Hoofdstuk 1: Wat is economie, en wat heb jij ermee te maken?
Economie is de manier waarop mensen en samenlevingen hun beperkte middelen
optimaal proberen te benutten.
Vier factoren hebben voor een sterke economische groei gezorgd:
• Democratie: de overheid zorgt voor een eerlijk wet en regelgeving.
• De vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: beleggers kunnen bij
deze vorm nooit méér verliezen dan ze in het bedrijf hebben gestoken. Er is
minder risico voor de ondernemer.
• Octrooien: ‘recht’ op je eigen uitvinding (ook wel patent genoemd)
• Algemene onderwijsplicht: Er kwam een grote groei toen mensen verplicht
moesten leren en er meer kennis kwam.
Macro economie: kijkt naar factoren die van invloed zijn op de gehele economie. Zoals;
• Nationaal inkomen
• Economische groei/ recessie
• Werkgelegenheid
• Inflatie: hoe ontwikkelen prijzen zich over een bepaalde periode
• Rentestand
Ook houden ze zich bezig met de economische groei en de wijze waarop overheden
monetair- en begrotingsbeleid inzetten om negatieve gevolgen van conjunctuurgolven te
verzachten.
Micro economie: bestudeert individuele personen en bedrijven.
Kijkt hoe individuen hun keuzes maken. Bijv.
- Waaraan geven ze hun geld uit
- Hoe beleggen ze hun spaargeld
Schaarste: beperkte aanwezigheid van middelen die voor meerdere alternatieven
gebruikt kunnen worden
2 instrumenten om je uit een recessie te halen. (theorie Keynes)
• Monetair beleid: veranderingen in geldvoorraad gebruikt wordt om de rentestand
te veranderen en zo de economie te stimuleren. Bijv: overheid verlaagt rente dan
zullen consumenten meer lenen en meer kopen. Dit stimuleert de economie
• Begrotingsbeleid: dit betekent dat de overheid de belastingen verlaagt of de
bestedingen van de overheid vergoot. Dit om de recessie tegen te gaan.
Namelijk als overheid meer goederen en diensten afneemt zal economische
activiteit toenemen. Ook bij belastingverlaging zullen consumenten meer kopen.
,De wisselwerking tussen vraag en aanbod bepaalt in een concurrerende economie
hoeveel er wordt geproduceerd en wat het gaat kosten.
Marktwerking: Onzichtbare hand
• Vraag en aanbod
o Hoeveel en welke producten er worden verkocht
• Marktvorm: hoe vraag en aanbod worden afgesteld
(bij hoge vraag hoge prijs, lage vraag lage prijs)
o Volledige vrije concurrentie: heel veel vragers en veel aanbieders. Geen
marktmacht
o Monopolie: veel vragers maar 1 aanbieder (bijv. Microsoft) Grote
marktmacht
o Oligopolie: Veel vraag beperkte aanbieders (branche met een paar
bedrijven)
o Monopolistisch: veel aanbieders maar toch iets anders (bijv. tandpasta.
OralB en prodent. Zelfde product maar toch iets anders)
Bij concurrerende bedrijven is het belangrijk dat ze aan twee voorwaarden voldoen:
• Allocatieve efficiëntie: goederen en diensten worden geproduceerd die de
consument het liefst koopt, hoogst waardeert
• Productieve efficiëntie: goederen en diensten worden geproduceerd tegen de
laagst mogelijke prijs
Deze feiten liggen ten grondslag aan de beroemde onzichtbare hand.
Monopolie en oligopolie en slecht geregelde eigendomsrechten vallen onder marktfalen.
Twee bekende oorzaken zijn:
• Asymmetrische informatie: wanneer koper of verkoper meer weet over de
kwaliteit van het product waarover hij handelt. Dit leidt tot ongelijke
krachtsverhoudingen en tot achterdocht.
