Polymeren zijn lange moleculen, bestaande uit identieke bouwstenen (monomeren). Deze zijn met
elkaar verbonden door covalente bindingen. Polymeren worden gesynthetiseerd door condensatie.
Wanneer hierbij een watermolecuul wordt afgescheiden, is er sprake van dehydratatie. Polymeren
worden afgebroken door hydrolyse. In cellen worden de synthese en afbraak van polymeren
gefaciliteerd door enzymen.
Koolhydraten zijn suikers of polymeren van suikers. Ze fungeren als brandstof of bouwstenen in het
lichaam. Monosacchariden kunnen een aldose of ketose zijn, dit is afhankelijk van de locatie van de
carbonylgroep. Monosacchariden hebben een koolstofskelet met 3-7 koolstofatomen.
Monosacchariden kunnen ook verschillen door de rangschikking rondom het chirale koolstofatoom.
Glucose is een monosaccharide, welke voorkomt in ringvorm of lineaire vorm. Er bestaat een -
variant en een -variant, dit is afhankelijk van de positie van de OH-groep.
Disacchariden bestaan uit twee monosacchariden, verbonden via een glycosidische (covalente)
binding. Deze glycosidische binding ontstaat door een dehydratatiereactie. Polysacchariden zijn
koolhydraten bestaande uit meerdere monosacchariden. Zetmeel is een polymeer, wat door planten
gebruikt wordt om een overschot aan glucose in op te slaan. Glycogeen is een polymeer, wat door
dieren in de lever of spiercellen wordt opgeslagen om energie uit te halen. Cellulose is een polymeer,
wat voorkomt in de celwanden van plantencellen. In deze celwanden liggen cellulose-moleculen
parallel aan elkaar. Hierdoor vormen ze units genaamd microfibrillen. Chitine is een polymeer, wat
door geleedpotigen (arthropoda) gebruikt wordt om hun exoskelet te bouwen.
Lipiden zijn hydrofobe macromoleculen. Ze komen voor als vetten, fosfolipiden of steroïden. Een
vetzuur bestaat uit een lang koolstofskelet. Aan het ene eind van dit koolstofskelet is een
carboxylgroep verbonden. Een vet (triglyceride) bestaat uit een glycerolmolecuul, waaraan drie
vetzuurmoleculen verbonden zijn. Het glycerolmolecuul wordt via een dehydratatiereactie verbonden
aan het vetzuurmolecuul. Hierdoor ontstaat een esterbinding, een binding tussen een hydroxylgroep
en een carboxylgroep.
Verzadigde vetten bevatten rechte koolwaterstofketens. Hierdoor zijn ze vast bij kamertemperatuur.
Ze verhogen de cholesterol in het bloed, waardoor de kans op hart- en vaatziekten groter wordt.
Onverzadigde vetten bevatten een gebogen koolwaterstofketen. Hierdoor zijn ze vloeibaar bij
kamertemperatuur. Ze verlagen de cholesterol in het bloed, waardoor de kans op hart- en vaatziekten
kleiner wordt. Transvetten zijn onverzadigde vetten, gesynthetiseerd door hydrogenering van olie. De
functie van vetten is de opslag van energie. Het vet wordt opgeslagen in adipocyten. Hiernaast zorgt
vet voor een beschermde laag voor organen.
Een fosfolipide is het voornaamste bestanddeel van een celmembraan. Het bestaat uit een
glycerolmolecuul, waaraan twee vetzuurmoleculen verbonden zijn. In celmembranen vormen
fosfolipiden een dubbellaag. Een fosfolipide is een amfifiel molecuul. Het heeft een hydrofiele kop
aan de buitenkant, en een hydrofobe staart aan de binnenkant. Fosfolipiden in het celmembraan
worden bij elkaar gehouden door hydrofobe bindingen. Celmembranen zijn vloeibaar afhankelijk van
de lichaamstemperatuur. De vloeibaarheid van het celmembraan beïnvloedt de permeabiliteit, maar
ook de werking van membraanproteïnen.
, Steroïden bestaan uit een koolstofskelet met vier cyclische verbindingen. Cholesterol is een type
steroïde, welke enkel voorkomt bij dieren. Cholesterol is een bouwstof voor de synthese van
hormonen. Cholesterol wordt uit voeding opgenomen, of door de lever gesynthetiseerd. Een hoog
cholesterolgehalte in het bloed kan leiden tot artherosclerose.
Eiwitten en enzymen
Proteïnen zijn opgebouwd uit aminozuren. Een aminozuur bevat een aminogroep en carboxylgroep.
Het bevat ook een zijketen (R-groep), deze verschilt per aminozuur. De zijketen kan apolair of polair
zijn. Hiernaast kan het ook geladen zijn, het is dan zuur of basisch. Een -aminozuur bevat een enkel
koolstofatoom. Een -aminozuur bevat twee koolstofatomen.
Aminozuren kunnen aan elkaar gekoppeld worden door een dehydratatiereactie. Ze zijn dan met
elkaar verbonden door een peptidebinding. Een polymeer van aminozuren heet een polypeptide. Een
proteïne is opgebouwd uit polypeptiden. Elk polypeptide heeft een unieke sequentie van
aminozuren. De N-terminus van het polypeptide is de vrije aminogroep. De C-terminus van het
polypeptide is de vrije carboxylgroep.
Proteïnen kunnen bolvormig zijn (globulair) of langwerpig (fibreus). De specifieke structuur van een
proteïne wordt bepaald door de manier waarop het polypeptide gevouwen is. De structuur bepaald
vervolgens de werking van de proteïne. De primaire structuur van een proteïne is de keten van
aminozuren. De secundaire structuur is de manier waarop een proteïne gevouwen is.
Bij een -helix vormt er tussen elk vierde aminozuur een waterstofbrug. Bij een -sheet worden er
waterstofbruggen gevormd, tussen naastgelegen polypeptideketens (-strands). De tertiaire structuur
ontstaat door interacties tussen de verschillende zijketens van aminozuren. De quaternaire structuur
ontstaat wanneer meerdere polypeptiden interacties met elkaar aangaan.
Enzymen treden bij chemische processen op als katalysator. Ze versnellen de reactie, zonder zelf
verbruikt te worden. Om molecuulbindingen te breken, is een bepaalde energie nodig. Dit is de
activeringsenergie, welke vaak voorkomt in de vorm van warmte. Enzymen verlagen de
activeringsenergie.
Enzymen binden zich aan een substraat, waardoor er een enzym-substraatcomplex ontstaat. De plek
waar het substraat zich bindt is het actieve centrum. Enzymen vervormen zich zodat het substraat
goed past, dit heet induced fit. Elk enzym heeft een unieke vorm, waardoor niet elk substraat zich kan
binden. Het substraat wordt in het actieve centrum gehouden door zwakke interacties, namelijk
waterstofbruggen en ionbindingen.
Er zijn een aantal factoren die invloed hebben op de werking van een enzym. De optimale
temperatuur voor enzymen in het menselijk lichaam is tussen 35-40 C. De optimale pH voor
enzymen in het menselijk lichaam is tussen 6-8. Hiernaast vereisen sommige enzymen een cofactor,
om de reactie te kunnen laten verlopen. Wanneer de cofactor een organisch molecuul is, heet het
een co-enzym.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller doortjeblauw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.