samenvatting en aantekeningen van het vak: "economie van de managementwetenschappen"
het boek: "Inleiding in de economie van de managementwetenschappen voor politicologie, bestuurskunde en GPM"
Samenvatting Economie van de Managementwetenschappen
De economie gaat over alle economische interactie tussen individuen, bedrijven en overheden.
Wanneer deze interactie dan toeneemt spreken we van economische groei. Overheden gebruiken
wetten (spelregels) en prikkels om de economie te sturen (door bijvoorbeeld het regeerakkoord). De
politiek gebruikt economische berekeningen om beleid te verdedigen. Er is vaak een conflict tussen
de hoeveelheid economische activiteit en de verdeling ervan. Binnen de traditionele economie gaan
we uit van rationeel (creëren een overzicht en kiezen het beste) en optimaliserend gedrag. Maar
inmiddels is er veel aandacht voor bounded rationality (we willen de beste keuze maken maar we zijn
niet slim genoeg) en cognitive biases (denkfouten waardoor we niet geheel rationeel zijn).
Het economisch probleem:
- Wat moet er worden geproduceerd?
- Hoe moet dit worden geproduceerd?
- Wie krijgt de geproduceerde goederen en diensten?
Productiemiddelen:
- Land: natuurlijke hulpbronnen van de aarde
- Arbeid: hetgeen wat mensen geestelijk en fysiek stoppen in de productie
- Kapitaal: hulpmiddelen die men gebruikt om goederen en diensten te produceren
(bijvoorbeeld: machines, gebouwen, computers etc.)
- (ondernemerschap)
De behoeften van mensen (consumenten) zijn oneindig maar de middelen zijn beperkt. Hierdoor is
er dus schaarste en zijn er dus keuzes die gemaakt moeten worden. Maar schaarste zorgt ook voor
competitie en dit zorgt weer voor efficiëntie (en dus ook ongelijkheid). De economie is de studie van
hoe de samenleving moet omgaan met de schaarste van de hulpbronnen en de gevolgen van deze
beslissingen.
Je moet dus constant keuzes maken. Als je een keuze maakt maak je dus ook de keuze om iets niet te
doen (er zijn dus oppofferingskosten/opportunity costs). “there is no such thing as a free lunch”:
wanneer je namelijk de keuze maakt om een gratis lunch te pakken, kies je e rook voor om iets niet te
doen wat je ook had kunnen doen in die tijd (het opofferen van een alternatief).
Opportunity costs: de netto waarde van je tweede keuze: waarde van die keuze – de kosten van die
keuze. Opportunity costs beïnvloeden dan ook gedrag en keuzes. Dit geldt op verschillende niveau’s:
individuen, bedrijven, overheden.
Mensen n zijn rationeel en optimaliserend. Welke keuze levert dan dus het meeste op?/meest
efficiënt? Hiervoor moeten we gebruik maken van marginale analyse.
Marginale opbrengsten: wat levert een extra product op?
Marginale kosten: wat zijn de koste van een extra product?
Dit is niet constant! Dit is namelijk afhankelijk van de hoeveelheid.
Het meest efficiënte punt is als de marginale opbrengsten gelijk staan aan de marginale kosten.
Economische agent: een individu of organisatie dat een impact heeft op de economie.
Marginale verandering: kleine aanpassing aan een al bestaand plan.
,Prikkels: mensen sturen naar een bepaald gedrag. Bepaalde prikkels proberen tot goed gedrag te
leiden (zoals accijns, bonussen, subsidies, prijzen, nudging: motivatietechniek om bepaald gedrag te
beïnvloeden - Lose aversion: verliezen vinden mensen erger dan niet-krijgen.)
Prikkels kunnen ook unintended consequences (onbedoelde gevolgen) hebben. Bijvoorbeeld:
permanente contracten waardoor er meer ontslagen vallen voor het verkrijgen van een vast contract.
Bijvoorbeeld: sociaal leenstelsel en hypotheekrenteaftrek.
Kapitalisme:
- productiemiddelen zijn privaat eigendom.
- Het economisch probleem wordt opgelost via markten (vraag en aanbod) en prijzen. Dit zijn
individuele beslissingen van bedrijven en personen. Prijzen werken door de invisible hand
(Smith).
- Door winst hebben ondernemers/bedrijven prikkels om productiever te worden en risico’s te
nemen.
- De samenleving bepaalt via vraag en aanbod wat en hoe er wordt geproduceerd.
De rol van de overheid.
- Het instellen en beschermen van (private) eigendomsrechten (tegen diefstal bijvoorbeeld).
