Complete samenvatting van het blok 1.5 Ontwikkelingspsychologie van de studie Pedagogische Wetenschappen, Erasmus Universiteit. Omdat psychologie en pedagogische wetenschappen ditzelfde blok tegelijkertijd volgen is deze samenvatting natuurlijk ook te gebruiken als je psychologie studeert!
De sam...
Concepten: genotype, fenotype, genen, zygoot, chromosomen, DNA, mitose, meiose, dominante en
recessieve alleles, Gregor Mendel, overerfbaarheid, chromosoomafwijkingen, genetische afwijkingen,
perinatale afwijkingen, problemen tijdens de zwangerschap, externe invloeden
Probleem 1: Wat is DNA?
Genotype = de genen die iemand bezit
Fenotype = de observeerbare/meetbare kenmerken van een persoon
De zygoot is de cel die ontstaat na de
conceptie, genetisch materiaal van de eicellen
en de sperma cellen samen. Deze cel bevat 46
chromosomen. Chromosomen komen meestal
in matchende paren (23). Het ene deel komt
van de moeder, het andere deel komt van de
vader. Chromosomen bestaan uit een
draadachtige structuur gemaakt van genen. De
chromosomen bestaan dus uit duizenden
segmenten en dit zijn de genen. Genen zijn de
erfelijke blueprint voor de ontwikkeling die
van generatie op generatie wordt doorgegeven.
Genen zijn de ‘stretches’ van het DNA (lange,
dubbele moleculen die de chromosomen
vormen.) Het is de basis van de ontwikkeling.
Dus van groot naar klein:
- Zygoot (een cel) bestaat uit;
- 46 chromosomen, bestaan uit;
- Genen; zijn strechtes van;
- Het DNA
22 Van de 23 chromosoomparen zijn
hetzelfde voor mannen en vrouwen (ook
wel autosomes). Het 23e paar is het
geslachtschromosoom. Mannen hebben
een X en Y chromosoom en vrouwen een
XX-paar chromosoom. Een kind zijn
geslacht wordt bepaald door welke cel van
de vader (X of Y chromosoom) het eitje
van de moeder wordt bevrucht (X
chromosoom)
Definitie DNA: complexe molecuul die
alle genetische informatie bevat
DNA-strengen bestaan uit adenine (A),
cytosine (C), guanine (G) en thymine (T).
De volgorde hiervan bepaalt de genetische
code. A gaat samen met T en G gaat
samen met C.
, Samenvatting 1.5 Ontwikkelingspsychologie
Allelen = alternatieve vorm van een
specifiek gen, heeft een genetische basis
voor vele individuele verschillen.
Human genome = de som van het aantal
genen in de chromosomen.
Genetic imprinting = de invloed van het
gen is afhankelijk van of je het gen van je
vader of van je moeder krijgt.
Probleem 3: Hoe werkt celdeling?
Het DNA kan zich vermenigvuldigen,
hierdoor kan een zygoot een baby
worden. De zygoot vermenigvuldigt
zichzelf door mitose. Één cel wordt twee
cellen, twee cellen worden vier cellen,
etc. Telkens worden de 46 chromosomen
net voor de splitsing verdubbeld,
waardoor er een nieuwe cel ontstaat met 46 dezelfde chromosomen. Het proces van mitose gaat het
hele leven door.
Mensen hebben naast lichaamscellen ook nog germ cells (geslachtscellen of kiemcellen). Zij
produceren gameten. Het proces verloopt anders dan bij mitose. Het heet meiose: een geslachtscel split
in tweeën en produceert gameten, die allebei de helft van de cel van iedere ouder en daarmee het
originele complement van de chromosomen bevatten. Bij mensen zorgt meiose voor 23 paren
chromosomen.
De verschillende combinaties zorgen ervoor dat de zygoot materiaal van iedere ouder bevat, maar niet
per se van iedere grootouder. Meiose maakt mensen uniek, hierdoor zijn broers en zussen niet het
zelfde. Er is sprake van independent assortment: het principe dat ieder paar chromosomen zich
onafhankelijk van alle andere chromosoomparen scheidt tijdens de meiose. Zo zijn er heel veel
verschillende combinaties mogelijk (64 triljoen per stel!) Monozygote tweelingen zijn een
uitzondering. Zij komen van een enkele zygoot en hebben identieke genen. Dizygote tweelingen
ontstaan als twee eitjes worden vrijgelaten en zij door verschillende spermacellen worden bevrucht.
