Hoofdstuk 8 in totaal. hoofdstuk 9 in totaal. hoofdstuk 10 in totaal behalve paragraaf 10.5
February 26, 2018
30
2016/2017
Summary
Subjects
geschiedenis leraar
hbo
geschiedenis leraar tweedegraads
hogeschool utrecht
orientatie op geschiedenis
oriëntatie op geschiedenis
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Hogeschool Utrecht (HU)
Lerarenopleiding Geschiedenis 2e graads
Oriëntatie op Geschiedenis C
All documents for this subject (4)
7
reviews
By: djermoroest • 6 months ago
By: verakleinsmit • 1 year ago
By: loeslage • 2 year ago
By: rosaliehensels • 3 year ago
By: brechtspoelstra • 3 year ago
By: victoriaobreskof • 4 year ago
By: benmiert • 4 year ago
Seller
Follow
sophiepeels
Reviews received
Content preview
Samenvattig 8.1
Ideologieën en politieke stromingen
Het Engelse parlementslid Burke publiceerde een pamflet waarin hij pleitte voor
traditie, evenwicht en geleidelijkheid, en zich afzette tegen de waarden van de Franse
Revolutie, waarbij men alles in één klap probeerde te veranderen. Volgens Burke
bestond de samenleving uit een opstapeling van tradities die door alle generaties
voor ons zijn gemaakt, en volgens de traditie zou een land bestuurd moeten worden.
Je kan een samenleving niet bedenken en van het ene op het andere moment
veranderen, dat kan alleen geleidelijk door kleine aanpassingen van politici.
Ideologieën
Het begrip ideologie is in eerste instantie niet meer dan ‘de wetenschap der ideeën’,
voor het eerst gebruikt door de filosoof Destutt. Napoleon noemde de aanhangers
van Destutt fanatici die de werkelijkheid wilden veranderen, en sindsdien wordt het
begrip ideologie uitgelegd als een samenhangend ideeëngoed waarmee de
bestaande werkelijkheid dient te worden veranderd.
Romantiek en conservatisme
In Frankrijk werd in de decennia na het pamflet van Burke de standenstaat
afgebroken en werd er een rationeel ingericht bestuur aangesteld, gebaseerd op
theorieën over het natuurrecht.
Hier tegenover stond de beweging van de Romantiek (omstreeks 1800 in opkomst),
zij keerden zich af tegen het koele, rationele denken van de Verlichting. Ze geloofden
niet in vooruitgang en verlangden terug naar de middeleeuwen, waar de wereld nog
niet verpest was door de menselijke hand. De middeleeuwen sprak tot de verbeelding
en het gevoel, precies de dingen die de romantici belangrijk vonden. Zij stelden het
(eigen) gevoel boven het denken, het subjectieve boven het objectieve en het eigen
boven het gemeenschappelijke.
Iedereen anti-revolutie = conservatief. Binnen de conservatieve stroming heb je de
gematigde variant van Burke, en de ‘herstelbeweging’ in Frankrijk. Deze
herstelbeweging wilde terug naar de absolute monarchie met een droit divin en het
katholieke geloof als leidraad. De aanhangers van deze beweging worden ook wel
reactionairen genoemd. Het conservatisme zou in heel Europa een belangrijke
politieke stroming worden, die sterk pleitte voor de positie van de kerk en adel.
Liberalisme
De politieke activist Paine reageerde op het pamflet van Burke. Hij vond dat Frankrijk
juist een voorbeeld was voor de manier waarop het Engelse parlement regeerde.
Frankrijk had gelijkheidsdenken, een grondwet, mensenrechten, godsdienstige
verdraagzaamheid; allemaal dingen waar Engeland nog van kon leren.
Volgens Paine zou het hoofddoel van de politiek het algemeen belang zijn, met een
rechtvaardige en geordende samenleving, die dus niet bepaald werd door een klein
groepje machthebbers, maar door vrije, rationele burgers. Paine wilde een grondwet
en politieke vrijheden die waren afgeleid van natuurrechten. Dit soort radicaal-
democratische ideeën vallen onder het liberalisme.
