Week 1
1. Studenten kunnen de aard en de functie van het staatsrecht omschrijven;
Het staats- en bestuursrecht omvat de formele en materiële rechtsnormen inzake het handelen van
de overheid en de rechtsbetrekkingen van burgers ten opzichte van de overheid.
Kenmerkend voor de overheid is echter het publiekrechtelijk handelen door middel van eenzijdig
bindende besluiten. Daarbij betreft het staatsrecht voornamelijk de besluiten van de hoogste
staatsorganen en de organisatorische structuur van deze organen. De organisatorische structuur
van veel organen zijn geregeld in de Grondwet of de zogenoemde organieke wetten, dat wil zeggen
wetten tot stand gekomen in opdracht van de Grondwet.
Een eenzijdige binding houdt in dat de gelding van het besluit niet afhankelijk is van de instemming
van hen tot wie het besluit is gericht: men is aan het besluit gehouden, of men nu wil of niet.
Bindende overheidsbesluiten vormen de oplossing van een probleem; zij beantwoorden aan een
maatschappelijke behoefte aan dergelijke besluiten. Is er behoefte aan bindende besluiten, omdat
in elke menselijke gemeenschap een aantal voorzieningen dient te worden getroffen, die de
gemeenschap als zodanig aangaan. Ook zijn zij belangrijk voor de financiële middelen en besluiten
omtrent de besteding van deze middelen.
Het staatsrecht houdt zich in belangrijke mate bezig met de organisatie van dergelijke
besluitvorming.
2. Studenten kunnen vanuit een juridisch begrippenkader reflecteren op de concepten ‘staat’
en ‘overheid’;
Staat:
- Bevolking
- Territorium
- Overheid die effectief gezag uitoefent
- Het vermogen om betrekkingen met andere staten te onderhouden
Klassiek-liberale rechtsstaat:
De individuele vrijheid moet door het recht worden beschermd:
1. Legaliteitsbeginsel
2. Machtsverdeling
3. Grondrechten
4. Rechterlijke controle
Sociale rechtsstaat:
De vrijheden en rechten van de burger in acht nemen en beschermen tegen aantasting, maar ook
actief de omstandigheden scheppen die het de burger daadwerkelijk mogelijk maakt om aan zijn
leven gestalte te geven.
Staatsvormen:
1. Statenbond of confederatie
Een samenwerkingsverband waarbij staten gezamenlijk een verdrag sluiten en daarbij taken
aan een gezamenlijk gezagsorgaan toedelen, maar voor het overige hun zelfstandigheid
behouden. (Republiek der Verenigde Nederlanden)
2. Bondsstaat of federatie
1
, Een soevereine staat bestaande uit deelstaten en federaal gezag. Het bevat een regeling voor
de verdeling van de bevoegdheden tussen de organen van het centrale federale gezag en de
deelstaten. (Verenigde Staten)
3. Eenheidsstaat
Alle bevoegdheidsuitoefening vindt plaats op centraal niveau. Regering en bestuur zijn exclusief
in handen van de centrale wetgever en de regering. (Frankrijk)
3. Studenten kunnen de beginselen van de democratische rechtsstaat benoemen en in
onderling verband plaatsen;
De elementen van een democratische rechtsstaat:
1. Legaliteitsbeginsel
Burgers bindende machtsuitoefening is uitsluitend geoorloofd indien en in zoverre er een
rechtsregel is die daartoe de grondslag geeft. Daarmee verandert de legitimiteitsbasis van
machtsuitoefening. Macht wordt voortaan slechts als legitiem opgevat wanneer ze op recht
berust.
De wetgever creëert recht. In de Nederlandse Grondwet wordt het begrip anders ingevuld: het
gaat dan om het samenwerkende verband van parlement en regering (artikel 81 Gw). Deze
wetgever wordt dan ook de formele wetgever genoemd, ter onderscheiding van het begrip
‘materiële wetgever’, dat in wezen regelgever betekent: de schepper van algemene regels.
Wetten worden geacht aan bepaalde kwaliteitseisen te voldoen. Ze moeten uit algemene regels
bestaan, waarbij de algemeenheid een waarborg vormt voor de onderlinge gelijkheid van alle
burgers. En doordat wetten algemeen bekend worden gemaakt, wordt de rechtszekerheid
gewaarborgd. Rechtsgelijkheid en rechtszekerheid zijn dan ook wezenskenmerken voor wetten
die hun naam waardig zijn. Ze bieden ook grondslag voor machtsuitoefening.
Opkomst constitutionalisme: de gedachte dat rechtsstatelijkheid meer moet zijn dan de binding
van overheidsgezag aan wetten. Ook de wetgever zelf als de voornaamste producent van
rechtsregels dient door het recht gebonden te worden. Regels die bepalend zijn voor het
handelen van de wetgever. Dat hogere recht heeft meestal de vorm van een grondwet: een
wettelijke regeling die volgens een verzwaarde procedure wordt vastgesteld en daarom van
hogere orde is à formele constitutie.
