Kenmerken van epidemiologie:
• De ziekte is de centrale variabele
• Het voorkomen van ziekte in menselijke populaties
• Relateert ziekte aan het voorkomen van andere factoren
Factoren welke van invloed kunnen zijn op het ontstaan of beloop van een ziekte:
• Etiologische factoren: factoren die van invloed zijn op het ontstaan van een ziekte
• Diagnostische factoren: factoren die een indicatie geven van de aanwezigheid van de ziekte
• Prognostische factoren: factoren die samenhangen met het beloop van de ziekte. Je hebt de ziekte al
maar het beloop kan veranderen.
Factoren in relatie tot ziekte:
• Omgevingsfactoren: biologisch- chemisch- sociaaleconomisch- beroep
• Persoonskenmerken: Leeftijd- gedrag- genetische factoren, bestaande aandoening of beperking.
Theoretisch construct:
Een model die door onderzoek is gevormd maar wat niet tastbaar is en in het eerste oogopslag niet direct
te meten is.
Frequentiematen:
• Het begrip ‘epidemiologie’ beschrijven: leer van ziekten binnen een populatie: de epidemiologie is de
wetenschappelijke studie van het vóórkomen en de verspreiding van ziekten binnen en tussen populaties.
Er zijn 3 termen die binnen de epidemiologie gebruikt worden.
• Morbiditeit (ziektecijfer):
In de epidemiologie is de morbiditeitsgraad een kengetal dat de mate van voorkomen van een
specifieke ziekte aangeeft. De morbiditeitsgraad is het aantal mensen dat in een bepaalde tijdspanne
(normaliter, maar niet noodzakelijk, één jaar) door de ziekte wordt getroffen per eenheid van bevolking.
Het wordt gewoonlijk uitgedrukt als het aantal mensen dat wordt getroffen per 1000, 10.000, of
100.000 mensen.
Onder ziektecijfer of Morbiditeit vallen incidentie en prevalentie:
• Incidentie:
Incidentie kijkt naar het nummer van nieuwe gevallen met een aandoening/ziekte in een bepaalde
periode van tijd. Het gaat dus om de mensen die in die periode van tijd @risk zijn.
• Cumulatieve incidentie= voorkomen van nieuwe ziektegevallen over een bepaalde periode
(iedereen kan meerdere keren mee tellen). Houdt geen rekening met persoonsjaren
• Life-time incidentie= voorkomen van nieuwe ziektegevallen gedurende een mensen leven
• Incidentie dichtheid= voorkomen van nieuwe ziektegevallen gedeeld door het aantal
persoonsjaren. Persoonsjaren (aantal personen x aantal gemeten jaren van deelname aan het
onderzoek)
Wanneer is de incidentiedichtheid interessant: Korte duur.
Hoe hoger de incidentiedichtheid hoe hoger het risico op het krijgen van de ziekte.
• Prevalentie: De proportie mensen met een ziekte (iedereen)
• Puntprevalentie: prevalentie van de ziekte op exact hetzelfde tijdstip.
• Life-time prevalentie: prevalentie van minstens 1 x de ziekte gedurende een mensenleven.
• Periodeprevalentie: prevalentie van minstens 1 x de ziekte gedurende een gegeven periode
(iedereen telt maar 1x mee ook al heb je de ziekt vaker gehad). ALs je meerdere keren de ziekte
hebt gehad betekent dit dat je deze nog steeds maar als 1 meerekent.
, • Mortaliteit: de sterfte in een bepaald periode in relatie tot de de populatie
is de sterfte (mort = dood) in een bepaalde periode (tijd), aangegeven in relatie tot het totaal aantal
individuen in de populatie waarover het gaat. Bijvoorbeeld: de mortaliteit van griep bedroeg in 2002 in
Nederland 800., d.w.z. dat in 2002 in Nederland bij 800 overlijden griep als doodsoorzaak werd
opgegeven.
Onder sterftecijfer of mortaliteit vallende volgende soorten sterfte:
• Bruto-strefte: het aantal overledenen gedurende een bepaalde periode in een bepaald populatie
• Leeftijd specifieke sterfte: is het aantal overledenen gedurende een specifieke periode in een
bepaalde populatie
• Oorzaak specifieke sterfte: het aantal overledenen op basis van geregistreerde doodsoorzaken
• Proportionele sterfte: het proportie overledenen ten gevolge van een bepaalde aandoening ren
opzichte van de totale sterfte.