Het modern-liberalisme is onlosmakelijk verbonden met het gedachtegoed van de
Franse Revolutie en de Verlichting. Liberalen en verlichte denkers deelden de mening
dat de bescherming van het individu en de rechtvaardigheid en veiligheid in de
samenleving alleen konden worden gerealiseerd door algemeen geldende wetten te
, hebben. Alleen op deze manier kon niemand zich boven de wet stellen, en was zo
iedereen (in ieder geval voor de wet) gelijk.
Bij vrijheid hoorde ook vrijheid in eigendom. Dit is voor liberalen een mensenrecht.
Alleen economisch zelfstandige burgers konden er zeker van zijn dat ze niet
afhankelijk waren van anderen of de overheid.
De liberalen legden de nadruk op de scheiding der machten. Op die manier kon het
individu beschermt worden tegen staat, tegen andere mensen, en kon de
samenleving stabiel worden, ipv dat de macht bij een kleine groep mensen kwam te
liggen.
De liberale beweging streefde in de eerste helft van de 19e eeuw naar een
grondwettelijk bestuur, een parlementaire vertegenwoordiging en vrije handel. Na
1848 werd dit normaal in Europa.
Nationalisme
Ook het nationalisme vind zijn roots in de verlichting. Een belangrijk onderdeel van
de verlichting was de volkssoevereiniteit. Dit betekent dat het gezag ligt bij een
volksvergadering, en niet bij de vorst. Dit betekent ook; onderdanen zijn voortaan
burgers (!), wat ook betekent dat als het volk het niet eens is met de regering, zij hun
toestemming terug kunnen trekken.
Bij volkssoevereiniteit hoorde dus ook dat het volk zelf mocht beslissen hoe en door
wie zij geregeerd werden. Hier hoort bij dat duidelijk is wat de grenzen van een land
zijn.
Eind 18e eeuw ontstaan er nationale bewegingen, waarvan de Deutsche Bewegung
de belangrijkste is. ‘De Duitse Natie’ was een versnippering van landjes, weliswaar
met een keizer, maar zonder een algemeen bestuursorgaan.
Volgens de filosoof Herder verzamelen mensen zich in groepen, afgezonderd van
elkaar door taal, folklore en geschiedenis. Dat is wat hen verenigt; de gezamenlijke
cultuur. In Duitsland was dat het Deutschtum.
Ook de filosoof Fichte geloofde in ‘cultuurnaties’. Hij vond ook dat mensen zich
ontwikkelden in een groep, afgezonderd van de rest dmv omgeving, geschiedenis en
middelen van bestaan; de gemeenschappelijke dingen verbind men en sluit men af
van diegene die het niet hebben. Fichte vond dat daarom het individu ondergeschikt
is aan de natie waarvan het deel uitmaakt.
Nationalisten bestuderen geschiedenis van hun land, om die vervolgens zo in te
delen dat het een moderne natie oplevert. Deze dingen gebruiken ze als politiek
wapen om onafhankelijkheid te creëren en nationalistische gevoelens op te wekken.
Socialisme
Het socialisme is zeer verwant aan het liberalisme in beginsel. Kernbegrip van
liberalisme is vrijheid, voor socialisme is dat gelijkheid. Beide zijn begrippen uit de
leus van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid, broederschap).
Het socialisme komt op tussen 1750 en 1825, en is de oorsprong ligt niet perse bij
een pamflet o.i.d. Belangrijk is wel de breuk tussen Rousseau en de verlichte
filosofen. Waar Rousseau de nadruk legde op gelijkheid, gingen de verlichte filosofen
meer uit van de vrijheid die het natuurrecht met zich meebracht.
Politieke denkers vonden dat het liberalisme niet de belofte van complete vrijheid kon
waarmaken. Voor liberalen waren vrijheid en bezit met elkaar verbonden, en zij
vonden met name hun aanhang bij de gegoede burgerij.
