Erf- en relatievermogensrecht – hoorcolleges
Week 1 – Inleiding
Het erfrecht bestaat uit alle regels aangaande het opvolgen van rechten en plichten van
iemand die is overleden. Het relatievermogensrecht ziet op alle vermogensrechtelijke
gevolgen van trouwen, scheiden en het aangaan van een geregistreerd partnerschap. In de
wetgeving ontbreekt echter een regeling voor ongehuwde samenwoners. Deze kunnen door
middel van een notarieel samenlevingscontract wel aansluiten bij de wettelijke regeling.
Het huwelijk
Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van gelijk
geslacht (art. 1:30 BW). Een verdere definitie in de wet ontbreekt. Art. 1:67 BW stelt in ieder
geval dat het moet gaan om een verklaring van aanstaande echtgenoten tegenover de
ambtenaar van de burgerlijke stand. Het huwelijk is een contract, de partijen verklaren
tegenover elkander de plichten die verbonden zijn aan het huwelijk te zullen naleven (ofwel
de rechtsgevolgen te aanvaarden).
Art. 1:67 BW
‘’1.De aanstaande echtgenoten moeten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke
stand en in tegenwoordigheid van de getuigen verklaren, dat zij elkander aannemen tot
echtgenoten en dat zij getrouw alle plichten zullen vervullen, die door de wet aan de
huwelijkse staat worden verbonden.
2.Terstond nadat deze verklaring is afgelegd, verklaart de ambtenaar van de burgerlijke
stand, dat partijen door de echt aan elkander zijn verbonden, en maakt hij daarvan in het
daartoe bestemde register een akte op.’’
Vindplaats huwelijksvermogensrecht in de wet:
Boek 1 BW, Titel 6: geldt voor alle gehuwden ongeacht gemeenschap van goederen of
huwelijkse voorwaarden
Boek 1 BW, Titel 7: geldt alleen voor de gemeenschap van goederen
Boek 1 BW, Titel 8: geldt alleen voor de huwelijkse voorwaarden
Boek 1 BW, Titel 9: ontbinding van het huwelijk/echtscheiding
Boek 3, titel 7: de eenvoudige gemeenschap, voor zowel relatievermogensrecht als
erfrecht
Lotsverbondenheid van echtgenoten
Art. 1:81 BW
‘’Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht
elkander het nodige te verschaffen.’’
Door de huwelijksvoltrekking ontstaat lotsverbondenheid (solidariteit). Tussen de
echtgenoten ontstaat een verzorgingsrelatie. Zij moeten elkander getrouwheid, hulp en
bijstand verschaffen. De bepaling ziet op zowel materiële als ideële zaken. Getrouwheid duidt
op huwelijkse trouw en ‘hulp en bijstand’ op de verplichting om aan elkaars zijde te staan
,Erf- en relatievermogensrecht – hoorcolleges
(zorgen voor elkaar, delen van lief en leed). Het gaat om een zeer ruime norm die in de
parlementaire geschiedenis niet verder is ingevuld. De rechter kijkt naar de omstandigheden
van het geval en wat de echtgenoten ‘nodig’ hebben. Het artikel is een concretisering van de
redelijkheid en billijkheid tussen de echtgenoten.
Art. 1:81 BW vormt het primaire onderscheid tussen echtgenoten en niet-echtgenoten.
Geregistreerde partners vallen ook onder echtgenoten in deze titel. Art. 1:81 BW vormt een
vangnet voor de daarop volgende artikelen.
Art. 1:82 BW
‘’Echtgenoten zijn jegens elkaar verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen
te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen.’’
Art. 1:83 BW
‘’Echtgenoten verschaffen elkaar desgevraagd inlichtingen over het door hen gevoerde
bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden.’’
Art. 1:84 BW
‘’1.De kosten der huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding
van de kinderen, komen ten laste van het gemene inkomen van de echtgenoten en, voor
zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan; voor
zover de inkomens ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van het gemene vermogen
en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid
daarvan. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich er tegen
verzetten.
2.De echtgenoten zijn jegens elkaar verplicht dienovereenkomstig tot de bestrijding van de in
het eerste lid bedoelde uitgaven voldoende gelden ter beschikking te stellen uit de onder hun
bestuur staande goederen, voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen niet
verzetten.
3.Bij schriftelijke overeenkomst kan een van het eerste en tweede lid afwijkende regeling
worden getroffen.
4.Geschillen tussen de echtgenoten omtrent de toepassing van het eerste tot en met derde lid
worden door de rechtbank op verzoek van beiden of een van hen beslist.
5.Op verzoek van beide of van een van de echtgenoten kan de rechtbank een gegeven
beschikking of een onderling getroffen regeling wijzigen op grond van veranderde
omstandigheden.’
Getrouwheid, hulp en bijstand zijn niet vermogensrechtelijke verplichtingen. De
parlementaire geschiedenis vult deze begrippen niet verder in, evenals in de rechtspraak.
Getrouwheid doet denken aan huwelijkse trouw, monogamie. Uit de rechtspraak blijkt dat
monogamie niet kan worden afgedwongen bij een beroep op dit artikel.