Zonder deze rechten kon de markt niet bestaan. Er komt echter wel een probleem op doordat
digitale eigendomsrechten minder duidelijk zijn (denk aan downloaden wat eigenlijk ook
diefstal is).
- Instituties instellen die het bestaan en beschermen van markten ondersteunen.
Overige rollen van de overheid:
- Beschermen van deelnemers van de markten door bijvoorbeeld regulaties.
- Marktfalen zoals marktmacht waarbij een of een paar hoeveelheid bedrijven praktisch de
hele markt bezitten.
- Publieke goederen leveren: je kunt er niemand van uitsluiten en het gebruik maken van deze
goederen heeft geen effect op anderen.
- Op treden bij externaliteiten: wat de ene persoon doet heeft ook effect (positief en negatief)
op anderen (zoals autorijden en milieuvervuiling).
- Het tegen gaan van ongelijkheid. De rijken moeten bijvoorbeeld mee betalen aan de
allerarmsten.
De grootte van de economie wordt gemeten via BBP (GDP) de optelsom van alle
inkomsten/alle productie in een bepaalde periode.
Says law: elk aanbod schept ook zijn eigen vraag. Bij een vergroting van het aanbod wordt er meer
geproduceerd, waardoor er ook meer inkomen wordt geschept. Hierdoor neemt de vraag ook toe.
BBP per capita (per hoofd van de bevolking): wat is de grootte van de economie van een persoon.
Economische groei zorgt voor de groei van BBP per capita.
Economische groei komt vooraal door de toename van de productiviteit.
Productiviteit kan groeien door:
- Investeringen
- Technologie (investeringen in Research en Development)
- Handel (nationaal en internationaal), dus elke vorm van exchange.
, Geen enkel land is zelfvoorzienend dus gaan mensen zich specialiseren. De productiviteit wordt
verhoogd als mensen/bedrijven/steden/landen zich specialiseren. Specialisatie waarin zij relatief
goed zijn (brengt ook opportunity costs met zich mee). Hierdoor produceert iedereen meer dan zelf
nodig. Dit kan alleen als dit surplus kan worden verkocht op markten. Hoe meer handel op markten
hoe meer specialisatie hoe meer productiviteit hoe hoger de welvaart.
Een land heeft een absoluut voordeel in het produceren van een product als een land meer
eenheden kan produceren per tijdseenheid dan een ander land.
Voordelen van handel:
- Beide landen moeten op een prijs uitkomen die handel voordelig maakt voor beiden. (er
moet dus wel vrijhandel zijn).
- Dit is een ‘prijs’ (ruilvoet) die tussen de opportunity costs van beide ligt.
Comparatieve voordelen: het goed dat je relatief goedkoop kan produceren (in termen van andere
goederen en opportunity costs). Je hoeft niet beter te zijn maar je moet relatief beter zijn (waar ben
je het minst slecht in).
- Dit geldt niet enkel voor ‘absolute voordelen’, maar ook voor ‘comparatieve voordelen’.
Men gaat dus alleen handelen als men daar zelf beter van wordt.
Tegenstanders van vrijhandel:
- (internationale) handel leidt tot specialisatie. Hierdoor zijn er sectoren die ‘winnen’ en
sectoren die ‘verliezen’.
Verliezers: iedereen betrokken bij secotren waarin een land geen comparatief voordeel heeft.
Winnaars: iedereen betrokken bij sectoren waarin een land wel een comparatief voordeel heeft.
(de rest voordeel via lagere prijzen)
- Verliezers zijn vaak meer zichtbaar, de rest niet
- De verliezers in het westen zijn vaak de laagopgeleiden
Op markten bepalen vraag & aanbod:
- Wat, hoeveel en wie krijgt de productie?
De uitkomsten van markten zijn efficiënt en pareto optimaal: wanneer niemand zijn/haar positie kan
verbeteren zonder dat dit ten koste gaat van anderen. Iets is pareto efficiënt als de marktprijs voor
vraag en aanbod elkaar kruisen.
Consumenten kopen enkel en alleen goederen als de prijs lager of gelijk is aan de waarde die men
eraan ontleent.
Producenten verkopen enkel goederen als de prijs hoger of gelijk is aan de kosten van de
productie(inclusief de winst).
Er zijn wel enkele aannames m.b.t. efficiënte markten:
- Er moeten veel kopers en verkopers zijn
- Iedere koper en verkoper hebben perfecte informatie
- Niemand is machtig genoeg om de prijzen te beïnvloeden (price takers)
- Er is vrije toe- en uittreding.
- Goederen zijn homogeen (zijn allemaal identieke producten op dezelfde markt)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller NielsHuijb. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.77. You're not tied to anything after your purchase.