Samenvatti ng Burgerlijk procesrecht
Hoofdstuk 1. Burgerlijk procesrecht en een eerlijk proces
1.1 Inleiding
Doelen van burgerlijk procesrecht: geschilbeslechting en titelverschaffing. Geschilbeslechting is geen
conflictoplossing, dan is er geen conflict meer, bij geschilbeslechting kan dit namelijk wel nog zo zijn.
Titelverschaffing doelt op de mogelijkheden die een executoriale titel (een stuk papier dat aan een aantal
bijzondere eisen voldoet) biedt, namelijk afdwingen dat daadwerkelijk verkregen wordt wat de andere
partij volgens die titel zou moeten doen. Het burgerlijk procesrecht moet de winnende partij dus
uiteindelijk een stuk papier verschaffen waarmee hij krijgt waar hij recht op heeft, ook al wil de andere
partij niet meewerken.
1.2 Definities en bronnen
Het burgerlijk procesrecht is het formele recht dat erop is gericht een geschil tussen betrokkenen over het
materiële burgerlijk recht te laten beslechten in de ruimste zin des woords, zou je kunnen zeggen.
Materiële recht Formele recht
- De bemoeienis van de wetgever met - De bepalingen van internationale verdragen
mediation, bindend advies en arbitrage. die het recht op een eerlijk proces
- Wanneer de burgerlijke rechter wordt garanderen.
aangewezen door de wetgever waarbij geen - De regelingen van de EU m.b.t. tot zaken die
sprake is van een geschil. anders door Rv zouden worden beregeld.
- De gevallen waarin de rechter via de regels - Bepalingen Gw (art. 17, 107, 112, 113, 116,
van het Rv een geschil tussen burger en 121).
overheid moet oplossen zonder inmenging
van burgerlijk recht.
1.3 De paraplu van art. 6 EVRM
Art. 6 lid 1 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces en geeft daarmee de grenzen aan waarbinnen
het burgerlijk procesrecht zich kan bewegen. De bepaling heeft immers rechtstreekse werking (art. 93 Gw)
en derogeert aan bepalingen van Nederlands recht (art. 94 Gw). Door de rechtspraak van het EHRM
(voorzien in art. 19 jo. 32 EVRM), gevoed door het individuele klachtrecht (art. 34 EVRM), gaat het hier om
een dynamische bepaling met een zeer concrete ‒ vaak niet meer aan de tekst te ontlenen ‒ inhoud, die
juist door haar concreetheid grenzen weet te stellen.
Art. 6 EVRM beginselen
Institutionele beginselen Processuele beginselen
Gaat over de manier waarop aan rechterlijke Gaat over eisen die aan de procedures bij die
instanties vorm moet worden gegeven om aan de rechterlijke instanties worden gesteld.
eisen van rechtspraak in een rechtsstaat te
voldoen.
1.3.1 Insti tuti onele beginselen
Institutionele beginselen gaan over de inrichting en organisatie van de rechtspraak. Art. 6 EVRM eist dat
over burgerlijke zaken beslist wordt door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Die rechter moet
bovendien bij de wet zijn ingesteld.
,Onafhankelijkheid
Een onafhankelijke rechter is een rechter die zich geen zorgen hoeft te maken over de gevolgen van zijn
beslissingen voor hem persoonlijk. Hij kan in vrijheid bepalen wat de correcte oplossing is voor een
geschil, zonder dat dit ertoe kan leiden dat hij meer of minder verdient, wordt ontslagen, geen promotie
meer kan maken, of op een zijspoor wordt gezet.
De berechting van burgerrechtelijke geschillen wordt door art. 112 lid 1 Gw opgedragen aan de
rechterlijke macht. De wetgever heeft zich aan die aanwijzing gehouden. De leden van de rechterlijke
macht worden voor het leven benoemd (art. 117 lid 1 Gw). Schorsing en gedwongen ontslag zijn wel
mogelijk, maar alleen door de Hoge Raad (een tot de rechterlijke macht behorend gerecht; zie art. 117 lid
3 Gw) en alleen in bepaalde, in de wet omschreven gevallen. Dan moet er sprake zijn van onmogelijkheid
om nog te werken, van ongeschiktheid om het ambt verder uit te oefenen, of van gedrag dat
onverenigbaar is met het rechterlijk ambt (art. 46i, 46l en 46m WRRA).
