Gedrag: alles wat een dier doet. Denk hierbij aan 3 hoofdvragen:
-> Waardoor wordt het gedrag veroorzaakt?
-> Wat is het doel van dit gedrag?
-> Hoe en waarom is gedrag ontstaan?
Dit worden de ultimate vragen genoemd.
Gedrag komt tot stand doordat organen gaan werken, nadat deze door het centrale
zenuwstelsel ertoe zijn aangezet. Er moeten hiervoor prikkels ontvangen zijn uit de
uitwendige omgeving of uit het eigen lichaam.
De inwendige toestand bepaald meestal de motivatie voor bepaald gedrag.
-> eigen overlevingskansen vergroten
-> voor nakomelingschap zorgen en de kans op nakomelingen vergroten
-> de nakomelingen verzorgen of beschermen
Fitness: geschiktheid om te overleven en de mate waarin het dier zijn genen kan doorgeven
aan het nageslacht.
Het onderzoek naar gedrag bestaat uit 3 delen:
Ethogram: door voor ieder gedragselement een code vast te stellen kun je snel en
effectief het gedrag beschrijven. Dit is dan ook een gecodeerde beschrijving van het
gedrag van een dier in een bepaalde situatie.
Observeren: je moet natuurlijk het gedrag van dieren kunnen observeren en
beschrijven.
Experimenten: als je experimenteert met dieren leer je veel over hun gedrag.
Gedragssystemen: wanneer het gaat over reeksen van handelingen die met elkaar
samenhangen, en die hetzelfde doel dienen.
Je hebt bv voortplantingsgedrag, territoriumgedrag en vluchtgedrag.
Conflictsituatie: situatie waarin er voor meerdere gedragssystemen een even grote
motivatie bestaat. Soms is de motivatie om voort te planten sterker zodat er minder wordt
opgelet op een derlijke prooi. Oplossen van deze conflictsituatie:
Ambivalent gedrag: het kan gebeuren dat beide systemen even sterk zijn en er een
afwisseling ontstaat tussen 2 gedragssystemen.
1
, Omgericht gedrag: vogels die op de grond pikken in plaats van op een andere vogel
of een mens die met zijn vuist op de tafel slaat in plaats van op iemand
Overspronggedrag: hierbij doet het dier iets volstrekt zinloos om zich uit de
conflictsituatie te redden.
2: Veel gedrag is aangeboren. De reflex is de bekentste, hierbij springt een impuls drecht
over van een sensorische naar een motorische zenuw.
Instinct: gedrag dat vrij automatisch wordt uitgevoerd en waar geen leerproces aan te pas
komt. -> graafwespen moeten in hun leven de juiste prooi vangen, deze naar een
zelfgegraven holletje brengen, eitjes leggen en meerdere malen een verse prooi brengen
naar haar larven. Dit heeft ze van niemand geleerd en het moet in een keer goed gaan.
De wolf daarentegen wordt volledig hopeloos beboren en leert van zien en nadoen.
Daarnaast krijgen erfelijke kenmerken vaak de overhand. Een geworden jachthond zou
jachttrekken vertonen ook al heeft deze nooit geleerd om te jagen.
Sleutelprikkel: externe prikkel die bij soortgenoten een bepaald voorspelbaar gedrag
veroorzaakt.
->Stekelbaarsje
Adaptieve waarde: de vergroting van de overlevingskans of het voortplanting succes.
Supranormale prikkels: wanneer sleutelprikkels sterker zijn dan normaal.
Conditionering: leerproces waarbij als gevolg van een prikkel bepaald gedrag aangeleerd
wordt, dat oorspronkelijk niet door die prikkel werd veroorzaakt. Reflex-> een snelle,
onwillekeurige en voorspelbare reactie op een prikkel. Het reflex is een resultaat van
klassiek conditioneren: er is gedrag aangeleerd dat oorspronkelijk niet door die prikkel wordt
veroorzaakt.
Operant conditioneren of trial-and-error: het dier probeert en leert ook door zijn fouten.
Bij operant conditioneren weet het dier dat bepaald gedrag lijdt tot een beloning. Dit is
kunstmatig.
Bij trial-and-error is dit meer natuurlijk. Het dier leert wat eetbaar is en wat niet en wat
gevaarlijk is en wat niet.
Gewenning: het dier leert uit ervaring. Dit is dus aanleren of afleren als iets niet werkt.
Inprenting: leerproces in de vroege jeugd, het geleerde wordt niet meer afgeleerd.
