TEAMLEREN & GROEPSDYNAMICA:
GROEPSDYNAMICA DEEL 1
LES 1: ALGEMENE INTRO GROEPEN &
GROEPSDYNAMIEK
1 GROEPEN: SOORTEN & FUNCTIES
groepen en teams zijn overal
1.1 GROEPEN?
Two or more individuals who are connected by and within social relationships
à Verschillende soorten sociale relaties: familiebanden, taakgerelateerd, vriendschap,
interesses,…
Taxonomie:
• Primaire groepen: Familie, hechte vrienden,…
• Sociale (secundaire) groepen: teams, studiegroepen, crews,…
• Collectieven: publiek, wachtrij, menigte,…
• Categorieën: mannen, dokters, etnische groepen,…
… dacht je ook aan?
Facebook, instagram, twitter, tiktok, …
Wie zit er in zo’n groepen (en wie niet)? Wat / hoe communiceer je waar
Volgers & volgen, “liken”, influencers wat betekent dat voor “groepslidmaatschap”?
1.2 FUNCTIES VAN GROEPEN
à Belongingness hypothesis: mensen hebben natuurlijke behoefte om zich aan te sluiten bij
anderen
• Affiliatie – ergens bij horen, geaccepteerd worden
• Zekerheid – voelen zich sterker
• Intimiteit – contacten met anderen
• Sociale steun – aanmoedigen, opbeuren
• Sociale vergelijkingsinformatie – info over hoe vergelijkbare anderen het doen
• Invloed – mogelijkheid om invloed uit te oefenen (macht van groepen is groter, kunnen meer
mensen bereiken + invloed op groepsleden)
, • Status – lidmaatschap van een groep die anderen belangrijk vinden
• Productiviteit – productiviteit verhogen, persoonlijke en gezamenlijke doelen realiseren
• Exploratie – info, nieuwe ideeën, nieuwe ervaringen, mogelijkheden om te leren van elkaar
• Diverse redenen waarom mensen deel uitmaken van groepen
• Zijn van nature geneigd om aansluiting te zoeken bij anderen
• Zekerheid: samen staan we sterker
• = Verschillende rollen die groepen kunnen spelen in ons leven
• Kunnen veranderen doorheen ons leven
Heel divers!
< “belongingness hypothese”: Natuurlijke behoefte om zich aan te sluiten
à Erbij horen, zekerheid, sociale steun, status, productiviteit…
à Nadruk op taak vs. nadruk op relaties
GROEPEN <-> INDIVIDUEN
à Sociale identiteit: An individual’s sense of self derived from relationships and memberships
in groups; those aspects of the self that are assumed to be common to most or all of the
members of the same group or social category
à Sterke invloed! Bv. Conformisme; invloed van groepen op persoon wordt vaak onderschat
(fundamental attribution error)
à Groepen invloed op individuen EN individuen invloed op groepen
à Sociale identiteit: stukje identiteit dat bepaald wordt door (groeps) lidmaatschap
à Mijn identiteit is voor een stukje bepaald door die groepen
à Wanneer mensen zichzelf omschrijven verwijzen ze onbewust naar groepen
à Zijn als mens geneigd om onze eigen uniciteit te overschatten, denken dat veel door
onszelf komt => maar heel veel is wél beïnvloedt door sociale omgeving/ groepen
à Zijn van nature geneigd om onszelf unieker te vinden dan we eigenlijk zijn
1.3 IN-GROUP VS OUT-GROUP (TAJFEL)
Categorisering (= vereenvoudiging
Sociale identificatie: Behoren tot de groep, identiteit, invloed op gedrag (bv. “student”)
Sociale vergelijking: Superioriteit eigen groep (bv. jeugdbewegingen )
o Gaan automatisch dingen categoriseren
o Identiteit heeft invloed op ons gedrag
o Sociale vergelijking tussen groepen
, o In – group out-group fenomeen
o Eigen groep als meer waard te zien, andere groep als minderwaardig zien WANT
willen ons identiteitsgevoel beschermen
o MAAR zien binnen de eigen groep (in-group) meer verschillen dan in andere groepen
(out-group)
o Out-group: homogener (zien binnen eigen groep sneller verschillen
2 GROEPSDYNAMIEK IN ORGANISATIES: SOCIALE INTERACTIES IN
ORGANISATIES ALS SOCIAAL KAPITAAL
2.1 GROEPSDYNAMIEK IN ORGANISATIES
à Diversiteit aan sociale “structuren” in organisaties
à Hoe verlopen sociale interacties? Wie ”is verbonden” met wie?
= vormen van sociaal kapitaal
Mensen opgedeeld in sociale omgevingen
Verschillende termen w gebruikt om sociale structuren weer te geven
2.2 SOCIAAL KAPITAAL?
Sociaal kapitaal: “Sum of the actual and potential resources embedded within, available
through, and derived from ties within networks of social relationships” (Bourdieu, 1986; Lee
et al., 2014, p. 951)
o Toegang tot resources, informatie, expertise via sociale relaties/netwerken
Cultureel: kunnen, kennen, competenties
Sociaal: resources uit interacties met anderen => connecties geven toegang tot bepaalde
resources “ingang” bij bepaalde organisaties: werkmogelijkheden, info, tips,…
2.3 SOCIAAL KAPITAAL IN WERKOMGEVING?
• Human Capital
• = werkgerelateerde kennis, vaardigheden, kenmerken van werknemers (Campbell,
Coff, & Kryscynski, 2012)
, • Social Capital
• = Toegang tot resources & expertise via sociale relaties/netwerken (Adler & Kwon,
2002)
• Voordelen voor individu: Omgaan met uitdagingen & flexibiliteit van job,
makkelijker vinden van job
• Voordelen voor organisatie: Kennisdeling, innovatie
• < Sociale structuur van de organisatie: Formeel & informeel
• Human kapitaal: kapitaal als organisatie => van uw werknemers, comptenties van je
werknemers
• Sociaal kapitaal: onderlinge verbindingen afkomstig van sociale structuren in
organisaties
• Formeel
• Informeel
3. FORMELE ORGANISATIESTRUCTUUR & “INFORMELE” SOCIALE
STRUCTUUR
3.1 FORMELE ORGANISATIESTRUCTUUR
Top-down opgelegd, vaste entiteiten (cf. organigram) van bovenaf vastgesteld
Organisatie van werkactivitieiten, coördinatie
Doorgaans afgelijnd lidmaatschap
o Hoe is het werk formeel georganiseerd? Wie moet verantwoording afleggen aan wie?
Wie heeft formeel beslissingsbevoegdheid/macht? Wie moet samenwerken met wie?
o Afgelijnd lidmaatscap: duidelijk wie lid uitmaakt van welke teams/ entiteiten