100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Hulp nodig voor je toets? Lees deze samenvatting voor een goed cijfer! $8.62   Add to cart

Summary

Hulp nodig voor je toets? Lees deze samenvatting voor een goed cijfer!

 0 view  0 purchase
  • Course
  • Level

Deze samenvatting bevat de hoofdstukken 18, 19, 21, 22 en 23 van 10 voor biologie. Daarnaast bevat de samenvatting examenbundel foto’s en veel andere foto’s die de stof versterken.

Preview 3 out of 28  pages

  • December 11, 2023
  • 28
  • 2022/2023
  • Summary
  • Secondary school
  • Unknown
  • 5
avatar-seller
Biologie samenvatting
 Hoofdstuk 18
 Hoofdstuk 19
 Hoofdstuk 21
 Hoofdstuk 22
 Hoofdstuk 23

Hoofdstuk 18:
§1 : In het lichaam zorgen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel dat het
lichaam als een geheel werkt.
Vier belangrijke functies:
 Homeostase, inwendige weefsels en organen worden in hun activiteit
aangestuurd door het zenuwstelsel.
 Coördinatie van de activiteiten van organen.
 Coördinatie van de contacten met de buitenwereld.
 Coördinatie van psychische functies, de werking van het zenuwstelsel.

Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit de zenuwen die de organen van het lichaam
met hersenen en ruggenmerg verbinden.
Je kan het zenuwstelsel ook onderscheiden in animaal en autonoom. Het animale
zenuwstelsel regelt de wisselwerking tussen het individu en de omgeving. Het is
betrokken bij de bewuste handelingen in verband met de gebeurtenissen om je
heen. Het bestuurt de dwarsgestreepte skeletspieren -> doelwitorganen.
Het autonome zenuwstelsel regelt en coördineert de organen die te maken
hebben met het levensonderhoud van de cellen. De doelwitweefsels zijn de
gladde spieren, de klieren en de hartspier. Het autonome zenuwstelsel werkt
nauw samen met het hormoonstelsel.
Je hebt 2 typen cellen in het zenuwweefsel: neuronen(zenuwcellen) en
steuncellen. Neuronen zijn impulsgeleidende cellen waarop de werking van het
zenuwstelsel gebaseerd is. Steuncellen dienen vooral het onderhoud en
bescherming van neuronen. Ze verhogen ook de snelheid van de
impulsgeleiding: voortbewegende actiepotentialen langs het membraan van de
zenuwcel of de zenuwvezel.
Er zijn 3 typen steuncellen: gliacellen: astrocyten, oligodendrocyten en de
gliacyten.
Astrocyten: voorzien neuronen van voedingsstoffen en voeren afvalstoffen af.
Bewaken de homeostase in de hersenen.

Oligodendrocyten: dikke koker die gevuld is met myeline. Dit wordt de
myelineschede genoemd. De onderbrekingen in de schede zijn de insnoeringen
van Ranvier.

Microglyocyten: kunnen zich tussen het zenuwweefsel verplaatsen. Ze ruimen
lichaamsvreemde en aangetaste cellen op. Microglia vormen het
immuunsysteem van het centrale zenuwstelsel.
In het perifere zenuwstelsel zijn de meeste axonen ontwikkeld door de
steuncellen: de cellen van Swann. Deze bevatten myeline. Ze zijn meerdere
keren om het axon gerold en voorzien het axon zo van zijn myelineschede. Ook
wel de schede van Schwann. Deze heeft veel insnoeringen van Ranvier. De
schede heeft een isolerende, verzorgende en ondersteunende functie.
Een neuron heeft een groot cellchaam met veel korte celuitlopers. Dendrieten
genoemd. Zij geleiden impulsen naar het cellichaam. Er is een celuitloper die
impulsen naar de neuron, spier of klier toevoerd. Dit is het axon.

,De meeste zijn omhuld door een myelineschede met insnoeringen van Ranvier.
Het axon eindigt in kleine vertakkingen die de overdrachtsplaats vormen. In een
neuronuitloper is altijd een eenrichtingsverkeer.
 Sensorische neuronen: vervoeren impulsen van de sensoren in het lichaam
naar het centraal zenuwstelsel. Ze hebben 1 dendriet. Deze bezit ook een
myelineschede. De dendriet stuurt impulsen naar zenuwcellichamen en de
axon naar het centraal zenuwstelsel.
 Motorische neuronen: ze vervoeren impulsen van het centraal
zenuwstelsel naar de rest van het lichaam. Ze verbinden het zenuwstelsel
met spieren en klieren. Ze hebben. Een groot cellichaam, korte dendrieren
en een lang axon.
 Schakelneuronen: ze dragen impulsen over van de ene op het andere
neuron. Dendrieten en axon zijn kort.

Een zenuw bestaat uit een bundel van hinderden zenuwceluitlopers.
 Motorische zenuwen: lopen van het ruggenmerg naar de spieren. Ze
bestaan uit axonen van motorische zenuwcellen. Elk axon is omgeven door
een laagje myeline met een bindweefsellaagje. Hinderden axonen vormen
een zenuwbanen die samen weer de zenuw vormen.
 Sensorische zenuwen: lopen vanuit de zintuigen naar het ruggenmerg. Zij
bevatten dendrieten. Gemengde zenuwen heb je als je zowel sensorische
als motorische celuitlopers hebt.

