Samenvatting van hoofdstuk 1 t/m 15. De meeste gemarkeerde begrippen in het boek zijn dikgedrukt in samenvatting, onderzoekers zijn rood gemarkeerd. Voor 1e jaars Pedagogiek-studenten aan het NHL-Stenden. Spellingsfouten en incorrecte grammatica zijn niet uitgesloten.
Samenvatting ‘Ontwikkelingspsychologie’
Versie 7, 2021
Hoofdstuk 1 t/m 15 & 17
Hoofdstuk 1. Het terrein van de ontwikkelingspsycholoog
Paragraaf 1.1 Een definitie van ontwikkeling
Rijping is verandering en vooruitgang op 2 niveaus: van klein naar groot & van eenvoudig en complex (differentiatie).
Leren is ook belangrijk bij de ontwikkeling. Ontwikkeling wordt opgevat als een reeks progressieve veranderingen die tot
hogere niveaus van differentiatie en functioneren leidt. De ontwikkelingspsychologie wil ontwikkelingsprocessen
beschrijven en verklaren.
Paragraaf 1.2 Kinder- en jeugdjaren: een afbakening
Er zijn 5 fases in ontwikkeling:
1. Babyperiode (0-12): gezin en de kinderopvang.
Snelle groei & ontwikkeling. Afhankelijk van zorg & bescherming. Eerste gehechtheidrelatie.
2. Peuterperiode (1-4): gezin, kinderopvang en peuterspeelzaal
Autonoom door beweging en spraak. Denkt & handelt egocentrisch.
3. Kleuterperiode (4-6): gezin, groep 1-2, buurt en naschoolse opvang
Sociale ontwikkeling neemt toe. Veel fantasie.
4. Schoolperiode (6-12): gezin, groep 3-8, buurt, naschoolse opvang, sport-/hobbyclub
Cognitieve ontwikkelingen nemen toe. Sociale contact verbreden zich.
5. Adolescentie (12-18): gezin, voortgezet onderwijs, leeftijdsgenoten
Lichamelijke verandering. Begin seksuele belangstelling. Identiteitsontwikkeling
Paragraaf 1.3 Ontwikkelingspsychologie in historisch perspectief
In de Verlichting (18e eeuw) werd er verdiept in de kinderziel door 2 filosofen:
- Locke: geloofde in het Tabula Rasa principe. Pleitte voor een strikte opvoeding voor optimaal zelfdiscipline en
vorming van de geest.
- Rousseau: geloofde in de aangeboren goedheid van de mens. Het pure kind zou ruimte, respect en stimuli nodig
hebben en zo weinig mogelijk correctie. Kind is een actief en onderzoekend wezen.
Darwin was uitvinder van de evolutieleer. Hij deed het eerste onderzoek naar kinderen.
Paragraaf 1.4 Verklarend in onderzoek
De eerste babybiografieen brachten de ontwikkelingspsychologie goed in kaart, maar ze beschikten niet over
betrouwbare onderzoeksmethoden. Wetenschappers gebruiken vaak experimenten om aan te tonen dat hun onderzoek
klopt. Hierdoor wordt er een verband tussen twee factoren aangetoond (correlatie).
Paragraaf 1.5 Meten in gedragswetenschappen
Om eigenschappen te meten moeten we deze operationaliseren (bijv. agressie = slaan). Ook kunnen we vragen stellen
over gedrag. De meting moet dan wel betrouwbaar en valide zijn. Er zijn een aantal methoden ontwikkeld voor het
verzamelen van gegevens van kinderen:
- Observatie: analyseren van ‘real-life’ situaties en video-opnames
- Interview en vragenlijst: open interview (geleid door gegeven antwoorden) of een gestructureerd interview
(vaste reeks vragen). Als ouders een lijst invullen voor hun kinderen, kan dit de objectiviteit schaden omdat hun
anders waarnemen dan hun kinderen. Het kind moet voldoende taalvaardigheid hebben om te kunnen
deelnemen. Ook zijn kinderen geneigd om sociaal wenselijke antwoorden te geven aan volwassenen.
Er zijn 2 methoden om ontwikkeling te meten:
Methode Definitie Voordeel Nadeel
Dwarsdoorsnedeonderzoek Op 1 tijdstip de Snel en Door generatieverschil speelt het
meetresultaten van goedkoop cohorteffect een rol: invloed die
groepen van verschillende specifieke tijd op een cohort (groep
leeftijden (groep A = 4 jaar, mensen met hetzelfde geboorte jaar)
groep B = 8 jaar) te hebben.
vergelijken. Er kan niks worden gezegd over
individuele ontwikkeling.
Longitudinaal onderzoek Op meerdere tijdstippen 1 Geen verwarring Kostbaar en tijdrovend.
groep kinderen met cohorteffect. Risico op verlies van proefpersonen.
zichzelf te vergelijken Individuele Onderzoeksthema verliest eventueel
(meting 4-jarige 2019 & ontwikkeling in aandacht.
2022) zicht.