Waar de onafhankelijkheid hiermee volledig is gewaarborgd, rijst de vraag hoe het zit met de
controle op de rechter. Rechters kunnen natuurlijk fouten maken en het is ook mogelijk dat zij zich op de
een of andere manier anders gedragen dan van hen wordt verwacht. De meeste inhoudelijke fouten
kunnen worden hersteld door de rechtsmiddelen uit de procesregelingen. Toezicht op de gedragingen (let
op: niet de beslissingen) van rechters is geregeld bij de wet (vgl. art. 116 lid 4 Gw) en is opgedragen aan
organen binnen de rechterlijke macht zelf, zoals de presidenten van de rechtbanken (art. 46d WRRA). Dit
wordt aangevuld met de klachtenregelingen, die ieder gerecht moet vaststellen op grond van art. 26 Wet
RO (art. 75 voor de Hoge Raad). Uiteindelijk kan een klacht bij de Hoge Raad worden ingediend (art. 13a
e.v. Wet RO).
Onpartijdigheid
Onafhankelijkheid biedt de garantie dat een rechter in vrijheid tot een beslissing kan komen, maar dat sluit
niet uit dat een rechter toch partijdig is. Vandaar dat art. 6 EVRM aan het recht op een eerlijk proces
tevens de eis verbindt dat de rechter onpartijdig is. De rechter mag er niet op uit zijn een bepaalde partij
te laten winnen en mag eigenlijk zelfs een bepaalde uitkomst prefereren op andere dan juridische
gronden. Onthouding contact art. 12 RO.
Deze selectie is opgedragen aan de Raad voor de Rechtspraak (art. 91 Wet RO) en bestaat uit
verschillende tests en selectiegesprekken, eventueel in combinatie met verplichte cursussen voor wie
vanuit de beroepspraktijk naar de rechterlijke macht wil overstappen. Verlenen van juridische bijstand
(art. 44 lid WRRA). Zij horen dan te verzoeken zich te mogen verschonen (art. 40 Rv).
Hauschildt-arrest
Bij de subjectieve onpartijdigheid gaat het om de persoonlijke overtuiging van de rechter. Die kan
bijvoorbeeld blijken uit uitlatingen op de zitting, zoals wanneer een rechter de advocaat van een van de
partijen toevoegt: “Laat me maar weten wanneer u bent uitgepraat, ik ga even een dutje doen”.
Bij de objectieve onpartijdigheid gaat het om objectieve omstandigheden die twijfel zouden kunnen
wekken aan de onpartijdigheid van de rechter. In dit geval hebben we het dus voornamelijk over de
“schijn van partijdigheid”. Die schijn kan bestaan ook wanneer de betrokken rechter in feite absoluut
onpartijdig is en zich vlekkeloos gedraagt. Het publiek moet vertrouwen kunnen hebben in de
rechtspraak en als er een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is, dan hoort een rechter niet aan
de beslissing van een zaak deel te nemen. Daarbij gaat het niet om de subjectieve vrees van een
betrokkene, maar om wat objectief kan worden vastgesteld.
De partij die vindt dat een rechter (of zelfs een kamer) op een van beide gronden partijdig is, kan die
rechter (of kamer) wraken. De procedure is te vinden in de artt. 36 t/m 39 Rv.
Ingesteld bij de wet
Art. 6 lid 1 EVRM eerst zin. Twee eisen:
- Het moet gaan om een rechterlijke instantie;
,- En die rechterlijke instantie moet bij wet in het leven zijn geroepen.
1.3.2 Processuele beginselen
De processuele beginselen hebben betrekking op de eisen waaraan een procedure ten overstaan van een
rechter in een rechtsstaat moet voldoen. Het moet gaan om een “eerlijk proces” (fair trial, vgl. art. 6 lid 1
EVRM).
