Fonologisch niveau = uitspraak
Morfologisch niveau = opbouw van woorden
Syntactisch niveau = volgorde van woorden
Semantisch niveau = betekenis
Pragmatisch niveau = gebruik
Orthografisch niveau = spelling
Fonologie
Assimilatie = Als spraakklanken na elkaar worden uitgesproken, kunnen ze
elkaar beïnvloeden. Bijvoorbeeld: angstschreeuw angschreeuw. (de s & t
vallen weg van angst)
Spellinguitspraak = Een woord uitspreken zoals het erg staat, bijvoorbeeld
‘kistje’ speek je met de ‘t’ uit in plaats van ‘kisje’. Je laat je dus teveel leiden
door de spelling van het woord.
Tongval = Als iemand een bepaalde regionaal gekleurde uitspraak heeft.
Bijvoorbeeld de zachte g, komt vaak uit het zuiden.
Foneem = spraakklank. We spreken van twee verschillende fonemen als twee
spraakklanken ook verschil in betekenis teweegbrengen. In ‘been’ en ‘beer’
hoor je twee verschillende ee-klanken, maar het is één foneem. De ‘n’ en de
‘r’ zijn wel twee verschillende fonemen, want die zorgen in de woorden voor
verschil in betekenis.
Woordaccent = Hoe een woord wordt uitgesproken in een bepaalde situatie
kan bepalend zijn voor de betekenis. In sommige woorden worden bepaalde
klankstukken met meer nadruk uitgesproken.
Zinsaccent = In een zin bepaald nadruk leggen op een woord, wat een
bepaalde betekenisnuancering geeft.
Zinsmelodie = De intonatie waarmee een zin wordt uitgesproken.
Bijvoorbeeld ironie of sarcasme laten blijken in een zin.
Alliteratie = Ook wel beginrijm genoemd. Alle woorden beginnen met
dezelfde klank. (Liesje leerde lotje lopen langs de lange linde laan.)
Morfologie
Morfeem = kleinste betekenis dragende element van een taal.
Vrij morfeem = kunnen als los woord gebruikt worden. Zoals paard, huis of
meel.
Gebonden morfeem = Kun je niet als woord gebruiken, zijn altijd gekoppeld
aan een ander woord. (-ig, -heid etc)
Voorvoegsel = Gebonden morfeem vooraan een woord (be-, ver-)
Achtervoegsel = Gebonden morfeem achteraan een woord.
Samenstelling = Twee vrije morfemen samengevoegd. Bijvoorbeeld kampeer
+ auto wordt kampeerauto.
Afleiding = Gebonden morfeem + vrij morfeem. Nat + ig, wordt nattig.
, Verbuiging = Gebonden morfeem + vrij morfeem, maar er onstaat niet een
geheel nieuw woord. (groot grote) Verschillende vormen van verbuiging:
- meervoud: beest beesten
- Verkleinwoord: huis huisje
- Vergelijking: klein kleiner
- Buiging -s: leuk leuks
- Buiging –e: mooi mooie
vervoeging = Verbuiging van werkwoorden. Dit kan door bijvoorbeeld –t, -en,
-te, -ten, -de, -den aan het woord toevoegen.
Syntactisch
Zinstypen = verschillende vormen van zinnen.
- Mededelende zin = een vrachtwagen blokkeert je inrit.
- Vragende zin = Kom je morgen op mijn feestje?
- Gebiedende zin = Geef me dat mes!
Actieve zin = De handelde persoon (degene die de actie onderneemt) valt
altijd samen met het onderwerp.
Passieve zin = De handelende persoon wordt niet genoemd in het ondewerp,
maar in een bepaling die begint met ‘door’.
Directe rede = Woorden in de zin letterlijk citeren. Bijvoorbeeld: Hij zei: ‘Het
sneeuwt buiten’.
Indirecte rede = Iemands woorden omschrijven in de zin. Bijvoorbeeld: Hij zei
dat het buiten sneeuwde.
Semantiek
Lexicale betekenis = Betekenis die in het woordenboek staat. Wordt duidelijk
gemaakt met omschrijvingen, kenmerken of eigenschappen.
Grammaticale betekenis = De functie die een woord in een zin heeft.
Bijvoorbeeld de, van, er, want en iets hebben een grammaticale betekenis. Ze
geven relaties aan. In het woordenboek zal je geen duidelijke betekenis
vinden.
Gevoelswaarde = Positieve of negatieve lading die je aan een woord toekent.
Bijvoorbeeld: massamoordenaar heeft een negatieve lading. Kan ook
verschillen per persoon, een pitbull is voor een hondenliefhebber een positief
woord, maar voor een postbode negatief.
Antoniem = Woorden met een tegengestelde betekenis. (groot-klein)
Synoniem = Twee woorden met dezelfde betekenis. Bijvoorbeeld: fiets en
rijwiel. (niet gelijkwaardig in het gebruik)
Eufemismen = Verzachtende, minder pijnlijke woorden. Bijvoorbeeld: zweten
transpireren.
Hyponiemen = Hier gaat het om categorieën en subcategorieën. Je kunt een
woord bijvoorbeeld ook anders uitdrukken. (mango vrucht)
Polysemie = één woord met meerdere betekenissen. Bijvoorbeeld: kop
hoofd van een dier, bovenkant van iets, vetgedrukte regel boven een artikel
etc.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juuls. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.78. You're not tied to anything after your purchase.