Consumentengedrag 40 meerkeuzevragen
H1
Consumentengedrag is al het gedrag dat een consument vertoont bij het zoeken naar, het
kopen, het gebruiken/verbruiken, het evalueren en het zich ontdoen van producten, diensten
en ideeën. Consumentengedrag is niet altijd zichtbaar. De onderdelen van
consumentengedrag worden samengevat in 3 fasen: Customer Activity Cycle
- Pre-aankoopfase (behoefte bepalen, informatie zoeken)
- Aankoop/ consumptiefase
- Post-aankoopfase (gebruiken, evalueren en afdanken)
Ideeën zijn activiteiten of informatie-uitingen voor niet-commerciële doeleinden die de
consument worden aangeboden.
Het al dan niet accepteren en overnemen van ideeën valt ook onder consumentengedrag.
Onder invloed van maatschappelijke, economische, demografische, culturele en technische
ontwikkelingen veranderen niet alleen de wensen en behoeften van consumenten maar, ook
de manier waarop het beslissingsproces wordt doorlopen. Door beschikbaarheid van ICT is
de consument beter geïnformeerd dan ooit en daardoor een kritische en machtige
marktpartij geworden. De overdaad aan marketinguitingen versterkt die kritische houding
van consumenten; meer en meer wil de consument zelf bepalen welke marketinguitingen hij
wel en niet verwerkt. Door toegenomen welvaart en de continue ontwikkeling van producten
en diensten die de consument steeds meer gemak bieden, zijn consumenten veeleisend
geworden.
Normatieve modellen zijn modellen die weergeven hoe een ‘weldenkende consument tot de
ideale beslissing zou kunnen komen.’ Daarbij wordt ervan uitgegaan dat alle voor- en nadelen
van alle alternatieven zorgvuldig worden afgewogen.
Descriptieve modellen geven voor zover mogelijk inzicht in veelvoorkomende afwijkingen
van normatief koop- en keuzegedrag.
6 fases van de ‘weldenkende consument’;
1. Een behoefte vaststellen
2. Informatie verzamelen
3. Evaluatie van alternatieven;
- Multi Utiliteit Theorie (Keeney & Raiffa) waarbij de consument aan alle
kenmerken van de overwogen alternatieven een score en een gewicht
toekent. Het eindoordeel over een alternatief wordt berekend d.m.v. een
formule: MAUT= Belief (waargenomen waarde van een kenmerk) x Evaluatie
(belangrijkheid) van het kenmerk
- Subjective Expected Utility-model (Edwards). De consument maakt voor elk
alternatief een schatting van de waarde en de waarschijnlijkheid dat het
alternatief ook echt dat nut heeft. Het eindoordeel wordt berekend d.m.v. de
formule: SEU= geschatte waarde x geschatte waarschijnlijkheid.
4. Beslissingen nemen
5. Gebruiken
6. Evalueren
De mate waarin een consument informatie verzamelt en verwerkt alvorens een beslissing te
nemen, hangt sterk samen met het belang dat hij hecht aan de kwaliteit van de uitkomst.
Hoe groter de gevolgen van een verkeerde keuze zijn voor de consument, des te groter de
bereidheid is om in de voorbereiding te investeren.
3 soorten beslissingsprocessen:
1. Uitgebreid probleemoplossend beslissingsgedrag; beslissing belangrijk, bekendheid
met het product niet groot.
2. Beperkt probleemoplossend beslissingsgedrag; beslissing minder belangrijk,
bekendheid met het product niet zo groot. (Impulsaankopen)
3. Routinematig beslissingsgedrag; ervaring met het product neemt toe.
4. Onbewust beslissen; geen ervaring, op basis van gevoel, zonder een bewuste
afweging te maken van voor- en nadelen.
De wijze waarop een consument een bepaalde fase van de Customer Activity Cycle
doorloopt, wordt bepaald door kenmerken van de consument en de marketingmix maar ook
door de aard van het product, de dienst of het idee waarop de beslissing betrekking heeft en
door de situatie waarin de consument zich bevindt.
Consumentengedrag staat niet op zichzelf. Het vindt plaats in een bepaalde omgeving:
context, door een bepaalde persoon (consument) en met betrekking tot een bepaald object
(een product of dienst, een reclame-uiting of een ander aspect van het aanbod).
De combinatie van persoon (consument), object (of aanbod) en context (of omgeving) wordt
ook wel gedragsscenario genoemd.
Je hebt optimizers, dat zijn consumenten die alleen met het allerbeste alternatief genoegen
nemen en blijven wikken en wegen tot ze de beste keuze hebben gemaakt.
Je hebt satisficers, zij besteden liever niet meer tijd en moeite aan beslissingsprocessen dan
strikt noodzakelijk.
Andere factoren die bepalen op welke wijze het beslissingsproces wordt doorlopen zijn
onder meer:
1. De betrokkenheid van de consument bij het object
2. De kennis van of ervaring met het object
3. De beschikbare middelen (tijd en geld)
,Organisaties, zoals scholen, bedrijven en ziekenhuizen, zijn in feite ook consumenten. Zij
kopen materialen, grondstoffen en dergelijke en maken gebruik van diensten om als
organisatie te functioneren. We spreken dan van ‘industrieel koopgedrag’. Het gaat hierbij
niet om het vervullen van persoonlijke behoeften van de personen die bij de aankoop zijn
betrokken, maar om de behoeften van de organisatie en de afnemers van de producten en
diensten van die organisaties (studenten, patiënten, leden en dergelijke). Business-to-
business marketing.