• Collectieve goederen: zijn goederen (of diensten) die onmogelijk aan één persoon
geleverd kunnen worden.
o Niet rivaliserend veiligheid is voor iedereen (niet verkoopbaar)
o Niet exclusief niemand van het gebruik uitsluiten
Vraagcurve maken:
,• Economen noemen de hoeveelheid die een consument bereid is te kopen tegen
een bepaalde prijs, de gevraagde hoeveelheid of de vraag bij die prijs.
• De rechte lijn die de punten in de grafiek met elkaar verbindt, heet de
vraagcurve.
• Wat bepaald de vraag naar een bepaald soort goederen en diensten?
Vraagcurve
o Consumentengedrag (nutsmaximalisatie probeert met beperkte
middelen je behoeften zo goed mogelijk te bevredigen)
o Consumenten proberen waardering van hun producten te realiseren
• Aanbodcurve: producenten bepalen
o Productengedrag (winstmaximalisatie)
o Producenten proberen zoveel mogelijk winst te maken
, Hoofdstuk 2: Stroopwafels of ijs? Meten en weten wat de consument kiest
Om te voorspellen hoe door eigenbelang individuen keuzes maken, hebben economen
een model van het menselijk gedrag ontwikkeld. Er zijn 3 stappen:
1. Bepaald voor alle mogelijke keuzen hoe gelukkig je ervan wordt.
2. Bedenk welke beperkingen er aan je keuzen worden gesteld
3. Kies de optie waarvan je over de gehele linie het gelukkigst wordt.
Hierbij zijn er ook 3 bezwaren:
- Houden mensen echt alleen maar rekening met hun eigen belang? Worden ze juist
niet vaak gedreven door wat goed is voor anderen?
- Weten mensen werkelijk altijd waar ze allemaal uit kunnen kiezen? Hoe kunnen ze
een rationele keuze maken uit dingen die ze nooit eerder hebben geprobeerd?
- Zijn menselijk werkelijk vrij in hun beslissingen? Zijn er geen wettelijke, morele
en maatschappelijke normen waaraan men zich moet houden?
Nutsmaximalisatie consument (probeert met beperkte middelen je behoeften zo goed
mogelijk te bevredigen)
• Alternatieven met elkaar vergelijken
• Maatstaaf daarvoor is het nut/ geluk/ de waardering die het oplevert (nutsfunctie)
• Rangschikken en vergelijken op basis hiervan
• Tijd is beperkt beschikbaar
Opportunity cost alternatieve kosten:
• Opportunity cost van een activiteit
o Waarde van het meest aantrekkelijke alternatief dat moet worden
opgeofferd
o De Opportunity cost van een keuze vertelt je wat je wel en wat je niet
moet doen
Bijv. Je vindt ijs lekker maar stroopwafels nog meer. Als iemand je een ijsje aan zou
bieden dan neem je dat meteen aan, maar als ze je laten kiezen tussen ijs en
stroopwafels kies je voor de stroopwafels. De Opportunity costs van het ijsje is namelijk
dat je de stroopwafels moet laten schieten. Maar omdat de kosten van geen stroopwafels
hoger zijn dan de voordelen van wel een ijsje, heeft het voor jou geen zin om het ijsje te
kiezen.
Als je de stroopwafels kiest, heb je nog steeds te maken met alternatieve kosten, in e
vorm van het ijsje dat je hebt opgegeven. Maar dat vind je niet erg, omdat de
alternatieve kosten (het opgegeven ijsje) lager zijnd at het behaalde voordeel (de
stroopwafels).
Opportunity costs stellen onvermijdelijk beperkingen aan ons gedrag, omdat we altijd
moeten bepalen wat we het liefste willen en het meest aantrekkelijke alternatief moeten
opgeven.
Zijn 3 fases van het keuzemodel: (kosten baten analyse)
1. Bepalen van welke keuzemogelijkheid je het gelukkigst wordt.
2. Bepalen van elke optie de beperkingen van Opportunity costs
3. Kiezen voor de optie waarbij het verschil tussen baten en kosten het grootst is.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Henriette92. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.