Hoofdstuk 1
Pluriforme samenleving: een land waarin mensen van verschillende sociale klassen, godsdiensten en
levensstijlen samenleven.
Communicatiemiddelen: speelden een belangrijke rol in de eenwording van Nederland, bijvoorbeeld
telegrafie of spoorwegen.
Morele geografie: het dicht op elkaar leven van mensen op een klein grondgebied heeft invloed op
de manier waarop mensen met elkaar omgaan.
Pragmatische keuze: een keuze gericht op nut en bruikbaarheid.
Tolerantie: iets toelaten van iets van eigenlijk verboden is.
Vrijheid van geweten: je mag bepaalde denkbeelden hebben.
Principiële kant: volgens overtuiging of principe
Woorden als poldermodel en pacificatiedemocratie geven aan dat het in een land van minderheden
vaak om compromissen gaat en dat de politiek een kwestie van schikken plooien is. Zoals
coalitieregeringen waarin verschillende partijen moeten samenwerken.
Conformisme: het verlangen om zich aan te passen aan de opvattingen en gedragingen van de
meerderheid in de samenleving.
Het politieke en sociale conflict is scherper geworden tijdens de eeuwwisseling.
Polarisatie: het versterken van tegenstellingen tussen partijen of bevolkingsgroepen.
Sociale cohesie: vertrouwen van burgers in elkaar en in de overheid.
Hoofdstuk 2
Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die leden van een groep of
samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.
Gemeenschappelijk referentiekader: deels dezelfde normen, waarden en gewoonten. Voordeel:
mensen begrijpen elkaar en kunnen makkelijker gedachten en gevoelens uitwisselen.
Gedrag regulerend: doet het gedrag van mensen geordend en voorspelbaar verlopen.
Dominante cultuur: het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meesten mensen
binnen een samenleving wordt geaccepteerd.
Subcultuur: als een specifieke groep eigen waarden, normen en andere kenmerken ontwikkelt die
afwijken van de dominante cultuur.
Tegenculturen: groepen die zich verzetten tegen (delen van) de dominante cultuur of daar zelfs een
bereiding voor vormen.
Socialisatie: het proces waarbij iemand bewust de waarden, normen en andere cultuurkenmerken
van zijn groep krijgt aangeleerd
Imitatie: gedrag na doen.
Socialiserende instituties: zoals overheid en media
Sociale controle: de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende
normen te houden.
Sancties: maatregelen
Groepsidentificatie: wanneer mensen zich verwant met de dominante cultuur en de cultuur van
kleinere groepen voelen door socialisatie.
Er zijn 5 belangrijke dimensies waarin culturen van elkaar verschillen.
- Machtsafstand: beschrijft de omgang met gezag in een cultuur. Relaties kunnen gelijk of
ongelijk zijn tussen bijvoorbeeld ouders en hun kinderen of leraren en leerlingen.
- Individualisme vs collectivisme: geeft de mate aan waarin individuen zich dele voelen van
groepen.
, - Masculiniteit vs feminiteit: gaat om de rolverdelingen tussen mannen en vrouwen in de
maatschappij. In een feminiene cultuur lopen taken van mannen en vrouwen wat in elkaar
over (zorgzaamheid). Bij masculiene culturen precies andersom (taken mannen en vrouwen
gescheiden).
- Onzekerheidsvermijding: laat de mate van angst voor de toekomst binnen een samenleving
zien. Hoge onzekerheidsvermijding-> mensen willen graag zekerheid in werk, veel sparen en
religie) lage onzekerheidsvermijding-> minder nadruk op regels, uiteenlopende meningen
worden geaccepteerd, afwijkend gedrag positief bejegend.
- Oriëntatie op lange vs korte termijn: de mate waarin de maatschappij gericht is op de
toekomst of juist meer op het heden. Toekomstgerichte maatschappij -> veel plannen en
sparen. Hedengerichte maatschappij: ‘pluk-de-dag mentaliteit’, behoefte aan snelle
resultaten.
Etnocentrisme: een manier van kijken waarbij de eigen groep wordt gezien als het middelpunt van
alles en alle anderen worden daaraan afgemeten.
Vooroordeel: vooropgezette meningen over andere groepen of culturen.
Xenofobie: haatdragend tegen alles wat als vreemd wordt ervaren. ( Leid mogelijk tot agressie en
geweld. )
Hoofdstuk 3
Pushfactoren: redenen om je land te verlaten (armoede of vervolging).
Pullfactoren: redenen om naar een land te komen (welvaart of veiligheid).
In grote steden is het percentage van immigranten veel hoger.
Allochtoon: wanneer hij of zij zelf , of tenminste één van de ouders in echt buitenland is geboren.
Autochtoon: iedereen die in Nederland is geboren en van wie de (groot)ouders ook hier zijn geboren
en opgegroeid.
Migratiegeschiedenis: geschiedenis van migratie van een persoon?
Klassieke immigratielanden: de Verenigde Staten, Canada & Australië. Waardoor? Vanaf het begin
zijn hun samenlevingen gevormd door de komst van migranten.
Herkomst: waar de migranten vandaan komen.
Selectie van migranten: kiezen welke migranten het land wel binnen mogen en welke niet.
Ongewenste migranten waren bv niet welkom in Canada, als land wouden ze migranten die kunnen
assimileren en niet de opbouw van de samenleving verhinderen.
Regulering van de migratie: zie selectie van migranten.
Europese migratie: migranten die uit Europa komen. Percentage is inmiddels gedaald en migranten
komen uit verschillende landen van over de hele wereld.
Immigratiebeleid: beleid voor migranten
Puntensysteem: bepaalde punten waaraan economische migranten moet voldoen waaronder kennis
Engelse taal, leeftijd en geschiktheid voor beroepen waaraan behoeft is. Dit zijn dus vooral
economische criteria.
Hoofdstuk 4
We kunnen vier groepen immigranten onderscheiden
⁃ arbeidsmigranten: mensen die allereerst gemotiveerd worden door de mogelijkheid o zich
economisch te verbeteren, denk bijvoorbeeld aan de gastarbeiders uit Marokko en Turkije in
de jaren zestig.
⁃ Postkoloniale migranten: mensen die afkomstig zijn uit de voormalige koloniën en die vaak
na de onafhankelijkheid van hun land wegtrokken; de immigranten uit Suriname zijn
voorbeeld.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller floor2053. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.