Toegang tot de rechter en verbod of excessief formalisme
Wie rechtsbescherming zoekt, moet ook bij een rechter terecht kunnen. Dat is zo vanzelfsprekend, dat dit
recht niet met zoveel woorden in artikel 6 EVRM tot uitdrukking wordt gebracht. Toch maakte het EHRM al
snel duidelijk dat dit recht op access to justice wel in dit artikel moet worden gelezen (EHRM 21 februari
1975, NJ 1975, 462 (Golder v. Verenigd Koninkrijk)). Dit betekent dat er voor een adequate
rechtsbescherming een procedure bij de rechter moet zijn geregeld (vgl. art. 13 EVRM).
Er mogen geen onoverkomelijke financiële obstakels zijn (art. 35 Wet op de rechtsbijstand). Er
moet voldaan zijn aan de formele vereisten (stukken inzenden etc) en deze formele vereisten moeten een
redelijk doel dienen en proportioneel zijn in verhouding tot dat doel, nu anders het recht op toegang tot
de rechter in zijn kern zou worden aangetast (Ashingdane v. Verenigd Koninkrijk). Dat is bijv. het geval
wanneer termijnen onmogelijk kort zijn.
Deze rechtspraak, die zich zowel tot de wetgever als tot de rechter richt, wordt samengevat als
het “verbod op excessief formalisme”. Formele regels mogen en moeten worden toegepast (formalisme),
maar dat mag er niet toe leiden dat het recht op toegang tot de rechter wordt geschonden. Als die grens
wordt overschreden, is het formalisme excessief geworden. Om te bepalen of die grens is bereikt, kunnen
enkele vuistregels aan de jurisprudentie van het EHRM worden ontleend:
Vuistregels jurisprudentie EHRM
Vuistregel 1
Als niet is voldaan aan ontvankelijkheidsvereisten uitsluitend door toedoen van een overheidsorgaan,
dan mag de justitiabele daarvan niet de dupe worden, ook niet als de justitiabele wel in de gelegenheid
was dit overheidsorgaan te controleren.
De reikwijdte van deze vuistregel wordt bepaald door wat onder “overheidsorgaan” moet worden
verstaan. Overheidsorganen in de zin van deze vuistregel zijn niet noodzakelijkerwijs organen of
autoriteiten die gefinancierd worden door de overheid. Een formele, maar niet ambtelijke functie, die
door publieke autoriteiten wordt gecontroleerd en door de wet wordt geregeld, wordt eveneens als
een overheidsorgaan gezien.
Vuistregel 2
Aan fouten van een partij of zijn gemachtigde mogen eerder gevolgen worden verbonden wanneer de
zaak al in tweede of derde instantie wordt behandeld.
Onder deze vuistregel valt te billijken dat de Hoge Raad cassatiemiddelen buiten beschouwing laat die
niet aan de formele eisen voldoen.
Vuistregel 3
Als sprake is van een duidelijke vergissing en de juiste informatie niettemin op een of andere wijze is
aangereikt, is er sprake van excessief formalisme wanneer beslist wordt dat er een fout is gemaakt die
leidt tot niet-ontvankelijkheid.
Als de voor ontvankelijkheid vereiste bewijsstukken aan het beroepschrift zijn gehecht, maar daarnaar
niet wordt verwezen, mag geen niet-ontvankelijkverklaring volgen. Cassatiemiddelen mogen niet buiten
behandeling worden gelaten als de feiten niet in de middelen, maar elders in de cassatieschriftuur zijn
beschreven.
Vuistregel 4
De rechter moet trachten te voorkomen dat procespartijen het slachtoffer worden van de door hun
procesvertegenwoordiger gemaakte fouten.
, De tweede en de vierde vuistregel zitten niet helemaal op dezelfde lijn, maar daarvoor zijn het ook
vuistregels. Het Bulena-arrest betrof een geval betrof waarin de advocaat van requirant het Tsjechische
Hof van Cassatie had verzocht het vonnis in eerste aanleg, in plaats van de beslissing in appèl, te
vernietigen. De requirant werd daarop niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang, waarmee
de Tsjechische rechter zich volgens het Europese Hof schuldig maakte aan excessief formalisme.
