100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting - LKT Geschiedenis $11.37   Add to cart

Summary

Samenvatting - LKT Geschiedenis

1 review
 92 views  4 purchases
  • Course
  • Institution

Uitwerking/ begrippenlijst van de toetshandreiking van 10 voor de leraar, voor de LKT van de opleiding tot tweedegraads geschiedenisdocent.

Last document update: 11 months ago

Preview 6 out of 63  pages

  • November 28, 2023
  • December 4, 2023
  • 63
  • 2023/2024
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: nollabos • 11 months ago

avatar-seller
Begrippenlijst LKT Geschiedenis
Inhoudsopgave
Subdomein 3.2: Ordenen................................................................................................................... 3
Subdomein 3.3: Verklaren.................................................................................................................. 4
Subdomein 3.4: Beeldvormen............................................................................................................ 5
1A. De levenswijze van jagers-verzamelaars.................................................................................6
2A. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in
Griekse stadstaten......................................................................................................................... 8
2C. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa
verspreidde.................................................................................................................................. 10
2E. De ontwikkeling van het jodendom en christendom als de eerste monotheïstische
godsdiensten................................................................................................................................ 11
......................................................................................................................................................... 12
Tijdvak 3: Tijd van monniken en ridders........................................................................................... 12
3A. De verspreiding van het Christendom in geheel Europa........................................................12
3B. Het ontstaan en verspreiding van de islam............................................................................13
3D. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.........................................................14
Tijdvak 4: Tijd van steden en staten................................................................................................. 15
4A. Opkomst van handel en ambacht als basis voor herleving van een agrarisch-urbane
samenleving Elementen die bij de opkomst van handel en ambacht een rol spelen • Hogere
landbouwopbrengsten als gevolg van betere technieken ontginningen • Opkomst hogere
landbouwopbrengsten.................................................................................................................. 15
4B. Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden...................16
4C. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke
macht het primaat behoorde te hebben.......................................................................................16
4D. De expansie van de christelijke wereld, onder andere in de vorm van de kruistochten.........17
Tijdvak 5: Ontdekkers en hervormers..............................................................................................19
5A. Veranderd mens- en wereldbeeld in de Renaissance Geografische en
natuurwetenschappelijke ontdekkingen • Copernicus: was een Poolse astronoom die in de 16e
eeuw de theorie van het heliocentrisme formuleerde, waarbij hij stelde dat de aarde om de zon
draait............................................................................................................................................ 19
Tijdvak 6: Regenten en vorsten........................................................................................................ 25
6A. Ontstaan van handelskapitalisme en begin van een wereldeconomie..................................25
6C. Het streven van vorsten naar absolute macht.......................................................................27
6D. De wetenschappelijke revolutie............................................................................................. 28
Tijdvak 7: Tijd van pruiken en revoluties......................................................................................... 29
7A. Het denken over staat en maatschappij in de verlichting.......................................................29
7B. Het voortbestaan van het Ancien Régime..............................................................................30
7C. Slavenarbeid op plantages en de opkomst van het abolutionisme........................................31
7D. Het streven naar grondrechten en naar politieke invloed van de burgerij in de Franse en
Bataafse revolutie........................................................................................................................ 31
Tijdvak 8: Tijd van burgers en stoommachines................................................................................33
8A. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme................................................................................................... 33
8D. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie......................36
8E. Discussies over de ‘sociale kwestie’......................................................................................37
8F. De opkomst van de emancipatiebewegingen.........................................................................38
Tijdvak 9: De tijd van de wereldoorlogen......................................................................................... 39
9A. De rol van moderne propaganda en communicatiemiddelen en vormen van
massaorganisatie......................................................................................................................... 39
9B. Het in praktijk brengen van totalitaire ideologieën: communisme en fascisme/ nationaal-
socialisme.................................................................................................................................... 39

, 9C. De crisis van het wereldkapitalisme.......................................................................................41
9D. Het voeren van twee wereldoorlogen....................................................................................42
9E. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de Joden.................44
9F. De Duitse bezetting van Nederland.......................................................................................45
9G. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de
betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering.............................................................46
9H. Vormen van verzet tegen West-Europese imperialisme........................................................47
Tijdvak 10: Tijd van de televisie en computer..................................................................................48
10A. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld..............48
10B. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een
wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog...............................49
10C. De eenwording van Europa................................................................................................. 51
10D. De toenemende westerse welvaart, die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw
aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen......................................52