, Hoofdstuk 2. Ontwikkelingspsychologische theorieën
Paragraaf 2.1 Aanleg of omgeving
De stelling nature VS nurture hangt af van de tijd waarin je het stelt. Tegenwoordig veel aandacht voor nature, maar ook
nurture is van belang. De ontwikkelingstheorieën van Piaget en Freud stellen dat kinderen door vaste stadia gaan en
heeft een biologische basis. Het behaviorisme en de sociale leertheorie zijn nurture-theorieën.
Paragraaf 2.2 De psychoseksuele ontwikkelingstheorie van Sigmund Freud
Freud veronderstelde in de persoonlijkheid drie componenten:
- Es/Id: zo snel mogelijke bevrediging van driften, met name seksuele driften.
- Ich/Ego: realistisch element, probeert driftimpulsen uit te stellen. Bemiddelaar van Es en Uber-Ich.
- Uber-Ich/Superego: geweten en morele standaard
Ook onderscheidde hij 5 ontwikkelingsfasen, elk met zijn eigen erogene zone en seksuele energie (libido). Als deze fase
niet goed doorlopen wordt, is er sprake van fixatie.
1. Orale fase (0-1): erogene zone is mond, bevrediging libido d.m.v. zuigen en eten. Moederfiguur is het
liefdesobject van baby. Fixatie: ontstaan doordat het kind te vroeger de moederborst onthouden wordt. Kan
zorgen voor eetstoornissen en rookverslavingen. Es is aanwezig.
2. Anale fase (1-3): erogene zone is anus, bevrediging libido d.m.v. controle sluitspier. Verlangens kind en ouder
botsen. Fixatie: zindelijkheidstraining die op frustrerende wijze verloopt voor het kind. Kan zorgen voor
smetvrees, dwangmatig handen wassen etc. Ich is aanwezig.
3. Fallische fase (3-6): erogene zone is genitaliën, bevrediging d.m.v. masturbatie. Oedipuscomplex &
elektracomplex. Door het identificatieproces maakt het kind zich de morele waarden van de ouder eigen. Uber-
Ich vormt zich.
4. Latentiefase (6-12): seksuele gevoelens worden onderdrukt. Veel sociale en cognitieve ontwikkelingen. Stilte
voor de storm,
5. Genitale fase (<12): lichamelijke veranderingen, geen onderdrukking van seksuele verlangens, seksuele
verkenning.
Paragraaf 2.3 Het cognitieve ontwikkelingsmodel van Jean Piaget
Piaget beschouwde de bouwstenen van intelligentie als schema’s, die bedoeld waren om vat te krijgen op een ervaring.
De eerste functie van intelligentie is het organiseren van de schema’s in kennisgebieden. Dit is nodig om schema’s te
kunnen assimileren (nieuwe ervaringen worden in bestaande schema’s gezet) of accommoderen (nieuwe ervaringen
veranderen bestaande schema’s). Deze adaptaties hebben als doel om evenwicht te handhaven. Sociale cognitie is de
koppeling tussen cognitie en moraliteit, en wordt nu veel onderzocht.
Paragraaf 2.4 De leertheorie
De leertheorie stelt dat gedrag is aangeleerd. Het behaviorisme vindt dat leren gedragsverandering is als gevolg van
ervaringen. Leertheoreticussen gaan uit van de black-box: input en output zijn belangrijk, innerlijke processen niet. Er
zijn drie belangrijke stromingen binnen de leertheorie:
- Klassieke conditionering (Watson): geïnspireerd door Pavlov. Koppelen van neutrale stimulus aan een
ongeconditioneerde stimulus. Hierdoor wordt de neutrale stimulus een geconditioneerde stimulus, wat zorgt
voor een geconditioneerde respons.
- Operante conditionering (Skinner): richt zich op operant/willekeurig gedrag, straf en bekrachtiging.
- Sociale leertheorie (Bandura): benadrukte verschil dier en mens, mens kan cognitieve wezens in staat om na te
denken. Hij benadrukte modeling (model-leren) en imitatie.
Er zijn 6 belangrijke leerprincipes uit de zojuist genoemde leer theorieën:
1. Gewenning/habituatie: afnemen van respons omdat hij vaak wordt aangeboden, bijv. geur van koffie niet meer
ruiken. Speelt belangrijke rol in concentratievermogen.
2. Uitdoving/extinctie: aangeleerd gedrag dat niet meer wordt versterkt door een beloning zal uiteindelijk
uitdoven.
3. Bekrachtiging: als gedrag wordt gevolgd door aangename consequentie, neemt het gedrag toe.
4. Straf: een gedrag wordt gevolgd door een negatieve consequentie, neemt het gedrag af.
5. Bekrachtiging, continu of onderbroken: beloningen die minder vaak voorkomen houden ons gedrag langer in
stand (gokken). Als de beloning altijd wordt gegeven, zal het gedrag sneller uitdoven (altijd snoepje krijgen).
6. Imitatie: mensen imiteren anderen. Als een model voor zijn gedrag beloond wordt, zal men hen sneller imiteren
(en andersom).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dout1986T. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.38. You're not tied to anything after your purchase.