Een ‘vroege’ socialist was Claude Henri de Saint-Simon (een adelman). Hij vond dat
een rationele, verlichte opvoeding niet genoeg was om sociale gelijkheid te
bewerkstelligen. Sterker nog, hij vond dat de economisch-liberale samenleving van
, begin 19e eeuw irrationeel, egoïstisch en vol economische uitbuiting was. Hij pleitte
daarom voor gemeenschappelijk eigendom van kapitaal en industrie, waar ‘sociale
ingenieurs’ dan de leiding over moesten krijgen. Alle burgers werden dan aan het
werk gezet bij enorme projecten, wat uiteindelijk zou leiden tot gemeenschap van
vrije en gelijke burgers.
Een andere ‘vroege’ socialist is de fabrikant Owen. Ook hij staat aan de basis van het
socialisme, maar hij was niet theoretisch, zoals Saint-Simon, maar praktisch
ingesteld. Hij wilde een ideale maatschappij creëren, een utopia, zoals bijna alle
vroeg-socialisten. Een utopia is een plaats die niet bestaat, maar wel gecreëerd kan
worden. In werkelijkheid zijn ze ook nooit gerealiseerd, of ten onder gegaan (aan de
realiteit, geweld, onderdrukking).
Karl Marx had niks met de ideeën van een utopia. Hij maakte een studie waarin ie
een studie van de geschiedenis combineerde met moderne economische theorieën.
Volgens hem was de menselijke geschiedenis een aaneenschakeling van botsingen
tussen verschillende klassen, waarbij de benadeelde klasse altijd in opstand kwam.
Dit noemde hij de klassenstrijd; de onderdrukte klasse komt in opstand, overwint de
overheersende klasse, en vervolgens nemen zij zelf de overheersende rol op zich.
(onderdrukt wordt overheersend). Er waren volgens Marx al 5 van deze strijden
geweest, en de 6e was aanstaande; de arbeidersklasse zou tegen de kapitalisten in
opstand komen, en er zou een dictatuur van het proletariaat komen waarbij al het
bezit in handen van de staat zou komen. Hierbij zou uiteindelijk uitbuiting,
vervreemding en hebzucht (allemaal bijverschijnselen van het kapitalisme, volgens
Marx) verdwijnen. Na deze overwinning zou er een communistische, klassenloze
heilstaat ontstaan.
Dit alles werkte Marx uit in Das Kapital. Dit had een enorme impact op de
denkbeelden van de arbeiders in de 19e eeuw; het garandeerde hun een mooie
toekomst en de overwinning op het kapitalisme. Hierdoor nam het zelfbewustzijn van
de arbeiders toe, en daarmee ook hun organisatie in vakbonden e.d. Via vakbonden
konden ze hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden afdwingen, waardoor de
noodzaak voor een revolutie (zoals Marx had verkondigd) steeds meer afnam.
Na de dood van Marx ontstonden er twee kampen binnen het socialisme: marxisten
die enkel een revolutie wilden, en marxisten die algemeen kiesrecht wilden afdwingen
om zo de verbeterde positie van de arbeiders vast te leggen, en zo stap voor stap het
kapitalisme hervormen via democratische weg. Als men kon stemmen, konden ze
immers ook wat doen aan het kapitalisme met zijn gebreken. Deze strijd leidde
uiteindelijk tot een vertakking; het communisme en de sociaaldemocratie.
Samenvatting 8.2
Industriële revolutie
Vanaf 1800 werden water-, wind- en spierkracht geleidelijk vervangen door
stoommachines gestookt op hout, turf en steenkool. Dit begon in Engeland, en is de
overgang naar de industriële samenleving. Men spreekt van een revolutie; maar dat
was het in feite niet; het was geen duidelijk markeerbare, plotselinge overgang. Het
ging geleidelijk van pre-industrieel naar industrieel in de periode tussen 1780 en 1920
en binnen Europa ook in verschillende snelheden.
Kenmerkend is de grootschalige mechanisatie van productie, wat specialisatie en
massaproductie mogelijk maakte, wat leidde tot prijsdaling, massaconsumptie en
toename van handel. De industrie en dienstverlening nam toe, en daarmee ook
verstedelijking en bevolkingsgroei.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sophiepeels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.41. You're not tied to anything after your purchase.