Domein 5: Werking van de Nederlandse rechtsstaat......................................................................55
Subdomein 5.1 Politieke concepten.................................................................................................55
Subdomein 5.2 Staatsvorm.............................................................................................................. 55
Subdomein 5.3 Kenmerken van de rechtsstaat...............................................................................55
5.4 Werking staatsinrichting landelijk...............................................................................................56
5.4a Totstandkoming landelijk bestuur......................................................................................... 57
5.4b Bevoegdheden en taken van de regering en het kabinet.....................................................58
5.4d Bevoegdheden en taken Eerste Kamer................................................................................59
5.4e Totstandkoming van een wet............................................................................................... 60
Subdomein 5.5 Werking Provinciaal Bestuur...................................................................................60
Subdomein 5.6 Werking gemeentelijk bestuur.................................................................................61
5.6a Totstandkoming gemeentelijk bestuur..................................................................................61
5.6b Bevoegdheden en taken gemeentelijk bestuur....................................................................61
Subdomein 5.7 Rechterlijke macht................................................................................................... 61
5.7a Publiekrecht, privaatrecht..................................................................................................... 61
5.7b Organisatie van de rechtspraak........................................................................................... 61
Subdomein 5.8 Europa.................................................................................................................... 62
5.8a Totstandkoming van het Europees bestuur..........................................................................62
5.8b Bevoegdheden en taken van de organen van de Europese Unie........................................63
Domein 3: Historisch redeneren

Subdomein 3.1: Verzamelen

 Bron:
Een bron is een overblijfsel uit het verleden, geschreven of ongeschreven, op basis
waarvan feiten over de menselijke cultuur worden vastgesteld.

 Vraagstelling:
Een vraag- of probleemstelling geeft richting aan een onderzoek en bepaalt daarmee
de redenering waarin bewijsmateriaal zal worden gebruikt. Bronnen leveren bepaalde
informatie op in combinatie met een vraagstelling.

 Bruikbaarheid van bronnen
Een bron is bruikbaar als hij informatie oplevert voor de gestelde onderzoeksvraag.
Bronnen die op geen enkele manier in verband kunnen worden gebracht met een
vraag, zijn onbruikbaar (irrelevant) voor die vraag.

,  Betrouwbaarheid van bronnen
De betrouwbaarheid van een bron wordt bepaald door de bedoelingen van de maker
en de informatie waarover hij beschikte.

 Representativiteit van bronnen
Een bron kan op twee manieren representatief zijn: ofwel omdat er (veel)
meer soortgelijke bronnen bestaan waaruit ongeveer hetzelfde kan worden
opgemaakt, ofwel doordat de informatie die uit de bron kan worden opgemaakt geldig
is voor een groot aantal situaties.

 Feit:
Een feit is een uitspraak over het verleden op grond van betrouwbare en
representatieve bronnen. Een feit is een bewering die het resultaat is van een
redenering, waarbij bewijzen worden aangevoerd.

Subdomein 3.2: Ordenen

 Verandering en continuïteit:
Bij vergelijking van twee situaties kan blijken dat sommige dingen veranderd zijn,
terwijl andere hetzelfde zijn gebleven. Een verandering valt op tegen de achtergrond
van wat niet veranderd is. Deze twee begrippen (verandering en continuïteit) hangen
daarom onlosmakelijk met elkaar samen: nooit verandert alles, nooit blijft alles
hetzelfde.

 Bijzonder en algemeen (vergelijkingen):
Bij vergelijkingen tussen twee situaties kan blijken dat een bepaalde situatie
'bijzonder' is, omdat zij een uitzondering vormt op algemeen voorkomende
verschijnselen. Met behulp van een algemeen begrip (bijvoorbeeld 'revolutie') kunnen
twee soortgelijke ontwikkelingen (beide revoluties genoemd) met elkaar worden
vergeleken. Daarbij zullen gemeenschappelijke kenmerken kunnen worden
vastgesteld (het algemene) en bijzondere kenmerken die voor elk van beide
revoluties afzonderlijk gelden. Met algemene begrippen (sleutelbegrippen) komt men
dus vaak op het spoor van het bijzondere en het algemene.


