Globalisering: transnationale verspreiding van goederen, mensen, geld en informatie etc.
Hierdoor worden internationale grenzen beperkt.
Meningsverschillen over aspecten waaruit globalisering bestaat en perspectieven over:
- Waardoor globalisering ontstaat -> ontwikkeling
- Wat de gevolgen ervan zijn
- Hoe deze gevolgen voor verschillende mensen verschillen
- Zijn deze gevolgen wenselijk?
Globalisering is een gevolg van ontwikkeling
10 miljoen jaar geleden: Biologische solidariteit tussen allen
Stenen werden verhandeld: begin van economie en technologie
Van stenen naar beschavingen. Trade routes vormen vanaf 4000 BC. Economisch: handel van
ijzer en brons.
Vroeg moderne tijd 1450-1650: wereldrijken. Politieke en economische integratie.
Meer handel -> Meer invloed
Kapitalistische wereldeconomie 1650: landbouwproducten staan centraal. Transitie van vele
beschavingen naar 1 kapitalistische wereldeconomie.
HC2: Globalisering als omstreden idee
Globalisering op verschillende niveau’s:
- Netwerk
- Ideologie
- Ontwikkeling
Netwerk:
- Embodied: genen, stenen of migratie
- Objectief: steen, brons, geld, productieketens of informatie
- Organisationeel: Wereldrijken, VN, G7 of kapitalistische wereldeconomie
Ideologien:
- Neoliberalisme. Economische productie staat centraal: vrije markt economie. Nadruk op
concurrentiekracht.
- Cosmopolitanisme. Sociaal liberaal: universele mensenrechten die door neoliberalisme
beperkt worden, zijn belangrijk.
cosmopolitanisme : alle individuen op de wereld zijn lid van 1 gemeenschap -> veel diversiteit.
Sociale relaties staan centraal.
- (G)lokalisme. Beschermen gemeenschap tegen ongewenste veranderingen (in gang
gezet door bovenstaande) Op te splitsen in:
- Nationaal populisme: Territoriale gemeenschap wordt bedreigd door
economische mogelijkheden, sociaal culturele levenswereld en politieke
autonomie: minder wereld
- Milieubeweging: wereldgemeenschap wordt bedreigd door onbeheersbare
winstmaximalisatie: minder markt
,Geschiedenis van het neoliberalisme.
De rol van de overheid wisselde van stimulator naar hindernis voor ontwikkeling in periode
1945-1975. Door deze wisseling is neoliberalisme niet per se een links of rechtse stroming:
dynamisch.
Wederopbouw WOII zorgde overheid door middel van verzorgingsstaat voor werkgelegenheid
en bestrijding van criminaliteit. Halverwege jaren ‘70 werd deze verzorgingsstaat een hindernis
voor verdere economische groei en was er behoefte aan meer vrije markt.
Margaret Thatcher in jaren ‘80: individuen belangrijker dan maatschappij.
Washington consensus (1980). World bank stelt een lijst van tien disciplines op die
voorgeschreven werd aan landen waar het economisch niet goed liep. Ontwikkeld door John
Williamson. Consensus bestaat inmiddels nog maar veel landen houden zich er niet meer aan.
1. Begrotingsdiscipline
2. Publieke uitgaven niet als subsidie voor failliete bedrijven en werklozen maar als
investering voor innovatie en scholing
3. Belastingverlaging
4. Door markt bepaalde rentetarieven
5. Concurrerende valutakoersen
6. Handelsliberalisatie
7. Liberalisatie van buitenlandse directe investeringen
8. Privatisering van bedrijven in staatseigendom
9. Vermindering van concurrentiebeperkende regulering
10. Bescherming van eigendomsrechten
Hoe is deze consensus ontstaan?
Machtstaten met absolute soevereine vorst. Er is veel oorlog. Hoe betaal je oorlogen?
- Tol en adel door middel van feodale tributen
- Na 1648 eerlijke betaling op basis van draagkracht: wie kan hoe veel belasting betalen,
wordt bepaald door statistiek: kadaster.
- Wie moet betalen -> Eigenaar
- Hoe veel kan die betalen -> Productiviteit
Productiviteit landbouw bepaalt nationale welvaart -> fysiocraten (Frankrijk). Hoe maximaliseer
je productie in nationaal territorium?
- Meer controle maximaliseert productie binnen de grenzen
- Weinig import: mercantilisme
Mercantilisme volgens Colbert (colbertisme):
Grondstoffen van koloniën zorgen voor productie nijverheidsproducten: omzetten grondstoffen
in product wat verkocht kan worden met winst aan andere landen.
Betalingsbalans, verschil tussen inkomsten en uitgaven, wordt bijgehouden met een
rijksbegroting.
Winst gaat in Frankrijk naar uitbreiding leger, vloot en hof.
, Rijkdom natie wordt bepaald door:
- Importbeperkingen
- Kolonien
Voordelig voor:
- Britse staat, de koning en def inkomsten
- Britse producten profiteert van hoge prijzen
Nadelig voor:
- Britse natie-> gehele volk en nationale territorium
- Britse volk betaalt belasting voor koloniën en consument is dupe van hoge prijzen
(Adam Smith, VK) Mercantilisme: export maximaliseren, import minimaliseren. Producenten
hebben hier profijt van: hogere inkomens naar de toentertijd Britse staat en koning.
Er kan louter geproduceerd worden als er ook geconsumeerd wordt.
Verhouding tussen consumptie en productie is dus belangrijk. Vrijhandel maximaliseert
productie en consumptie voor iedereen: iedereen beoefent zijn beste vak.
Arbeidsdeling tussen:
- Arbeiders
- Bedrijven
- Landen
zorgt voor algemene toename van de welvaart.
David Ricardo: specialiseer je waar je relatief het beste in bent. Relatief betekent hier in
vergelijking met de productie in andere landen. Door middel van handel kan je de andere
producten verkrijgen, zonder deze zelf te hoeven produceren: wet van comperatieve
kostenvoordelen. Vormt de basis voor vrijhandel en specialisatie.
Hoe behaal je dit relatieve voordeel?
- Fysische geografie (komt door ligging, natuurlijk voordeel)
- Sociale geografie: bevolking (lagere arbeidskosten, slavernij etc.)
- Economische geografie: hoge productiviteit; innovatie, geschoolde arbeiders
Politieke geografie speelt ook een rol.
Friedrich List (DU). Voorstander van spoorwegen, onderwijs en goed bestuur -> allemaal
publiek goed, kan je niet aan de vrije markt over laten.
Hoe kon dit betaald worden zonder weggeconcurreerd te worden door Britten?
- Tijdelijke externe handelsbarrières, anders wordt duitse industrie door Britten gedoofd.
Infant industry: nieuwe industrie die in vroege stadia onmogelijk kan concurreren met al
bestaande concurrenten.
- Intern: Markt liberalisatie en levenskwaliteit arbeiders verbeteren
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller willem22. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.67. You're not tied to anything after your purchase.