H1: situering psychologie als wetenschap & functieleer als
basisdomein
1.1
« Mind-body problem »
Dualisme (geest = niet lichaam)
Monisme ( geest = lichaam):
- Materialisme
Ontologisch: alleen fysische bestaat
Epistemologisch: alleen fysische kunnen wetenschap.
bestuderen=Reductionisme
- Idealisme
Ontologisch: Panpsychisme = alles in natuur heeft ziel
Epistemologisch: Solipsisme = werkelijkheid enkel kennen via zintuigen & eigen
denken
1.2
Rorschach inktvlekkentest: (klinisch)
- Hermann Rorschach: psychoanalytisch psychiater , boek ‘Psychodiagnostik’
- WAT: inkt op papier- dubbel vouwen
- ESSENTIE: pers. Projecteert elementen v. persoonlijkheid in antwoorden
- VERONDERSTELLING: elke betekenis in betekenisloze prikkel komt van persoon zelf
- Vlekken= (geen bestaande dingen + niet totaal vormloos)
-> VORM: Pareidolia: willen van interpreteren van toevallige dingen ( zien van gezichten,
dieren...) (intellectueel), vlekken moeten interpretatie toestaan
-> SYMMETRIE: vernietigt toeval, gesloten vorm
-> BEWEGING
-> FIGUUR-ACHTERGROND: witruimte
-> KLEUR: emoties
Interpretatie onduidelijke prikkel door: alles in rekening houden in goede wetenschap
- Verwerking beeld
- Geheugen (gekende beelden bv)
- Emoties
- Adhv persoonlijkheid, verleden, verlangen…
Nomothetisch: algemene wetten voor iedereen
Idiografisch: specifieke factoren verschillend/individu
Hawthorne onderzoek: (arbeid)
1920: plaats in VS
Zie schema slides : waardering blijft hoog, prod. Hoog, zelfs na terug verslechterde
werkomstandigheden
1
, Altijd meerdere verklaringen mogelijk => controle nodig om hypothese te weerleggen
operationalisatie = verborgen factoren zichtbaar maken (emoties vastleggen door bv.
Vragenlijst)
Betula studie : (gedragsneuro)
WAT: door welke factoren worden mensen succesvol(of niet) ouder
-> grootschalig populatie-onderzoek, veel factoren bevraagd & gemeten
-> combinatie longitudinaal & cros-sectioneel design
Variabelen: cognitieve & Niet-cognitieve: (succesvoller, ♀, eigen tanden…)
Complexe samenhang; onafh. Variabele (gemeten factoren) <-> afh. Variabele (succesvol
ouder worden) (samenhang ≠ veroorzaken)
Occam’s razor: gebruik van zo weinig/eenvoudig mogelijke factoren
Erklären: dingen verklaren met natuurwetenschappen (Wilhelm Dilthey) : onveranderlijk
Verstehen: begrijpen van mens en zijn geschiedenis met menswetenschappen (Wilhelm Dilthey):
complexe systemen uit interacties van langdurige samenwerking tuss. Mensen (bv. Economie)
=> psychologie = mix vd 2
1.4: 5 basisdomeinen (Duijker NL psycholoog heeft ze opgebracht)
Methodenleer: Wetenschap. onderzoek vn psychische fenomenen (basis) (testpsychologie)
-> normatief: voorschrijven hoe het moet
-> descriptief: beschrijven hoe het in praktijk gebeurt
Functieleer : algemeen menselijke functies (waarneming, denken…)
Persoonlijkheidsleer: verschillen tussen individuen
-> psychopathologie, persoonlijkheidstheorieën
Ontwikkelingsleer: ontwikkeling mens, geboorte tot dood (functies, gedrag…)
-> kind & jeugd= prenatale fase -> 2 eerste levensjaren -> peuter-kleuter-> schoolgaand-> puberteit
Gedragsleer: mens in wisselwerking met omgeving(communicatie, anderen, situaties…)
Hub science: door John T Cacioppo
1.5
Filosofie: discussie binnen de kenleer
Rationalisme: alle kennis komt voor uit het verstand (Kant)
Empirisme: alle kennis komt voor uit zintuigelijke ervaringen (Francis Bacon & Thomas
Hobbes)
Associaties
Immaterialisme: (bv. Rode kleur van fruit is geen feit, maar ervaring van onze waarneming)
Molyneux Problem: Bv als blinde persoon opeens kan zien, zal hij pas dingen visueel kunnen
kennen als hij ze eerst heeft gevoeld: grootteconstantie via tactiele en kinesthetische
gewaarwordingen
Fysiologie: belangrijke ontdekkingen in de 18de eeuw
Zenuwbaan: zenuwcellen & synapsen
Sensoriële kwaliteiten
Unconscious inference : onbewust redeneren na waarneming
Frenologie : meten van aanleg van specifieke functies per hersendeel (Gall)
2
, Substractiemethode: basis voor mentale chronometrie, zie dia 27 les 3= identificeren v.
