsinflatie:
een toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid. De tweede oorzaak is de kosteninflatie: een
stijging van het algemene prijspeil.
Bestedingsinflatie
Bestedingsinflatie ontstaat in een situatie van overbesteding. Bedrijven kampen met een volledig
bezette productiecapaciteit en hebben moeite om aan de vraag van hun klanten te voldoen. Het kan
het gevolg zijn van geldschepping in de vorm van kredietverlening door de geldscheppende banken.
Kosteninflatie
Bij kosteninflatie hebben we te maken met bedrijven die hun gestegen productiekosten
doorberekenen in de verkoopprijzen, om zo hun winst niet onaanvaardbaar te laten verminderen.
Een tweede vorm is loonkosteninflatie. Deze ontstaat als de loonkosten per eenheid product stijgen
en die stijging wordt doorberekend in de verkoopprijs. Behalve loonkosteninflatie en prijsstijgingen
veroorzaakt door stijging van de overige productiekosten zijn er nog andere vormen van
kosteninflatie, waaronder geïmporteerde inflatie, als de prijzen van geïmporteerde grondstoffen
stijgen, en een door de overheid veroorzaakte inflatie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jeskezweering. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.34. You're not tied to anything after your purchase.