Materiële constitutie: het geheel aan normen, geschreven en ongeschreven, dat de
grondslagen van het staatsbestel omvat. Deze constitutie normeert de onderlinge verhoudingen
van de staatsorganen en geeft daarbij de grenzen van hun bevoegdheden en de
controlemechanismen die ertoe moeten dienen die grenzen te waarborgen (machtsverdeling).
(Arrest Meerenberg)
2. Machtsverdeling
Machtsverdeling gaat uit van de gedachte, dat overheidshandelingen functioneel van elkaar
kunnen worden onderscheiden, waarbij als hoofdcategorieën worden aangemerkt regelgeving,
bestuur en rechtspraak.
Wetgevende, besturende en rechterlijke macht.
3. Grondrechten
Het zijn de algemene normen geworden, die het principieel beperkte karakter van
overheidsbevoegdheden doen uitkomen.
Fundamentele rechten en vrijheden dienen gewaarborgd te zijn in de vorm van grondrechten,
vervat in een document van hogere orde dan de gewone formele wet, zodat deze rechten ook
grenzen stellen aan de bevoegdheid van de wetgever zelf.
4. Rechterlijke controle
Beslechten van geschillen tussen burgers, maar ook het controleren of overheidsoptreden
overeenstemmen met rechtmatigheidsnormen.
2
, 5. Algemeen kiesrecht
6. Slagvaardigheid, onpartijdigheid en transparant bestuur
7. Band politiek en samenleving
4. Studenten kunnen de historische ontwikkeling van de rechtsstaat als concept in
internationaal verband schetsen;
Middeleeuwen 13e eeuw
Theocratische theorie Investituurstrijd Verzetsleer
Magna Carta (1215) Hervorming (16e eeuw)
Feodalisme Godsdienstburgeroorlogen
Middeleeuwen:
In die tijd was de theocratische theorie aanwezig. In deze theorie is de vorst de hoogste instantie,
de soeverein, omdat hij in naam van God regeert. De maatschappij is een hiërarchische ordening,
waarbij alle macht en recht samengebald is in de vorst als vertegenwoordiger Gods.
Magna Carta (1215):
Het feodalisme stelsel wordt gekenmerkt door een sterke band tussen de leenheer en de leenman
(vazal), die bestaat uit wederzijdse rechten en plichten en die als een contractuele relatie
beschouwd kan worden. Het wezen van een dergelijke relatie is, dat het niet voldoen aan de
verplichtingen aan de ene zijde (contractbreuk) de verplichtingen aan de andere zijde opheft,
althans opschort.
Van belang is voor ogen te houden dat deze charters primair ten doel hebben het gewoonterecht,
uitwerking van het natuurrecht, te codificeren en te bestendigen. De taak van de vorst wordt dan
ook niet zozeer gezien in het scheppen van nieuw recht, maar in het bewaren van het van oudsher
geldende recht. De invloed van de vorst wordt door dit gewoonterecht dus aanzienlijk beperkt, en
moet bovendien gedeeld worden met andere machtigen.
Investituurstrijd (13 eeuw):
Het gezag van de paus en keizer verzwakt door hun onderlinge strijd inzake het recht van
bisschopsbenoeming. De vorsten stellen zich in toenemende mate onafhankelijk op, en erkennen
de keizer zelfs formeel niet meer als heerser boven zich. Ze claimen op hun eigen grondgebied aan
geen macht van buiten meer onderworpen te zijn en eisen wat we thans externe (volkenrechtelijke)
soevereiniteit zouden noemen.
Hervorming (16 eeuw):
De geloofseenheid wordt vernietigd. De op de waarheid van de christelijke godsdienst gebaseerde
eenheid van de West-Europese volkeren, waarvan paus en keizer de leiders waren. De door de
hervorming veroorzaakte geloofsverdeeldheid en daaruit voortvloeiende godsdienstburgeroorlogen
leiden er ook toe dat de staat – de vorst, de koning – zich steeds meer kan ontwikkelen tot de
hoogste macht binnen het grondgebied (interne soevereiniteit). à Absolutisme.
Verzetsleer:
Ter rechtvaardiging van de godsdienstenopstand wordt een verzetsleer ontwikkeld als tegenhanger
van de theocratische visie. Deze verzetsleer borduurt voort op noties ontleend aan de theorie van
het natuurrecht en de feodale praktijk uit de Middeleeuwen. Volgens deze leer is de macht aan de
vorst gegeven ten bate van zijn onderdanen. Hoe hij deze macht heeft uit te oefenen is in een
contract met zijn volk vastgelegd. Voldoet de vorst niet aan zijn verplichtingen, schendt hij deze
privileges, dan pleegt hij contractbreuk, en kan er – omdat hij een tiran is – verzet gepleegd worden
dat tot zijn afzetting leidt.
5. Studenten kunnen het concept ‘rechtsstaat’ toepassen op basaal niveau toepassen op
maatschappelijke vraagstukken.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tarameekel. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.44. You're not tied to anything after your purchase.