Samenvatting Diagnostiek H6
Inleiding
Begrip intelligentie is nauw verbonden met het meten ervan, en is daardoor sterk testafhankelijk.
Definitie en geschiedenis
Eind 19de eeuw begon er vanuit experimenteel-psychologische traditie een wetenschappelijke
belangstelling te ontstaan naar het in kaart brengen van individuele verschillen in relatie tot het
intellectueel functioneren.
Binet & Simon: beschreven uitgebreid de problemen die ze tegenkwamen in hun onderzoek naar het
objectief m.b.v. een test vaststellen van iemand intellectuele capaciteiten. Zij ontwikkelden een test
om verschillende intellectuele functies in kaart te brengen: Stanford-Binet Test: eerste
intelligentietest.
Binet & Simon hadden de mogelijkheid om testscores te corrigeren voor leeftijd al wel overwogen,
toch werd er naast kwantitatieve scores nog veel gebruik gemaakt van kwalitatieve analyses.
Pas later, in 1912 werd een kwantitatieve intelligentiemaat ontwikkeld door Stern. Hierbij werd de
ratio tussen de mentale leeftijd en de kalenderleeftijd bepaald: Het intelligentiequotiënt (IQ).
Theorieën
Spearman (1904): ging ervan uit dat er iets als algemene intelligentie bestond (g) die de prestatie van
een persoon op intellectuele tests voor het grootste deel verklaart, naar een kleine testspecifieke
factor (s). Centraal in deze theorie staat het idee dat intelligentie een hypothetisch construct is.
Theorie: tweefactorenmodel. Hiermee was hij ook grondlegger van factoranalyse.
Theorie bijna unaniem verworpen. Ook op basis van factoranalytische studies kwam meer bewijs
tegen Spearmans theorie.
Kritiek op: het idee dat g een ondeelbaar construct is. Er werd geprobeerd de theorie op basis van
empirische gegevens onderuit te halen, overigens met weinig succes.
In loop van 20ste eeuw werden meer factoren geïdentificeerd die van belang zouden zijn bij het
vaststellen van iemand intelligentie.
Probleem bij deze meer bij de empirie aansluitende opvattingen is dat de resultaten medebepaald
worden door de methode van factoranalyseren en de aard van de onderzochte groep. Desalniettemin
kan op basis van factoranalytisch onderzoek een belangrijk en praktisch relevant onderscheid
gemaakt worden binnen intelligentie tussen enerzijds ‘schoolse’ vaardigheden en anderzijds het
vermogen om nieuwe problemen op te lossen.
Dit onderscheid werd door Hebb (1942) aangebracht op basis van zijn observaties van patiënten met
hersenbeschadigingen. De biologische capaciteit om problemen op te lossen noemde hij A-
intelligentie en de cultuurbepaalde vaardigheden B-intelligentie.
Catell (1941) maakte een soortgelijk onderscheid binnen Spearmans g. Hij zag het vermogen om
inducitief te redeneren als vloeiende intelligentie (gf) en iemands verbale capaciteiten als
gekristalleerde intelligentie (gc). Deze verdeling wordt nu nog steeds veel gebruikt. Gekristalliseerde
intelligentie blijkt relatief intact tegen verstoringen, zoals leeftijd, herenschade of psychiatrische
ziekte. De vloeiende intelligentie daarentegen is veel gevoeliger voor verstoringen; wanneer men
spreekt van intellectuele achteruitgang bij patiënten in een klinische setting, heeft men het
doorgaans over een verminderd vermogen tot probleemoplossen, analyseren en synthetiseren.
, Er kan ook op conceptueel niveau een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende aspecten
van intellectueel functioneren.
Krechevsky & Gardner (1994) maken een onderscheid tussen linguïstische, muzikale, logisch-
wiskundige, ruimtelijke, lichaamsgerichte-kinesthethische en inter- en intrapersoonlijke intelligentie.
Ook kan men op basis van verschillende wetenschappelijke referentiekaders specifieke modellen over
intelligentie opstellen, zoals ontwikkelingspsychologische theorieën, biologisch theorieën of
informatieverwerkingstheorieën.
Recente ontwikkelingen richten zich op de rol van erfelijkheid bij het totstandkomen van intelligentie.
Het meten van intelligentie
De gangbare manier is gebruik maken van een algemene intelligentietest. Intelligentietests bestaan
doorgaans uit een aantal subtests, die specifieke intellectuele vaardigheden in kaart proberen te
brengen. Verschillende auteurs hebben erop gewezen dat de inhoud van intelligentietests sinds het
begin van de vorige eeuw niet erg veranderd is. Doorgaans bevatten deze tests vooral verbale,
ruimtelijke, numerieke en abstracte items. Vaak worden verbale tests gebruikt om gekristalliseerde
intelligentie te meten en niet-verbale tests om vloeiende intelligentie te meten. Deze subtests kunnen
oplopen in moeilijkheid of bestaan uit een aantal even moeilijke items.
Intelligentietests worden gevalideerd en genormeerd aan de hand van, bij voorkeur, een grote groep
proefpersonen van uiteenlopende leeftijden en opleidingsniveaus.
Uiteindelijke prestatie van een person op de tests wordt vergeleken met de prestatie van een groep
leeftijdgenoten en uitgedrukt in een standaardscore, het IQ.
Dit is niet het IQ zoals eerder beschreven maar het deviatie-IQ. Dit deviatie-IQ is in principe normaal
verdeeld over de bevolking, met een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15.
Het IQ weerspiegelt de algemene prestatie van een proefpersoon over alle subtests heen in
vergelijking met een groep leeftijdsgenoten.
Intelligentietests
De bekendste zijn de WAIS-IV-NL, de GIT-2, de KAIT. Dit zijn 3 algemene intelligentietests die bestaan
uit een groot aantal subtests. Daarnaast kunnen ook twee specifieke tests gebruikt worden om het IQ
te schatten de: Raven’s Progressive Matrices en de NLV.
WAIS-IV-NL
Verschil met WAIS-III: twee bestaande subtests zijn verwijderd en er zijn er 3 toegevoegd. Ook zijn
individuele items aangepast en is de afname procedure hier en daar gewijzigd.
WAIS bestaat uit 15 subtests die verschillende cognitieve vaardigheden beslaan, waarvan een aantal
onder tijdsdruk worden afgenomen. Totale afnameduur bedraagt ongeveer 70 minuten. De ruwe
scores op de subtest worden omgezet naar geschaalde scores op basis van leeftijdsgebonden
normen. Er zijn aparte normen voor Nederlanders en Vlamingen. Deze normen zijn gebaseerd op een
groep van 1009 Nederlandse en 510 Vlaamse vrijwilligers tussen de 16 en 85 jaar. Dit is een duidelijke
verbetering t.o.v. de WAIS-III.
De geschaalde scores kunnen uiteindelijk gebruikt worden om het IQ te berekenen.
Ook kunnen vier indexscores worden berekend: Verbaal Begrip. Perceptueel Redeneren,
Werkgeheugen en Verwerkingssnelheid.
Wanneer de WAIS wordt afgenomen in de klinische populatie dan kan de afnameduur aanzienlijk
toenemen t.o.v. de in de handleiding genoemde tijdsduur. In de praktijk zal daarom soms gekozen
moeten worden voor een verkorte versie.
Verkorten kan op 2 manieren:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MarloesPsycholovie. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.87. You're not tied to anything after your purchase.