Leerdoel 4: Hoe werkt overerving? (dominante en recessieve genen)
Simple gene-inheritance: veel karakteristieken worden bepaald door één paar genen, ook wel allelen
(één van de moeder en één van de vader). Deze kunnen zowel dominant als recessief zijn. Eén van de
genen van de ouders domineert dus de ander: het kind lijkt op
de ouder die het dominante gen heeft bijgedragen. Als een
persoon een gen voor goed zien (=dominant) heeft en een gen
voor slecht zien (=recessief) is de persoon dus goedziend.
(De persoon is dan heterozygous. Bij twee dominante of twee
recessieve allelen ben je homozygous.) Deze persoon kan
zowel het dominante als het recessieve gen doorgeven aan
zijn/haar kind. Als allebei de ouders goedziend zijn, kunnen
zij dus toch een slechtziend kind krijgen als zij allebei drager
zijn van het recessieve gen en dit doorgeven. Dit alles wordt
ook wel het patroon van Gregor Mendel genoemd. Het
patroon gaat niet altijd op, soms is er codominantie: een
, Samenvatting 1.5 Ontwikkelingspsychologie
fenotype is een compromis tussen twee genen. Als je heterozygous bent met bloedtype A en type B,
kun je type AB krijgen. Dit is een voorbeeld van codominantie.
Sommige karakteristieken zijn gelinkt aan geslacht, omdat zij bepaald worden door de genen op de
geslachtschromosomen. Een eigenschap op een X chromosoom is eerder overdraagbaar aan mannen,
omdat zij geen ander dominante X kunnen hebben, maar een XY. Daarom komt kleurenblindheid
meer voor bij mannen.
Polygenic Inheritance: eigenschappen worden beïnvloedt door meerdere allelen. Voorbeelden van
deze eigenschappen zijn lengte, gewicht, huidskleur, temperament… De uitkomst is niet óf dit óf dat,
maar een grote variantie waar de meeste mensen in het midden zitten, sommige aan de extremen. Je
kunt het zien als een bell-shaped normaalverdeling.
Intermediar: bij een heterozygote allele komt het recessieve allele nog een beetje tot uiting in het
fenotype. Het dominante gen is onvolledig dominant.
Probleem 5: Welke genetische afwijkingen zijn er en hoe ontstaan ze?
5/100 Kinderen zijn niet gezond bij de geboorte, ook al is dit niet altijd te zien. De aandoeningen die al
bij de geboorte aanwezig zijn heten congenital defects. Deze kunnen overerfelijk zijn of door de
omgeving zijn veroorzaakt.
Overerfelijk: Omgevingsfactoren:
- Chromosoomafwijking - Complicaties bij de geboorte
o Teveel of te weinig chromosomen - Prenatale blootstelling aan schadelijke
o Beschadigde chromosomen effecten.
- Genetisch bepaald
o Recessieve genen
o Dominante genen
o Genetische mutaties
Chromosoomafwijkingen ontstaan doordat de verdeling van de chromosomen in een spermacel of
eicel tijdens de meiose ongelijk is. Gameten hebben daardoor teveel of te weinig chromosomen.
Chromosoomafwijkingen komen voor bij 1/250 kinderen.
Veel chromosoomafwijkingen ontstaan in het 23e chromosoompaar, ook wel de
geslachtschromosomen. Mannen kunnen een XXY of een XYY genotype krijgen en vrouwen een XO,
XXX, XXXX of XXXXX genotype.