mentale basisprocessen door vergelijking van condities die op 1 component v. elkaar
verschillen
Intentionaliteit:
- Hoofdkenmerk mentale fenomenen, elk fenomeen met inhoud gericht op een object
DUS = zingevende betrokkenheid v.h. subject op het object (onze manier om in contact te komen
met de wereld)
- ! uitgangspunt v.d. fenomenologie
Aktpsychologie: psychische fenomenen(subjectief) ≠ inhouden => WEL activiteiten/ functies ,
gerichtheid om prikkels zin te geven
“Warhnehmung ist Falschnehmung”:
-> Externe perceptie: zegt niks over bestaan van wereld, waarneming is n per se waar
-> Interne perceptie : zeker (bv. Honger)
Gestaltpsychologie: lichaam & geest = 1
Fenomenologie: gekant tegen empirisme & rationalisme, kennis komt niet uit rede en niet uit
ervaring
1879: start psychologie, Wilhelm W. krijgt fondsen voor oprichting v. labo voor Experimentele
Psychologie in Leipzig(Duits.)
Introspectie= studie van bewustzijnprocessen (wilhelm w.)
Noodzakelijk <-> voldoende
Bewustzijn: (fysische prikkels: noodz. , maar n voldoende)
- psychische causaliteit (elke geest eigen wetten): verandering in bewustzijn ≠ fysische causaliteit (in
natuur gelijke oorzaken = gelijke gevolgen)
- Apperceptie : aandachtsfunctie, activiteit v. onze geest
1.6: stromingen
1)Structuralisme: (titchener)
- psychologische gehelen= versch. elementaire delen(= bewuste mentale inhouden) -> onderzoeken
met systematische introspectie door sterk getrainde observatoren(bv. Doctoraatstudenten)
- 3 soorten elementen: gewaarwordingen, beelden, affecten
- ! vermijden vn stimulus-fout!: introspectieve beschrijvingen:
-> beperkt tot analyse inhouden vn bewuste ervaringen
-> n beïnvloed w door kennis vd aard vd stimulus ( niet laten beïnvloeden over wat je weet van
prikkel)
Titchener <-> Wundt
T: minder ruimdenkend, elementaire gewaarwordingen & hun associaties+ definieert structuralisme
W: Bewustzijn n enkel door elementaire gewaarwordingen, psychische ervaring is meer dan dat
Structuralisme Functionalisme
Wat is de geest? (structuren & bouwstenen Hoe/waarvoor werkt geest? (functies & aard
ervan ontleden): bewustzijnsinhouden onderzoeken, hoe werkenprocessen )
2) Functionalisme:
≠passief
Trial-and-error: dieren hun gedrag wordt efficiënter: law of effect: responsen beloond=> versterkt &
3) Gestaltpsychologie
- europees, geworteld in fenomenologie
- Holistisch (grotere gehelen!), experiëntieel
- Graz school
- Berlijn school (dia 63)
- Phi motion: Max W: start vd berlijnse school van Gestaltpsychologie :1912. “phi”= pure beweging,
geen verplaatsing tuss 2 objecten: gestalt als meer dan de som van de delen & anders… zie tabel met
personen
Aha Erlebniss: probleemoplossend denken dat uit het niets opduikt, als 1 volledig geheel (=Gestalt)
Eerst generatie vnl Europa: eerst Oostenrijk (Graz) & Duitsland (Berlijn, Leipzig) en later Italïe, België
- Kurt Lewin: “Research center for group dynamics”
- Rudolf Arnheim: introduceert Gestalt denken in kunst en kunsttheorie
- Fritz Heider: atrributie theorie, grote invloed op sociale psychologie