 Historische ontwikkeling:
Door de beschrijving van een reeks met elkaar samenhangende veranderingen tegen
de achtergrond van continuïteiten komt men tot de vaststelling van een 'historische
ontwikkeling'. De samenhang tussen veranderingen en deze zien als onderdelen van
één samenhangend patroon of verhaal is een kwestie van interpretatie achteraf. Een
historische ontwikkeling 'is' er niet, 'vindt niet plaats', maar wordt achteraf in een
beschrijving van gebeurtenissen gezien.

 Tempo van verandering:
Sommige veranderingen voltrekken zich in hoog tempo, andere nemen vele jaren of
zelfs eeuwen in beslag. Zo onderscheidt men wel het 'evenementiële' niveau van
verandering (dat van gebeurtenissen, relatief snel), het 'conjuncturele' niveau (dat van
trends, gemiddeld), en het 'structurele' niveau (dat van stelsels die zeer langzaam
veranderen).

 Factoren die veranderingen bepalen:
Hardnekkige structuren kunnen veranderingen lang tegenhouden of zeer moeilijk
maken. Bij afwezigheid hiervan, en bij verandering bevorderende factoren
(bijvoorbeeld snelheid van informatie, technische mogelijkheden) kunnen

, veranderingen sneller gaan.

 Periodisering:
Afhankelijk van vraagstelling en perspectief worden bij vergelijking van twee
tijdstippen in de geschiedenis overwegend continuïteit dan wel overwegend
(ingrijpende) veranderingen vastgesteld. Op grond van de laatste komt men dan
veelal tot de indeling van perioden en tijdvakken.  Is een interpretatie die achteraf
is bepaald.

Subdomein 3.3: Verklaren

 Oorzaak:
Een gebeurtenis of stand van zaken wordt aangeduid als 'oorzaak' als deze een
andere gebeurtenis of stand van zaken teweegbracht.

 Gevolg:
Een gebeurtenis of stand van zaken wordt aangeduid als ‘gevolg’ als deze door een
andere gebeurtenis of stand van zaken is teweeggebracht.

 Opvattingen, waarden en belangen als oorzaken:
Persoonlijke drijfveren van mensen spelen bij geschiedenis vaak een grote rol in
verklaringen. Mensen kunnen gedreven worden door hun overtuiging of hun
opvattingen, die vaak gebaseerd zijn op bepaalde waarden (bijvoorbeeld een
geloofsovertuiging). Ook belangen (bijvoorbeeld winst of behoud van eerbaarheid)
kunnen iemand ergens toe drijven.

 Relatief gewicht van oorzaken:
Bij het geven van verklaringen worden veelal verschillende soorten oorzaken
betrokken: de omstandigheden van de tijd, de motieven van betrokken mensen,
plotselinge gebeurtenissen die iets aan het rollen brengen. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt tussen structurele oorzaken (omstandigheden) en incidentele oorzaken
(gebeurtenissen). Veelal is men geneigd aan structurele oorzaken een meer
doorslaggevend belang toe te kennen dan aan incidentele. Het woord 'aanleiding'
wordt gebruikt voor een op zichzelf onbelangrijk geachte incidentele oorzaak.

 Verklaring:
Een redenering waarin een geheel van structurele en incidentele oorzaken aan bod
komt en waarbij een onderlinge afweging plaatsvindt van het relatieve belang van de
verschillende oorzaken, wordt een verklaring genoemd.

 Gevolgen op langere en kortere termijn:
Bij het aanduiden van een bepaalde gebeurtenis of stand van zaken als gevolg van
een andere worden verschillende tijdsduren gehanteerd. Onmiddellijk optredende
gevolgen worden gevolgen op korte termijn genoemd, later optredende gevolgen
worden gevolgen op langere termijn genoemd.