Vuistregel 5
Geen formele regel kan worden ingeroepen tegen een partij die zich beroept op art. 6 EVRM.
Volgens het EHRM moeten nationale rechters deze beperkingen buiten toepassing laten wanneer een
beroep wordt gedaan op art. 6 EVRM. In een Griekse zaak werd dit expliciet verwoord. Volgens het
Griekse strafprocesrecht kan beroep in cassatie slechts worden ingesteld op limitatief in de wet
opgesomde gronden, wat had geleid tot niet-ontvankelijkheid van een op art. 6 EVRM gebaseerde
klacht. Het Europese Hof oordeelde vervolgens dat toepassing van deze nationale regel in strijd was
met art. 6 EVRM (toegang tot de rechter) en gezien moest worden als excessief formalistisch.
Het recht van hoor en wederhoor
Het recht op een eerlijke behandeling geeft een recht aan beide partijen om gehoord te worden én om te
reageren op wat door de wederpartij of derden aan de rechter is voorgelegd. Dit wordt wel samengevat
als het recht op een fair hearing, het recht van hoor en wederhoor. De Hoge Raad noemt dit recht dan ook
steevast als een voorbeeld van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat de niet-inachtneming daarvan
ertoe leidt dat niet meer van een eerlijke en onpartijdige behandeling kan worden gesproken.
Men zou zich kunnen afvragen hoe een procedure met het recht van hoor en wederhoor ooit kan
eindigen, nu een partij immers steeds weer mag reageren op wat de andere partij naar voren heeft
gebracht. Dit wordt over het algemeen opgelost door regels die het opwerpen van nieuwe stellingen
beperken. Komt er toch in het laatste stuk of pleidooi een nieuwe stelling, dan mag de rechter die stelling
buiten beschouwing laten.
Uit het recht van hoor en wederhoor volgt ook dat een rechter geen stukken buiten de procedure
om mag aannemen. Daar kan de andere partij immers niet op reageren. Uiteraard geldt dit ook voor
mondelinge contacten. Het ruim geformuleerde verbod, waarop bij de bespreking van de onpartijdigheid
ook al werd gewezen, is te vinden in art. 12 Wet RO.
Het recht op gelijkheid der wapenen (equality of arms)
Het beginsel houdt daarom slechts in dat processuele middelen gelijkelijk aan alle partijen ten dienste
moeten staan en dat een partij een redelijke kans moet krijgen om zijn zaak naar voren te brengen
(inclusief het leveren van bewijs) zonder in een substantieel slechtere positie te verkeren dan de andere
partij. Als de ene partij het recht heeft om getuigen te laten horen en te ondervragen, dan moet de andere
partij dat recht ook hebben.
Voorzieningen die collectief procederen mogelijk maken (kunnen worden gezien als een vorm van
compensatie voor processuele ongelijkheid.
Openbaarheid van behandeling en uitspraak
Een eerlijke behandeling en geheime rechtspraak zijn onverenigbaar. Of er sprake is geweest van een fair
trial moet immers ook zichtbaar zijn. Derden moeten kennis kunnen nemen van wat er in een procedure
gebeurt en van de uitkomst van die procedure; partijen zelf moeten de zekerheid hebben dat anderen
toegang hebben tot het proces en zo door hun enkele aanwezigheid kunnen voorkomen dat de procedure
ontspoort. Daarmee is de belangrijkste functie van openbaarheid gegeven: openbaarheid zorgt voor
controle. Openbaarheid van behandeling is als hoofdregel neergelegd in artikel 121 Gw. Alleen bij wet
kunnen hierop uitzonderingen worden gemaakt. Dezelfde constructie wordt gevolgd in artikel 6 lid 1 EVRM
(goede zeden, openbare orde etc). In het burgerlijk procesrecht wordt de beoordeling of een
uitzonderinggeval zich voordoet aan de rechter overgelaten (art. 27 Rv; idem art. 803 Rv, maar dan met als
hoofdregel behandeling met gesloten deuren).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller shannonstiels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.