Voorbeeld:
Bereken van bovenstaande afbeelding punt-prevalentie van jaar 3, 5 en 9, periode prevalentie per kleur,
cumulatieve incidentie per kleur, incidentie dichtheid per kleur en bruto-sterfte per kleur.
Gegeven: groen: het niet hebben van de ziekte, rood: het hebben van de ziekte, niks: dood.
Puntprevalentie jaar 3: 4/8= 0,5, jaar 5: 4/8 = 0,5, jaar 9: 2/4 = 0,5
Periodeprevalentie: periode preventie geel (9jaar): 5/8 = 0,625, blauw over ± 3 jaar: 4/8 = 0,5, roze over ±5,5
jaar: 5/8 = 0,625
Cumulatieve incidentie: geel: 4/6 = 0,67, blauw = 2/6 = 0,33, roze = 3/6 = 0,5
Incidentie-dichtheid:
• geel: 4 / (9 x 6) = 0,075
• blauw: 2 / (3 x 6) = 0,11
• roze: 3 / (5,5 x 6) 0,09
Bruto-strefte: geel; 4 op de 10 in de afgelopen 9 jaar, blauw; 0, rood; 2 op de 10 in de afgelopen 5 jaar
Wanneer zou je gebruik maken van een indicentiemaat? Wanneer van een prevelentiemaat en
wanneer van beide?
• Incidentiemaat: blessures begin seizoen vs. blessures einde van het seizoen
• Prevalentiemaat: aandoeningen die chronische zorg vereisen. De prevalentie in deze groep zal
waarschijnlijk niet veel verschillen van de incidentie vanwege de chronische aard. Het is wel nuttig om te
weten hoe groot deze groep is om het aanbod van zorg op af te kunnen stemmen
• Beide maten: hoeveel patiënten met een bepaalde ongeneeslijke of recidiverende klacht, die geen
chronische zorg vereist, zorg zoeken. Bijvoorbeeld rug/nekklachten. De incidentiemaat zou grote
verschillen moeten tonen met de prevalentiemaat.
, Associatiematen:
Wel fibro Geen fibro Totaal
Rugklachten 24 34 58
Geen rugklachten 19 98 117
43 132 175
Absoluut Risico ((A)R): De kans op het krijgen van de ziekte (of sterfte of aandoening of behandelresultaat
(A)R AKA Risico: zegt iets over de incidentie en staat dus in de inleiding
= 0,41 op FM bij rugklachten
= 0,16 op FM bij geen rugklachten
= 0,25 op FM bij de populatie
Risico op FM bij rugklachten = 41 op de 100
Risico op FM bij geen rugklachten = 16 op de 100
Risico op FM bij de populatie = 25 op de 100
Attributief Risico (AR): (aftrekken). De uitkomst is attributief (toe te wijden aan) aan het blootgestelde vs
niet blootgestelde. Wordt gebruikt in de inleiding en de resultaten en bereken je door de onderstaande
formule:
(A)R - (A)R =
41 - 16 = 25
Attributief Risico (AR) = 25 van de 41 mensen (op de 100mensen) is attributief aan rugklachten. Vervolgens
kan je dit omzetten in een percentage. Zie formule:
x 100 = 61% van de mensen die FM krijgen is attributief aan het hebben van rugklachten.
AR gebruik je voor de klinische setting.
Populatie Attributief Risico (PAR): De uitkomst is attributief aan het blootgestelde vs niet blootgestelde.
Vaak pakken mensen PAR, omdat bij AR je het aantal mensen moet berekenen die actief/blootgesteld zijn.
Omdat dit lastig te bepalen is pakken ze dus de PAR. Formule gebaseerd op bovenstaande tabel:
0,25 - 0,16 = 0,09 is gelijk aan 9 van de 25% van de mensen in de populatie die FM hebben is attributief
aan het hebben van rugklachten. Vervolgens kan je dit omzetten in een percentage gebaseerd op de gehele
populatie. Zie formule:
x 100 = 36% van de mensen die FM krijgen binnen de populatie is attributief aan het hebben van
rugklachten.