,Erf- en relatievermogensrecht – hoorcolleges
HR 21 februari 2014 (Dwaling bij aangaan samenlevingsovereenkomst): bij ongehuwde
samenwoners is sprake van een affectieve relatie. De partners zijn dan in beginsel vrij om te
bepalen om hoog persoonlijke informatie te delen met een ander, waaronder dus ook
dubbellevens en dergelijke. Op een notariële samenlevingsovereenkomst is titel 5 van Boek 6
BW van toepassing. Wanneer onderwerpen in de overeenkomst betrekking hebben op
vermogen of inkomsten, kunnen deze in aanmerking komen voor vernietiging op grond van
dwaling.
Hulp en bijstand is een concretere term. Echtgenoten dienen voor elkander te zorgen in
materiële en immateriële zin. De omstandigheden van het geval vullen de inhoud van de
termen in.
HR 29 april 1988 (zorgplicht bij opname in verzorgingshuis): in casus is een hoogbejaard
echtpaar met kinderen. Bij de vrouw werd dementie geconstateerd en de man wenste dat de
vrouw naar een verzorgingshuis werd overgeplaatst i.v.m. een niet langer houdbare
thuissituatie. De kinderen waren het daar niet mee eens en procederen in de casus tegen
hun vader. De vader beroept zich op art. 1:81 BW. Volgens hem was hij bevoegd tot het
bepalen van de verblijfplaats van zijn vrouw in verband het met hulp en bijstandsbeginsel.
Volgens de Hoge Raad is houdt het hulp en bijstandsbeginsel een materiële en immateriële
hulp in. De rechter is daarbij vrij om in te vullen wat deze (im)materiële hulp inhoudt blijkt
uit de parlementaire geschiedenis. Het handvat daarbij is levensonderhoud. Bij
levensonderhoud zijn de draagkracht en de behoeftigheid van belang. De man heeft dus de
zorgplicht naar zijn echtgenote om te bepalen of opname in een verzorgingshuis wenselijk is.
Koude uitsluiting
Bij koude uitsluiting worden huwelijkse voorwaarden opgesteld waarbij elke vorm van
gemeenschap van goederen wordt uitgesloten. De echtgenoten behouden hun eigen
vermogens en tijdens het huwelijk wordt geen inkomen of vermogen gedeeld.
HR 4 december 1987 (Bloemendaalse horeca): het echtpaar is getrouwd onder huwelijkse
voorwaarden met koude uitsluiting. De man was ondernemer en had een friettent. De vrouw
werkte fulltime mee in de friettent zonder betaling. De man en vrouw wensten te scheiden.
De vrouw zou na de scheiding achterblijven met niets en deed een beroep op art. 1:81 BW.
Volgens de vrouw zou zij de friettent verkrijgen, aangezien dat hetgeen was zij nodig zou
hebben (behoeftigheid). De HR moest de vraag beantwoorden of art. 1:81 BW ook zag op de
reallocatie van vermogen bij het einde van het huwelijk. Dat is volgens de Hoge Raad niet het
geval, art. 1:81 BW geldt (zie art. 1:92a BW) alleen tijdens het huwelijk, maar ook tijdens het
huwelijk resulteert het artikel niet in reallocatie van het vermogen. Voor gescheiden mensen
gelden de artikelen 1:157 e.v. BW, ofwel de verplichting tot het betalen van levensonderhoud
(alimentatie).
, Erf- en relatievermogensrecht – hoorcolleges
Art. 1:88 BW - toestemming van de echtgenoot bij rechtshandelingen
Voor bepaalde handelingen heeft de echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot
nodig. Het gaat om een dwingendrechtelijke bepaling die dus niet kan worden uitgesloten in
huwelijkse voorwaarden. Bij het ontbreken van de toestemming volgt vernietigbaarheid. De
toestemming is een eenzijdig gerichte rechtshandeling, die per rechtshandeling dient te
worden verleend. Het artikel beoogt de echtgenoten, in het belang van het gezin (art. 1:395a
BW), tegen elkaar, of zichzelf te beschermen, ongeacht het huwelijksgoederenregime.
Art. 1:88 BW
‘’1.Een echtgenoot behoeft de toestemming van de andere echtgenoot voor de volgende
rechtshandelingen:
a. overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving en
rechtshandelingen strekkende tot beëindiging van het gebruik van een door de
echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning of van
zaken die bij een zodanige woning of tot de inboedel daarvan behoren;
b. giften, met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige;
c. overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van
zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een
derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt;
d. overeenkomsten van goederenkrediet als bedoeld in artikel 84 van Boek 7, behalve
indien zij zaken betreffen die kennelijk uitsluitend of hoofdzakelijk ten behoeve van de
normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf strekken.
2.De echtgenoot behoeft de toestemming niet, indien hij tot het verrichten der
rechtshandeling is verplicht op grond van de wet of op grond van een voorafgaande
rechtshandeling waarvoor die toestemming is verleend of niet was vereist.
3.De toestemming moet schriftelijk of langs elektronische weg worden verleend, indien de
wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft.
4.In afwijking van lid 1, onder b, is geen toestemming vereist voor giften welke de strekking
hebben dat zij pas zullen worden uitgevoerd na het overlijden van degene die de gift doet, en
niet reeds tijdens diens leven worden uitgevoerd. Bestaat de gift in de aanwijzing van een
begunstigde bij een sommenverzekering die tijdens het leven van de verzekeringnemer is
aanvaard of kan worden aanvaard, dan is daarvoor wel toestemming vereist.
5.Toestemming voor een rechtshandeling als bedoeld in lid 1 onder c, is niet vereist, indien zij
wordt verricht door een bestuurder van een naamloze vennootschap of van een besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die daarvan alleen of met zijn
medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van
de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.