mooie samenvatting van economie, boekjes: LWEO crisis en Geldzaken. alle belangrijke dingen staan erin. het is een vrije korte samenvatting dus snel te leren! heb door deze samenvatting een 9,6 gehaald.
Hoofdstuk 1
Chartaal geld zijn wettige betaalmiddelen, dus een goed waarvan in de wet staat dat
iedereen ermee kan betalen.
Als banken te weinig kasgeld hebben kan het vetrouwen in de bank afnemen.
Het geld dat we gebruiken als ruilmiddel en dat in handen is van het publiek noemen we de
maatschappelijke geldhoeveelheid. Spaargeld hoort daar niet bij.
Betaalmogelijkheden hangen af van technische ontwikkelingen, maar ook van de behoeftes
van consumenten.
Hoofdstuk 2
Een ruilmiddel is een goed waarmee iedereen wel wil ruilen. Door invoeren van een
ruilmiddel ontstaan indirecte ruil: goederen worden geruild tegen een ruilmiddel (geld).
De nominale waarde is de waarde die op de munt of bankbiljet staat. De intrinsieke waarde
of materiaalwaarde is even hoog als de nominale waarde.
Een wisselkoers is de waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt.
Tekenmunten zijn een voorbeeld van fiduciair geld: geld dat is gebaseerd op vertrouwen.
Bij een balans spreken we van een activa (bezittingen) en een passiva (vermogen).
Eigen vermogen = bezittingen – schulden
Het belangrijkste doel van de ECB is ervoor zorgen dat wij met de euro volgend jaar
ongeveer evenveel kunnen blijven kopen. De ECB houdt ook toezicht op de andere banken
zodat zij niet teveel risico nemen bij het verstrekken van leningen.
De DNB in ons land brengt de euromunten en bankbiljetten in omloop en houdt ze toezicht
op banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere financiële instellingen in Nederland.
In de praktijk blijkt het niet nodig de girale tegoeden (rekening- couranttegoeden) volledig te
dekken door chartaal geld omdat slechts een klein deel van de tegoeden als kasgeld word
opgevraagd. Banken kunnen daardoor girale kredieten verlenen: ze scheppen giraal geld
waarbij chartaal geld als dekkingsmiddel fungeert.
Hoofdstuk 3
Het gebruik van giraal geld is gebaseerd op vertrouwen.
Als veel mensen hun geld van de bank willen halen spreken we van een bankrun.
Is er sprake van een run op meerdere banken tegelijk spreken we van een bankencrisis.
Om ervoor te zorgen dat de bevolking vertrouwen heeft en houdt in de banken kennen we
het depositogarantiestelsel. Als een bank failliet gaat zorgen andere banken ervoor dat
mensen hun geld terugkrijgen. Tot een max bedrag van 100 000 per rekeninghouder per
bank. Als het totale bedrag voor de banken te groot wordt, dan springt de overheid bij.
, Om een bankcrisis of een bankrun te voorkomen houdt de centrale bank toezicht op de
banken (bedrijfseconomisch toezicht). Zo moet een bank tegenover haar rekening-
couranttegoeden voldoende liquide middelen bezitten.
Alle zaken die je op een balans ziet, noem je posten (blz 18)
Balans: is een overzicht van de bezittingen en vermogen op een bepaald moment
Debiteuren: zijn klanten die nog moeten betalen
Liquiditeit geeft aan in welke mate een onderneming haar betalingsverplichtingen op de
korte termijn kan voldoen.
Liquiditeitspercentage: kas + tegoed bij DNB/ rekening-couranttegoeden x 100%
Solvabiliteit: de verhouden tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen. Hieruit
kan worden opgemaakt in hoeverre een onderneming haar verplichtingen kan nakomen aan
verstrekkers van vreemd vermogen.
Solvabiliteitspercentage: eigen vermogen/ vreemd vermogen x 100%
Geld lenen door gezinnen en bedrijven en geld uitlenen door banken gebeurt op de
geldmarkt (korte termijn) en de kapitaalmarkt (lange termijn). Samen vormen ze de
vermogensmarkt. De prijs die je moet betalen op deze markt is de rente die je moet betalen
als lener en die je ontvangt als uitlener.
Als beide partijen (mens en bank) verplichtingen hebben, noemen we het sluiten van een
girale lening ook wel wederzijdse schuldaanvaarding.
Bij geldschepping neem de maatschappelijke geldhoeveelheid toe en bij geldvernietiging af.
Hoofdstuk 4
Inflatie is een stijging van het algemeen prijspeil in een land. Het geld word reëel minder
waard.
Cpi is een indexcijfer dat de gemiddelde prijsontwikkeling weergeeft van goederen en
diensten in Nederland.
Wegingfactor is het percentage van een budget dat een gemiddeld gezin aan een bepaalde
productgroep uitgeeft.
Kosteninflatie: bedrijven krijgen te maken met hogere productiekosten of willen meer winst
maken.
Inflatie kan worden veroorzaakt door vraag- en aanbodfactoren.
Een situatie waarin de bestedingen de productiecapaciteit overtreffen noemen we
overbesteding of hoogconjunctuur.
Door inflatie daalt de koopkracht, het inflatie risico is groter naarmate de periode waarvoor
het inkomen is vastgelegd verder in de toekomst ligt. Mensen betalen een dele van hun
inkomen aan een pensioenfonds, ze ruilen over de tijd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sophieklomp. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.95. You're not tied to anything after your purchase.