Wanneer er geen rekening wordt gehouden met verschillen tussen consumenten, noemen
we dat massamarketing tegenovergestelde: individuele marketing.
Passieve consument: een marktpartij die niet zelf weet wat zij wil, maar manipuleerbaar is
door de activiteiten van de marketeer.
Cognitieve consument: bepaalt zelf wanneer hij vindt dat hij voldoende informatie heeft
verzameld om een beslissing te kunnen nemen. Informatieverwerker/ probleemoplosser.
Emotionele consument: neemt beslissingen op basis van gevoelens die het betreffende
product bij hem oproepen en niet op basis van praktische overwegingen. Emotionele/
affectieve waarde.
Experience consument: kiest niet voor producten of diensten met bepaalde gewenste
productkenmerken maar voor ‘belevenisssen’. Waarden/ trends.
Kritische/ proactieve consument: een consument met een sterke eigen wil.
Het opvallendste verschil tussen de ‘gewone’ consument en de industrieel afnemer is dat de
laatste geen koopbeslissingen neemt om zijn eigen behoefte te vervullen, maar die van
anderen.
De industriële afnemer is technisch beter onderlegd dan de consument, maar wordt
daarnaast net als de consument in zijn beslissingen beïnvloed door psychologische en
emotionele factoren.
H5
Cultuur heeft betrekking op de normen en waarden van een samenleving. Alles wat mensen
hebben, denken en doen als leden van hun maatschappij. Normen zijn vaak ongeschreven
gedragsregels waaraan de meeste leden van de cultuur zich houden.
1. Cultuur is een samenhangend geheel. Onderwijs/opvoeding, sociale
controle/rechtssysteem, economie, massamedia, gezin/samenlevingsvormen,
technische ontwikkelingen, politiek, religie.
2. Cultuur is aangeleerd. Socialisatie; het dwingend proces waarbij een individu, bewust
en onbewust, door internalisering de waarden, normen en andere cultuurkenmerken
van de groep krijgt aangeleerd/enculturatie; aanleren eigen cultuur/acculturatie;
aanleren andere/nieuwe cultuur/ integratie; is het socialisatieproces van acculturatie
waarbij leden van een niet-dominante groep zich mengen met de dominante groep,
maar daarnaast contact onderhouden met de andere leden van de eigen groep.
, 3. Cultuur kent universele aspecten. Gezinsleven, een economisch systeem, media,
onderwijs en/of opvoeding, religie, sociale controle of een rechtssysteem.
Etnocentrisme is het verschijnsel dat een individu een andere cultuur beoordeelt of
evalueert met zijn eigen cultuur als maatstaf.
4. Cultuur is onzichtbaar. Consumenten zijn zich over het algemeen weinig bewust van
de invloed van cultuur op hun gedrag.
5. Cultuur is functioneel. Het voorzien in specifieke behoeften die zich bij
samenlevingen voordoen.
- Een ordenende functie: heeft vooral betrekking op het ordenen van
gebeurtenissen uit het verleden of van het categorieën van gebeurtenissen
(juist/onjuist).
- Een richtinggevende functie: geeft aan hoe iemand zichzelf volgens de
normen en waarden van de cultuur zou moeten gedragen, heeft vooral
betrekking op toekomstig gedrag.
- Een betekenis gevende functie: stelt de consument in staat om de betekenis
van specifieke gebeurtenissen of gedragingen in te schatten.
6. Cultuur is veranderlijk.
- Interne oorzaken van verandering
Allerlei ontwikkelingen in een samenleving kunnen ertoe leiden dat een cultuur
verandert: technische ontwikkelingen, demografische ontwikkelingen,
ontwikkeling van ideeën, economische ontwikkelingen.
- Externe oorzaken van verandering
Meestal hebben veranderingen ook gedeeltelijk te maken met overname van
producten of ideeën uit andere culturen. Het overnemen uit andere culturen
wordt ook wel diffusie genoemd.
Relatieve voordeel: het element wordt eerder overgenomen als het
meer voordeel zal opbrengen ten opzichte van de huidige situatie.
Inpasbaarheid: een element wordt eerder overgenomen als het zonder
al te veel aanpassingen door de nieuwe gebruikers of aanpassingen
aan het element zelf, is over te nemen en toe te passen.
Zichtbaarheid van het voordeel: naarmate het duidelijker
waarneembaar is dat een element voordeel oplevert voor de nieuwe
gebruikers, wordt het eerder overgenomen.
Complexiteit: een element wordt eerder overgenomen als het
eenvoudiger is.
Probeerbaarheid: wanneer de nieuwe gebruikers het nieuwe element
vrijblijvend kunnen uitproberen, zullen ze zich er makkelijker voor
openstellen.
1. Restricted: de woordenschat volstaat alleen niet om nuances van een boodschap over
te brengen.
2. Elaborated: uitgebreid genoeg om met woorden alleen, genuanceerd duidelijk te
maken wat er wordt bedoeld.
3. High context = restricted Low context = elaborated
4. Indirect: kan op meer dan 1 manier worden geïnterpreteerd. Direct: precies zegen
wat je bedoelt.
Restricted – high context – indirect / Elaborated – low context – direct.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nannalacroix. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.48. You're not tied to anything after your purchase.