Inprenting gebeurt tijdens een kritische periode. Je bent dan gevoelig voor bepaalde
prikkels.
Imitaties: jongen leren veel door te kijken naar andere en ze te imiteren.
Veel dieren hebben lang de tij nodig om een nieuw terrein goed te leren kennen.
4: sociaal gedrag: het gedrag van soortgenoten tegenover elkaar. Zo kunnen dieren in
groepen hun jongen beter beschermen en samenwerken voor voedsel. Maar daarnaast
moet je het voedsel ook met meer delen. Ook kunnen ze zo makkelijker ziektes oplopen. .
Ook is de kans op het oplopen van besmettelijke ziekten of de kans om bedrogen
Anonieme groepen: ze zoeken alleen elkaars gezelschap, doordat ze dezelfde
opzoeken en omdat het veiliger is. Geen bekenden.
Hiërarchische groepen en familiegroepen: kennen elkaar en er is vaak 1 leider.
Dieren hebben hier hun eigen plaats en weten daarom dat ze aan de beurt komen
2
, wanneer het hun tijd is. Imponeergedrag -> de leider vertoont af en toe gedrag om
zich zo sterk en indrukwekkend mogelijk voor te doen.
Sociale insecten
Altruïstisch gedrag: ze offeren zichzelf op voor anderen. Dit draagt schijnbaar bij aan de
fitness van het dier. Deze genen worden goed doorgegeven.
5: Dieren als wespen leven met zo veel samen dat ze niet zelfstandig kunnen leven. De
taakverdeling binnen een volk is te vergelijken met een taakverdeling binnen een organisme.
Communicatie is hier enorm belangrijk. Kenmerkend hier is dat nakomelingen en hun ouders
hier samenwerken, ze zorgen samen voor het nageslacht en er is een taakverdeling. De
dieren die zelf geen nakomelingen kunnen hebben werken toch mee aan hun fitness en die
van hun broertjes en zusjes.
Eigen kinderen en broertjes en zussen hebben 50 % van je genen. Dit geldt ook voor de
genen van je eigen kind. Als jouw nakomelingen weer nakomelingen krijgen heb je je genen
100 % doorgegeven. Er bestaan duizenden werksters, darren en maar 1 koningin. De
koningin krijgt speciale voeding om te verschillen van de werksters: koninginnengelei.
Koningin en de werksters zijn diploïd en de darren zijn haploïd. Doordat de koningin door
wel 10 darren bevrucht kan worden zijn de werksters zussen ofwel halfzussen. Bij een
bijenkoningin gaat het vormen van eicellen hetzelfde als bij mensen: meiose met als
eindresultaat dat de eicellen genetisch onderling verschillen. Een bijenvolk van 1 koningin
bestaat uit verschillende werksters die veel gemeenschappelijke genen hebben.
De fitness is daarom erg groot: er zijn altijd wel subpopulaties die goed aangepast zijn aan
bepaalde mileuomstandigheden.
2 factoren zijn erg belangrijk voor een bijenpopulatie:
Communicatie
Arbeidsverdeling.
Werkbijen zijn onvruchtbaar. Zij bezitten kaken om wascellen te maken en hebben stijve
haren om stuifmeel mee te vervoeren. De taken van een werkbij worden bepaald door de
leeftijd en de verandering van het lichaam.
De darren hebben 1 taak: een jonge koningin zoeken en deze bevruchten.
6: Voortplanten is een van de belangrijkste dingen in het leven van een dier. Om een goeie
partner tegen te komen doen ze eerst een balts -> deel van het voortplantingsgedrag.
Vergoot de kans van 2 partners om te paren. Dit zijn vaak geritualiseerde vormen
van overspronggedrag of ambivalent gedrag.
Het geeft de dieren de kans om de beste partner te kiezen. Mannetjes hebben de
kans om zich op hun beste manier te laten zien. De vrouw probeert een zo goed
mogelijke fitness te regelen voor het beperkte aantal jongen dat ze kan krijgen en het
mannetje wil zo veel mogelijk vrouwtjes bevruchten.
Dingen die aantrekkelijk zijn voor de vrouwtjes: geschenken, territoriumgedrag, grootte van
de man, bizarre uitwassen als grote en mooie staarten of veren.
Broedzorg: zorg van de ouders over hun jongen. Dit hoort ook bij voortplantingsgedrag.
Vaak weten ouders het niet als een vreemd jong niet van hen is. Ze gaan er vaak van uit dat
de jongen die in hun nest zitten van hen zijn.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller merlebreukink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.01. You're not tied to anything after your purchase.