§2: De werking van het zenuwstelsel loopt in 3 fasen: sensorische input –
verwerking – motorische output.
Sensor (receptor): een gespecialiseerde cel vaak verwant aan een neuron, die
gevoelig is voor een verandering in zijn omgeving. De sensor wordt door de
verandering geprikkeld en hij zet deze prikkels om in impulsen. Hij stuurt deze
naar het centrale zenuwstelsel. Het opvangen van de prikkel heet sensorische
input.
In het centrale zenuwstelsel vindt verwerking van de sensorische input plaats.
 Het cz ontvangt de informatie en beoordeelt de betekenis. Vervolgens
wordt er bepaald hoe het lichaam erop moet reageren. Dit is de
verwerking,
 Het zenuwstelsel stuurt remmende of stimulerende impulsen naar de
betreffende effectoren. Het zijn altijd spieren of klieren! Het aansturen van
de effectoren heet motorische output.
Er is een potentiaalverschil tussen de binnenkant en de buitenkant van het
celmembraan. Dit is het membraanpotentiaal. De lading binnen de cel is
negatiever dan de lading buiten de cel. Het potentiaal verschilt tussen de de -50
en de -100 mV.
Door de veranderingen in het potentiaal worden er elektrische signalen opgewekt
en voortgeleid.
In een neuron in rust is de concentratie K + binnen de cel hoger dan buiten de cel.
Voor de Na+ is de concentratie juist omgekeerd. Binnen in de cel zijn er juist veel
negatief geladen eiwitmoleculen en buiten juist veel Cl - ionen. In rust is de
binnenzijde van de cel dus negatief ten opzichte van de buitenzijde. Dit
rustpotentiaal is -70 mV.
Hierdoor willen positief geladen ionen naar binnen negatief geladen. Dat het
rustpotentiaal verdwijnt wordt door 2 mechanismen verhinderd.
 Door de doorlaatbaarheid van het celmembraan.
 Ionenpomp in het celmembraan. Deze zorgt dat de Na/K verhouding
constant blijft. Deze werkt de Na+ actief deel binnen en brengt K + actief
naar buiten. Als energie gebruikt de pomp ATP.

, Prikkeling van het celmembraan kan de membraanpermeabiliteit voor de Na +
verhogen. De Na+ stroomt de cel in via een soort kanaaltje dat open gaat.
Hierdoor neemt het potentiaalverschil af. Dit heet depolarisatie. De
drempelwaarde ligt bij de -50 mV. Na de Na + instroom komt er een K+ uitstroom.
De kalium ionen zorgen samen met de natrium/kalium pomp zal het
rustpotentiaal weer bereikt worden. De herstelfase kost wel energie.

Wanneer de depolarisatie sterk genoeg is treedt er een enorme verhoging van de
permeabiliteit voor de Na+ op. Het maximale potentiaalverschil kan oplopen tot
30 mV. De binnenkant is nu positief geworden ten opzichte van de buitenkant.
Wanneer de drempelwaarde overschreden wordt onstaat er een impuls. Dit wordt
het actiepotentiaal genoemd.
Is de drempelwaarde overschreden, dan ontstaat er een actiepotentiaal waarvan
de snelheid en de hoogte onafhankelijk is van de prikkelduur en de prikkelsterkte
die de impuls veroorzaakte.

Na het ontstaan van het actiepotentiaal start de K+ uitstroom. Hierdoor herstelt
de rustpotentiaal. De Na+ instroom is gestopt. Door de trage opgangkoming van
de K uitstroom schiet de repolarisatie tot -70 mV. Nadat de rustpotentiaal bereikt
is zorgt de pomp dat het evenwicht herstelt word.
Refractaire periode: tijd dat het actiepotentiaal ontstaat en het celmembraan
ongevoelig is voor prikkels.
Relatieve refractaire peirode: periode hierna tot het chemisch herstel.
Tijdens de actiepotentiaal is er een spanningsverschil tussen dit stukje van het
celmembraan en de stukjes celmembraan ter weerszijden ervan. Hierdoor gaan
er elektrische stroompjes lopen tussen het geprikkelde deel en het niet
geprikkelde deel. Deze zorgen voor een nieuw actiepotentiaal.
Wanneer je een axon ergens in het midden prikkelt gaat de impuls beide kanten
op. Normaal zou dit niet gebeuren omdat het celmembraan nog niet te prikkelen
is vanwege de refractaire periode.
De sterkte van een impuls is altijd hetzelfde maar de impulsfrequentie kan wel
variëren.

Hoe dikker de neuronuitloper, des te sneller de impulsgeleding. Ook de aan of
afwezigheid van een myelineschede helpt mee aan de impulsgeleiding.
Saltatoire geleiding: actiepotentiaal springt langs het axon van de insnoering
naar insnoering.
Impulsoverdracht: impulsen die verschillende keren overgedragen naar de
volgende cel.
Synaps: contactplaats tussen twee zenuwcellen of tussen een zenuwcel en zijn
doelwitcellen. Het neuron die een impuls overdraagt heet het presynaptische
neuron. De cel die de impuls ontvangt is de postsynaptische cel. Hier tussen zit
de synasspeet.
In het uiteinde van de presynaptische cel zitten veel synaptische blaasjes. Hierin
zitten moleculen van een bepaalde signaalstof : neurotransmitter. Deze komt vrij
in de synapsspleet als een impuls het presynaptische celmembraan
depolariseert. Calciumionen zorgen hierbij dat een elektrisch impuls wordt
omgezet in een chemisch signaal. Wanneer de calciumconcentratie toeneemt
worden de synaptische blaasjes geprikkeld om te fuseren met het presynaptische
membraan en door middel van exocytose hun neurotransmitter in de
synapsspleet te storten.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller merlebreukink. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.62. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.62
  • (0)
  Add to cart