Relatief Risico (RR) = een ratio: (delen door): Nietszeggende waarde 1 bv. 3/3
De verhouding tussen 2 absolute risico’s. geeft aan hoeveel keer meer kans je op een bepaalde
aandoening/ziekte hebt wanneer je wel blootgesteld bent aan iets tov van niet blootgesteld aan iets.
Hierboven wordt dat als volgt weergegeven: Je hebt x maal meer kans op FM als je rugklachten hebt tov
geen rugklachten hebben. De formule luidt:
(A)R / (A)R
24//117
0,,16 = 2,56 x meer kans op FM bij rugklachten.
Het relatieve risico (RR) zegt niet zoveel want het achtergrond risico/attributieve risico (AR) maakt duidelijk
waar het verschil zit en geeft de waarde van de RR aan.
RR gebruik je als je iets wilt verkopen omdat de waarde hoger is en dit beter over komt.
RR kan alleen berekend worden wanneer er een incidentie bekend
, Odds Ratio (OR): wordt vaak in een case-control studie gebruikt. nietszeggende waarde = 1. bv. 3/3
Odds ratio geeft een schatting van het relatieve risico. Deze wijkt echter af bij hele kleine groepen of een
ziekte die veel voorkomt. Vandaar dat de OR vaak binnen een Case-Control studie gebruikt wordt. Odds
geeft dus de verhouding tussen de waarschijnlijkheid dat een gebeurtenis voorvalt. Je zegt dus in
onderstaand voorbeeld niet dat je 3,6 keer meer kans hebt op… Je zegt dus dat bij bv. bij een positief
resultaat (in dit geval: rugklachten), Fibromyalgie 3,6 keer waarschijnlijker is dan bij een negatief resultaat
(geen rugklachten). De formule kan op 2 manieren. Hieronder staan ze.
OR = 3,6 Het is dus 3,6 keer waarschijnlijker dat je FM krijgt bij het hebben van rugklachten dan bij het niet
hebben van rugklachten.
OR wordt gebruikt bij regressies. Vinden epidemiologen dus leuk.
Reden dat RR betrouwbaarder is dan OR bij normale metingen. Bij ziektes die zeldzaam zijn zal dit anders
zijn aangezien het verschil tussen beide waarden dan kleiner wordt.
• Odds (OR):
• Probability (RR):
Hazard ratio (HR): time to event analyse = survival analysis
HR= (hazard in behandelde arm) / (hazard in de controle arm). Een hazard is een ogenblikkelijk
gebeurtenispercentage. Dit houdt in dat een individu (die nog nooit zo'n gebeurtenis heeft gehad) op elk
ogenblikkelijke tijd een gebeurtenis kan krijgen. HR en RR zijn technisch niet hetzelfde.
• HR = 1 (gebeurtenispercentages zijn gelijk
• HR = 2 (in elk moment van tijd hebben mensen in de behandelde groep 2 keer zoveel kans op het
krijgen van een evenredige gebeurtenis/aandoening krijgen dan met de vergelijkende groep).
• HR = 0,5 betekent dat in elk moment van tijd de mensen in de behandelde groep 0,5 minder kans
hebben op een gebeurtenis dan de evenredige vergelijkende groep.
HR = is bekend op elk moment in de tijd
RR = berekend op een vast eindpunt
Number needed to treat (NNT) 1 / AR:
Het NNT is gedefinieerd als de inverse van de absolute risicoreductie. Als voorbeeld weer de onderstaande
tabel. Hierbij zijn de absolute waarde 0,41 en 0,16. Het verschil is dus 0,25. Met de formule (,25) = 4 of
(% = 4). Er moeten dus 4 mensen met rugklachten behandeld worden om 1 persoon met FM te
verminderen.
Number needed to harm (NNH) 1 / AR
Het aantal personen die risico hebben op een ziekte waarbij 1 persoon de ziekte ook daadwerkelijk krijgt.
Formule is gelijk aan NNT. Hierbij zijn de absolute waarde 0,41 en 0,16. Het verschil is dus 0,25. Met de
formule (,25) = 4 of (% = 4). Er zijn 4 mensen met rugklachten nodig, om 1 iemand te krijgen
met FM.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rensschilders. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $22.89. You're not tied to anything after your purchase.