 Bedoelde en onbedoelde gevolgen:
Bij vergelijking van (persoonlijke) motieven (waarden/ belangen) met de uitkomst van
een bepaald gebeuren blijkt dat er zeer vaak sprake is van onbedoelde gevolgen. In
vrijwel iedere oorlog streven beide partijen de overwinning na;
toch verliest er steeds één: een onbedoeld gevolg voor de verliezer. Het vaak
voorkomen van onbedoelde gevolgen maakt het lastig om persoonlijke motieven
effectief te gebruiken als oorzaak in een verklarende redenering, omdat de uitkomst

, onvoorspelbaar is.

 Relatief gewicht van gevolgen:
Gevolgen worden soms als ‘diepgaand’ of ‘ingrijpend’ gekarakteriseerd, soms als
‘oppervlakkig’ of ‘van voorbijgaande aard’. Het belang van gevolgen heeft in principe
te maken met twee zaken: het aantal mensen dat de invloed ervan ondergaat en de
mate waarin hun levensomstandigheden wijzigen.

Subdomein 3.4: Beeldvormen

 Beeld van het verleden:
De weergave van gebeurtenissen en standen van zaken uit het verleden die het
resultaat is van een historisch onderzoek noemt men een 'beeld' van het verleden.


 Inleving:
Vaak wordt gesteld dat voor een goed beeld zaken zoveel mogelijk 'vanuit de tijd zelf'
moeten worden bezien. Dit is per definitie nooit voor honderd procent mogelijk. Er zal
altijd sprake zijn van een perspectief vanuit een latere tijd.

 Waarde:
Een waarde is iets dat iemand van groot belang vindt, waarvoor hij veel over heeft, in
het uiterste geval zijn leven. Zulke waarden hangen vaak samen met heersende
cultuurpatronen en levensovertuigingen, zoals godsdienstige. Vaak valt pas op dat
iets een bepaalde waarde vertegenwoordigt als er een alternatief is en een waarde
dus niet langer vanzelf spreekt. Dat noemt men 'verschuiving van de
waardenhorizon'. Kenmerkend voor geschiedenis is dat men te maken heeft met
verschillende waardenpatronen, en dat vanuit de ene tijd met het ene
waardenpatroon gekeken wordt naar een andere met een ander waardenpatroon.

 Standplaatsgebondenheid:
Men is gebonden aan een bepaalde positie en perspectief voor zover het niet
mogelijk is zich van daaruit naar een andere positie te verplaatsen. Dit is dus de
tegenhanger van 'inleving', de factor die inleving nooit echt goed mogelijk maakt.




 Norm:
Een norm is een gedragsregel die uit een waarde voortvloeit. Bij veranderende
waarden veranderen derhalve ook de daarmee samenhangende normen.

 Interpretatie:
Een interpretatie is een uitleg of verklaring van iets. Komt ongeveer overeen met
'beeld'. Bij het geven van interpretaties en oordelen moet men zich bewust zijn van
standplaatsgebondenheid en de relativiteit en veranderlijkheid van waardepatronen.

 Objectiviteit:
Van historische beelden of interpretaties wordt verwacht dat ze zoveel
mogelijk objectief zijn. Objectief betekent: (het oordeel van) degene die iets schrijft of
beweert er niet in betrekken maar zich uitsluitend richten op het object. Objectiviteit is
om allerlei redenen onmogelijk. Het vaststellen en selecteren van feiten, het
aanduiden van veranderingen en continuïteiten,
het geven van verklaringen, het beoordelen vanuit bepaalde waarden,

, standplaatsgebondenheid, het zijn allemaal factoren die objectiviteit uitsluiten. 
Historicus probeert een zo’n objectief mogelijk beeld te schetsen.




Domein 4: Tijdvakken
Tijdvak 1: Tijd van jagers & boeren
1A. De levenswijze van jagers-verzamelaars

Arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen

Zwervend bestaan van kleine groepen mensen
• Jagers-verzamelaars
• Nomaden: trekken rond.

Periodieke bijeenkomsten van zwervende groepen
Grote kennis van de natuur
• Klimaatsverandering
• Rendierjagers: waren prehistorische gemeenschappen die afhankelijk waren van de jacht

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ivdBroek. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $11.37. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

79373 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$11.37  4x  sold
  • (1)
  Add to cart