Onderscheid nog relevant door andere overerving (vb. translocaties) of aandoeningen (vb. trisomie)
1.2 VOLGENS HET OVERERVINGSPATROON
• Mendeliaanse of monogene overerving: bepaald door 1 enkel gen – autosomaal
dominant/recessief of X-gebonden (meestal recessief)
• Polygene en multifactoriële overerving: effect van meerdere genen – wel nog dmv.
Mendeliaanse overerving - complexer effect op fenotype (en omgevingsfactoren) vb. kanker
• Niet-Mendeliaanse of niet-traditionele overerving: vb. mozaïcisme, genomische imprinting,
mitochondriële erfelijkheid, uniparentele disomie, onstabiele trinucleotide repeats
1.3 CONSTITUTIONEEL VS. VERWORVEN
Constitutioneel (= germ-line): aanwezig in bevruchte eicel => alle lichaamscellen
,Hoofstuk 2. Het humane genoom: structuur en variatie
2.1 SAMENSTELLING VAN HET HUMANE GENOOM
1 gen = meerdere transcripts → alternatieve startcodons en splicing (bv. proteïne gen = 4 transcripts)
GENOOM:
• Exonen (coderende sequenties)
• Intronen
• UTR (untranslated regions)
• Enhancers (regulerende sequenties)
• Genen coderend voor non-coding RNA (ncRNA)
1. Housekeeping ncRNA: rol in basale cellulaire processen bv. tRNA, rRNA, snRNA, snoRNA
2. Regulerende ncRNA: rol in genexpressie bv. miRNA
• Niet coderend DNA
1. Unieke sequenties of repetitieve sequenties: geclusterd of verspreid
2. Sequenties met een gekende structurele functie bv. telomeren, centromeren
3. Transposons (“jumping genes”)
4. Restanten van evolutie bv. pseudogenen (= lijken op DNA sequenties maar naar een
inactieve vorm gemuteerd → foutieve resultaten) en endogene retrovirus-like sequenties
2
,2.2 VAN GEN TOT KENMERK – VAN GENOTYPE NAAR FENOTYPE
Pleiotropie =
functie van
DNA mRNA eiwit kenmerk een gen kan
verschillend
Kern cytoplasma weefsels organisme zijn in
*locus & organellen & organen andere
*gen cellen
VERSCHILLEN
elk gen : 2 exemplaren = kenmerk dat niet
= 2 allelen INTERMEDIAIR
uiterlijk merkbaar is
FENOTYPE
GENOTYPE FENOTYPE
Variatie : - variant <1% van de allelen in een populatie
- polymorfisme >1% van de allelen in een populatie
Mutatie : - ontstaansmechanisme van variatie
- variatie met negatief effect
ook ook ook ook
50 de novo 50 de novo 50 de novo 50 de novo
ook 50 de novo ook 50 de novo
+ 25 van de 50 de novo’s in vader + 25 van de 50 de novo’s in vader
+ 25 van de 50 de novo’s in moeder + 25 van de 50 de novo’s in moeder
50 de novo mutaties
+ 25 van de 50 de novo’s in vader opgetreden 50
+ 25 van de 50 de novo’s in moeder opgetreden
+ 12,5 van de 50 de novo’s in maternele grootvader + 12,5 van de 50 de novo’s in paternele grootvader
50
+ 12,5 van de 50 de novo’s in maternele grootmoeder + 12,5 van de 50 de novo’s in paternele grootmoeder
Iedereen draagt 500 mutaties
die in de vorige 10 generaties ontstaan zijn
→ allelfrequentie onderscheiden van genotype frequentie
100 personen in een populatie 1 locus met 2 allelen, beiden even frequent.
A
B ° allel frequenties :
A = 50 % (0,5)
A A
B B A
A B
B
B
B = 50% (0,5)
A A A
A B B
A
A A
A
B B B
A B
B
A
A B A
A B B B B B B B
° genotype frequenties :
A B B B B
A A
A A
A B
A B A B B A
B B B
Vierkant diagramma
A
A
B B
A B A A
A A A
B A A B
B
A
B A
B
A A
B B
B
B
A
Mat. allelen
A B B
A B
B B B
B
B A B B A
A
B A A
B
A A A A A
B B
Pat. allelen A AA AB
A A A A B
B
A A
A A A B
A
B
A
B
B
B
A
B
B
B
A
B
A
A
A
B
A
B AB BB
B A A B A
B B A A
A B B
A
A B
A B
A
A
B
A
B
B
B
B
B
Genotype AA = 25% ; BB = 25% ; AB = 50%
B A A A
B A
B A A B
A A B
A
A A
B
A
A
A
B
B
B
Hardy Weinberg distributie :
B
p (allel frequentie allel A) = 0,5
B A
B B B
B
B
A
q (allel frequentie allel B) = 0,5
B
A
A
AA = p2 = 0,5 x 0,5 = 0,25
BB = q2 = 0,5 x 0,5 = 0,25
AB = 2pq = 02 x 0,5 x 0,5 = 0,5
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mariedegrez01. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.89. You're not tied to anything after your purchase.