Domenica Krens
SOMTUNIVERSITY | MASTER MANUELE THERAPIE| JAAR 1 PERIODE 2
,Evidence Based Practice (EBP)
Evidence based practice (EBP): Het baseren van de diagnostische/therapeutische aanpak van een
gezondheidsprobleem op een combinatie van: het beste wetenschappelijke bewijs, klinische
expertise van zorgverlener en de verwachtingen van de patiënt.
Evidence based practise bestaat uit 5 stappen:
1. Vragen: vertaal de klinische onzekerheid in een beantwoordbare, gericht en goed
geïnformeerde vraag. Er bestaan twee soorten vragen:
- Achtergrondkennis/-vraag: zijn contextvragen. Deze betreffen algemene informatie over
ziekten (zoals incidentie/prevalentie, symptomen, beloop, pathologie) en therapie. Het
belang van deze vragen is groot alleen niet patiënt specifiek. Haal je uit leerboeken.
- Voorgrondkennis/-vraag: specifieke informatie over de behandeling van 1 patiënt.
Hebben grote impact op de zorg, omdat een expliciete afweging van de alternatieven
plaatsvindt. Haal je uit een elektronische database. Hiervoor gebruik je PICO:
o P: patiënt/ populatie/ probleem
o I: interventie/index- of experimentele test
o C: controle interventie/controle test/gouden
standaard
o O: outcome
o (Domeinen)
Therapie/prevalentie: de effectiviteit van
de behandelinterventie
Etiologie/schade: oorzaken van de ziekte
Prognose: factoren die het beloop van
de ziekte voorspellen
Diagnose/screening: waarde van tests voor het klasseren van de aanwezigheid,
aard en mate van ziekte.
De P en O zijn voor de domeinen etiologie/schade, prognose en therapie goed te formuleren.
De I en C staan in het domein therapie/prevalentie voor de index- en de controle interventie.
Terwijl bij schade de I en C staan voor de aan- of afwezigheid van schadelijke factoren. Bij
etiologie en prognose staan de I en C voor de aan- of afwezigheid van een oorzakelijke of
prognostische factoren. Bij diagnostische onderzoek is er vaak geen C
2. Zoeken: het efficiënt zoeken naar de beste evidence voor de vraag. Evidence = een
aanwijzing die zo sterk is dat er nauwelijks twijfel hoeft te bestaan over de juistheid ervan.
Er zijn twee vormen te onderscheiden:
- Onbewerkte evidence: uit originele onderzoeken
- Geaggregeerde evidence: verwerkt in systematische literatuuroverzichten, richtlijnen,
kompassen, besliskundige analyse. Het inzicht groeit met het aantal uitgevoerde
onderzoeken. Deze vorm heeft de voorkeur omdat het scheelt in last voor het zoeken
naar betrouwbare artikelen.
3. Beoordelen: als het onderzoek in opzet en uitvoering voldoende valide (het wegen van de
gevonden evidence op methodologische kwaliteit) is dan kunnen de resultaten beoordeeld
worden. De resultaten moeten uiteraard wel toepasbaar zijn in de eigen praktijksituatie. Het
resultaat bestaat uit de schatting van het effect en de precisie van deze schatting, uitgedrukt
met behulp van een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het effect wordt beschreven aan de
hand van een effectmaat (associatiemaat).
- Interne validiteit: de mate waarin de resultaten van een onderzoek correct zijn voor de
steekproef van onderzochte patiënten. Als deze hoog is, is het aannemelijk dat het
gevonden resultaat ook echt zo is.
Pagina 1 van 26
, - Externe validiteit: ook wel generaliseerbaarheid. De toepasbaarheid op een andere
populatie. Is afhankelijk van de in- en exclusiecriteria, statistiek en klinische expertise.
4. Beslissen: het nemen van een beslissing op grond van de beschikbare evidence, de
voorkeuren, verwachtingen van de patiënt en de eigen kennis en ervaring. Ook worden er
verschillende factoren afgewogen:
- Gunstige effecten van de interventie
- Voor de patiënt relevante uitkomsten
- Ongunstige effecten
- Kosten
- Belasting van de interventie
- Alternatieven
- Voorkeuren van de goed geïnformeerde patiënt
5. Evalueren: het regelmatig evalueren van de kwaliteit van het proces
Het verschil tussen onderzoeksresultaten en de dagelijkse praktijk ontstaat door foutbronnen.
Daarvan zijn er 3 verschillende soorten:
1. Heuristieken: sterke instrumenten om problemen snel op te lossen. Dit wordt ook wel
mentaal de bocht afsnijden genoemd. Dit wordt puur gedaan op basis van eerdere
ervaringen aan dezelfde situatie en aan de hand daarvan schat je in wat je zou moeten doen.
- Onbewuste vuistregels, cognitieve ‘shortcuts’ intuïtie
- Subjectieve kans schattingen gebaseerd op eerdere ervaring en traditie
- Sterke relatie met intuïtie en emotie
- Patroonherkenning, scripts
- Snel en efficiënt
- Eenvoudige procedure die helpt om adequate, vaak imperfecte antwoorden te geven op
moeilijke vragen.
2. Cognitieve biases: bias: de inschatting van de kans op een vertekening binnen het onderzoek.
Het is een fout in de opzet van het onderzoek, het verzamelen, analyseren, interpreteren,
publiceren of beoordelen van gegevens, die leidt tot resultaten of conclusies die
systematisch afwijken van de waarheid. Komt voor wanneer de geschatte waarde van de
sensitiviteit en specificiteit afwijken van de daadwerkelijke waarde., er wordt constant over-
of onderschat. Bias is dus altijd aanwezig en veranderd niet. Er zijn verschillende soorten:
- Representativitietsbias: ook wel vergelijkbaarheid. Herkennen en klasseren van een
casus binnen een diagnostische categorie zonder de basiskans goed te overwegen, dit is
wat je doet bij patroonherkenning.
Wat kun je eraan doen: het is belangrijk om op de hoogte te zijn van de prevalentie van
het optreden van een bepaalde aandoening en om te voorkomen dat er te veel waarde
wordt gehecht aan 1 stukje informatie.
- Beschikbaarheidsbias: ook wel herinnering. Overmatig belang hechten aan zaken die
goed in het geheugen liggen (frequent, recent, impact). Bij beperkte rationaliteit zal de
zoekprocedure gestaakt worden bij de eerst bevredigende optie. Hier komen vaak mis
diagnoses uit voort omdat je niet de juiste informatie gebruikt.
- Conformatiebias: bevestiging. Op zoek gaan naar informatie die overeenkomt met onze
al bestaande verwachtingen waarbij tegensprekende informatie wordt genegeerd. Ook
wel hypothetico-deductief redeneren genoemd.
- Anchoring and adjustment bias: ik blijf bij mijn eerste hypothese en wijk niet meer af.
- Omission bias: onder behandelen. Niet gaan behandelen om een slechte uitkomst te
voorkomen, terwijl de kans op een slechte uitkomst bij geen behandeling nog groter is.
- Illusoire correlatie: de neiging om twee gebeurtenissen als causaal te beschouwen,
terwijl het verband ertussen in feite toevallig is of zelfs niet bestaat.
- Spectrum bias: als een duidelijk aanwezige ziekte wordt vergeleken met een niet
duidelijk aanwezige ziekte.
Pagina 2 van 26
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller domenicakrens. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.14. You're not tied to anything after your purchase.