Voorbeelden van geslachtschromosoomafwijkingen zijn:
- Turner Syndroom XO 1/2500 verstandelijke beperking,
onvruchtbaar
- Poly X XXX-XXXXX 1/1000 beperkte verbale intelligentie
- Kinefelter XXY of XXXY 1/750 beperkte verbale intelligentie,
langer, vrouwelijke
kenmerken, incomplete
seksuele ontwikkeling,
onvruchtbaar
- Supermale Syndroom XYY-XYYYY 1/1000 langer, acne, tanden, weinig sperma
De andere 22 paar chromosomen (autosomes) zijn gelijk voor mannen en vrouwen. Zij kunnen ook
voor aandoeningen zorgen. Meestal heeft een spermacel of een eicel een extra autosome,
gecombineerd met een normale gameet. Dit zorgt voor een zygoot met 47 chromosomen (twee
geslachtschromosomen en 45 autosomes) trisomie. (In het 21e paar zijn telkens 3 chromosomen).
Het meest frequente syndroom is Down, of trisomy-21. Het komt voor bij 1/800 kinderen. Een kind
heeft alles of een gedeelte van een extra 21e chromosoom gekregen. Het IQ van kinderen met Down
, Samenvatting 1.5 Ontwikkelingspsychologie
Syndroom is gemiddeld 55. Ze kunnen problemen hebben met de oren, ogen, hart en ze hebben vaak
typerende lichamelijke kenmerken.
Genetische afwijkingen worden veroorzaakt door dominante of recessieve allelen. In het geval van
een dominante allele erft het kind de dominante allele van de ouder. De ouder heeft deze zelf ook, dus
laat de afwijking zelf ook zien. Een voorbeeld hiervan is Huntington’s. In het geval van het de
recessieve allele erft het kind van beide ouders de recessieve allelen, ouders hoeven de afwijking zelf
niet te hebben.
Genetische afwijkingen kunnen ook komen door mutaties. Dat zijn veranderingen in de chemische
structuur van één of meerdere genen die een nieuw fenotype produceren. Veel van deze mutaties zijn
gevaarlijk of dodelijk. Deze mutaties kunnen ook veroorzaakt worden door externe invloeden zoals
stralingen. Voorbeelden van mutaties zijn:
- Prader Willie Syndroom: 15e chromosoom kort, obesitas, verstandelijke beperking
- Angelman Syndroom: 15e chromosoom epilepsie, moeite bewegen, leerproblemen
- Williams Syndroom: 7e chromosoom goede muzikale vaardigheden, sterke maatschappelijke
oriëntatie, korte wipneus, volle lippen, vertraagde motoriek en taalverwerking
- Phenylketonuria: bepaalde zuren worden niet afgebroken verstandelijke beperking.
Deze aandoeningen kunnen al voor de geboorte worden vastgesteld. Daar zijn verschillende methoden
voor, zoals genetic counseling, amniocentesis, CVS en de echo. Germline gene therapy is nog in
ontwikkeling.
Leerdoel 3: Hoe verloopt de ontwikkeling van de baby in de buik?
Tijdens de ovulatie komt een eicel los bevruchting (conceptie).
De prenatale ontwikkeling is de ontwikkeling tussen de conceptie en de geboorte van de baby. Er zijn
drie fasen te onderscheiden:
1. De periode van de zygoot 10-14 dagen hechting baarmoeder centraal
Germinale fase 2 lagen
Tijdens de periode van de zygoot vormt zich de blastocyst: het klompje cellen vóórdat de
verdeling hiervan begint. Het komt bij 6-10 dagen bij de baarmoeder en gaat zich dan hechten.
Het binnenste van de blastocyst vormt de embryo en het buitenste vormt de trophoblast
(=vruchtvlies). In de tweede week vormen de cellen van de trophoblast de chrorion. Dit zit
om het vruchtvlies heen en hieruit vormt zich de placenta en de bloedvaten.
De placenta is tijdens de zwangerschap heel belangrijk, het bepaalt welke afvalstoffen en
voedingsstoffen er tussen moeder en kind uitgewisseld mogen worden. Het beschermt echter
niet tegen drugs of alcohol. De navelstreng verbidt het kind met de placenta via bloedvaten.
De neutral-tube is de basis voor het zenuwstelsel.
2. De periode van de embryo 3-8 weken belangrijkste organen, hartslag
De blastocyst hecht zich aan de baarmoederwand. Daaruit ontwikkelen zich drie lagen. De
hartslag is hoorbaar bij de echo. Er ontstaan life support systems (vruchtzak, navelstreng,
placenta) Dit ontstaat al bij de trophoblast maar vormt nu pas een werkend systeem.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ig97. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.