Terrible test! But thank you very much for this clear document. Top!!
Seller
Follow
ricardovanderleeuw
Reviews received
Content preview
Begrippen landelijke kennistoets + Oefenvragen
Algemene economie
Vraag 1.
Netto participatiegraad:
Werkzame beroepsbevolking uitgedrukt in procenten t.o.v. de beroepsgeschikte bevolking.
Werkzoekende worden in de berekening niet mee genomen.
Formule: Werkende / beroepsgeschikte bevolking * 100
Bruto participatiegraad:
Alle mensen die een baan hebben, of een baan zoeken uitgedrukt in procenten t.o.v. de
beroepsgeschikte bevolking.
Formule: Werkende + werkzoekende / beroepsgeschikte bevolking * 100
Van een denkbeeldig land zijn de volgende gegevens bekend:
Totaalaantal inwoners van 15-65 jaar: 10 mln.
Totaalaantal werknemers van 15-65 jaar: 6 mln.
Totaalaantal zelfstandigen van 15-65 jaar: 600.000
Totaalaantal vacatures: 200.000
Gevraagd:
Hoeveel bedraagt de netto participatiegraad?
Antwoord:
6.000.000 + 600..000.000 * 100 = 66%
Vraag 2.
Inflatie:
Stijging van een algemeen prijspeil in een land uitgedrukt in procenten voor een periode van
meestal een jaar. Geld wordt in verhouding minder waard.
Arbeidsproductiviteit:
Is de productie die per tijdseenheid wordt geproduceerd per een arbeider.
Prijscompensatie:
Is een loonstijging die gelijk is aan de hoogte van de prijsstijgingen (inflatie) om de
koopkracht op peil te houden.
Van een denkbeeldig land zijn de volgende gegevens bekend:
Inflatie: 4%
Stijging arbeidsproductiviteit: 1%
De werknemers krijgen volledige prijscompensatie.
Gevraagd:
Hoeveel % is deze prijscompensatie?
Antwoord:
4% ze worden gecompenseerd voor de inflatie, arbeidsproductiviteit is niet nodig.
,Vraag 3.
Recessie:
In de economie betekent dit dat de economische groei daalt en lager is dan gemiddeld
Protectie:
Protectie is bescherming van de eigen economie tegen buitenlandse concurrentie.
Gevraagd:
Waarom steekt protectie juist de kop op tijdens een recessie?
Antwoord:
Omdat juist dan de werkgelegenheid een belangrijke rol in het economische beleid speelt.
Vraag 4.
Zwevende wisselkoers:
De koers wordt, zonder ingrijpen van de centrale bank, geheel overgelaten aan vraag en
aanbod op de valutamarkt
Ruilvoet:
De ruilvoet geeft aan hoeveelheid goederen een land moet exporteren om een bepaalde
hoeveelheid goederen te kunnen importeren.
Concurrentiepositie:
Het vermogen om beter en goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten.
Gegeven
Stel dat in een systeem van zwevende wisselkoersen, de koers van de valuta van land X met
3% wordt opgewaardeerd ten opzichte van de valuta van land Y.
Gevraagd:
Wat betekent dit voor de handel van land X met land Y?
Antwoord:
Een verbetering van de ruilvoet en een verslechtering van de concurrentiepositie
Vraag 5.
Douane-unie:
Is een geïntegreerde economische samenwerking tussen staten die wordt gekenmerkt door
een vrij verkeer van goederen, een uniforme handelspolitiek ten opzichte van derde landen
en deling van de opbrengsten van de geheven rechten bij invoer.
Economische unie:
Europees rechtsvorm van economische integratie. Naast de kenmerken van een douane-
unie heeft een vrij verkeer van arbeid en kapitaal, een op elkaar afgestemde economische
politiek en gemeenschappelijke instellingen.
Gemeenschappelijke markt:
Ook wel interne markt genoemd, is een vorm van economische integratie. Het is een gebied
zonder economische binnengrenzen en met een gemeenschappelijke buitengrens (douane-
unie) waarbinnen productiefactoren (goederen, personen, diensten en kapitaal) zich vrijelijk
kunnen bewegen. Het is de vierde stap in economische integratie, verder gaand dan een
douane-unie maar minder vergaand dan een muntunie. De Europese interne markt is een
voorbeeld van een gemeenschappelijke markt.
, Vrijhandelsassociatie:
Is een handelsblok waarin de samenwerking minder ver gaat dan in de Europese Unie. Zo is
er geen politieke samenwerking tussen de leden van de EVA en vormen de lidstaten ook
geen douane-unie
Gegeven
Twee landen komen overeen een gemeenschappelijk tarief voor invoer uit andere landen in
te stellen en hun onderlinge invoertarieven af te schaffen.
Gevraagd:
Waarvan is dit een voorbeeld?
Antwoord:
Van een douane-unie
Vraag 6.
Ruilmiddel:
Geld ruilen voor producten, je koopt hier producten.
Oppotmiddel:
Je bewaart geld voor later, meestal krijg je hierover rente.
Rekenmiddel:
Je gebruikt geld om de waarde van producten te bepalen.
Gegeven:
Een zuivelfabriek produceert verschillende soorten melk, kaas en yoghurt. Verder is het
volgende achtereenvolgens bekend:
- Op 31 oktober is aan een supermarktketen 50.000 liter volle yoghurt verkocht voor een
bedrag van € 36.000,-.
- Op 30 november heeft het bedrijf € 2.800.000,- in kas.
- Op 31 december blijkt dat de omzet over het afgelopen jaar € 122.000.000,- bedroeg.
Gevraagd:
Van welke van de hier onderstaande functies van geld is achtereenvolgens sprake?
Antwoord:
Ruilmiddel, oppotmiddel, rekeneenheid
Vraag 7.
Nominale geldhoeveelheid:
Aanbod van geld
Reële geldhoeveelheid:
Aanbod van geld defleren met het prijsindexcijfer
Omloopsnelheid:
Hoe snel geld wordt uitgegeven. Geld op een spaarrekening heeft een lagere
omloopsnelheid dan contant geld.
Prijspeil:
Is de prijs van een hypothetische 'eenheid ' van het nationaal product, de totale productie
van een economie in een gegeven periode
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ricardovanderleeuw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.