- Hans Wallach: invloed op Ulric & Irving (cognitieve benadering in waarnemingspsychologie)
Half 20ste eeuw minder popu:
- Intrinsieke theoretische en experimentele problemen ( door fenomenologische &
subjectieve benadering stonden ze zogezegd wetenschappelijk onderzoek in de weg)
- Concepten te vaag om van algemene wetten te spreken
Positief:
- Benadrukken van perceptuele organisatie als belangrijk deelproces v. stimuli naar percepten
- Grote rol van niet-lineaire, dynamische interacties in brein
- Betekenisgeving: Maluma -Takete : Köhler( bij figuur bepaald woord): klank & vorm, klank &
betekenis
- -> probleem oplossend denken (out of the box)
-> Sociale psychologie + kunst (theorie) (Arhneim)
- Vervormingen in geheugen voor vormen om tot betere Gestalts te komen : Geheugen:
Barlett (1932) “Remembering: a study in experimental and social psychology”-> seriële
productie: naar betere ‘gestalt’ omdat je erin vastzat
4) Behaviorisme
- 1ste helft 20ste eeuw popu in VS
- = Exclusieve focus op stimulus & responsen (S-R)(enige objectief waarneembare entiteiten),
connecties & associaties ertussen
- “introspectie= subjectief & bewustzijn= taboe-onderwerp”
Little Albert: peuter krijgt een hels lawaai gehoord als hij een witte laborat ziet (Pavloviaanse
conditionering)-> schrikreactie wordt later gegeneraliseert naar gelijkaardige stimuli zoals: hond,
pels, witte wol -> onethisch
Hond van Pavlov:
4
, “physic reflex” = aangeleerde/geconditioneerde stimulus-respons-associatie
Neutrale stimulus (belletje) herhaaldelijk samengebonden met betekenisvolle stimulus
(voedsel), na tijdje lokt neutrale stimulus een nieuwe respons uit die ze daarvoor niet
uitlokte (speekselafscheiding)
Klassieke conditionering
Skinner box (duiven die door juiste respons te geven graantje krijgen als beloning)
Operante conditionering: gedrag wordt versterkt door positieve bekrachtiging(beloning) en
verzwakt door negatieve bekrachtiging (straf)
5) Cognitieve psychologie
= theoretische stroming, informatieverwerkingstheorie
Behaviorisme sterk in EU, sprake al van cogn.psy.
- Frederic C Bartlett: boek over geheugen
- Kenneth Craik: boek over schema’s
- Donald Broadbent: boek over aandacht
- Jean Piaget: cognitieve ontwikkeling
- Lev Vygotsky: theorieën over internalisatie(pedagogiek!)
- Niko Tinbergen: instinctieve en aangeleerde gedragspatronen
5
,H2: Waarneming
1) Logisch vertrekpunt voor studie v. gedrag
2) Al lang bestudeerd, veel onderzoek (neuro…)
3) Prototypisch onderwerp binnen functieleer( alle aspecten & onderzoek erover door alle
grote theoretische stromingen)
Smearing + saccadische suppressie = tijdens saccade
“Why do things look the Koffka -1935 uit ‘Principles of Gestalt Psychology’
way they do?” 1) omdat zij zijn wat ze zijn (dingen)
2) omdat wij zijn wat we zijn (waarnemers)
Visuele waarneming subjectieve reconstructie van de fysische realiteit (geen perfecte
registratie)
- niet zo eenvoudig als het lijkt, veel verwerkingsprocessen tussen
input en output
Saccades oogbewegingen maken gevolgd door fixaties
Blind spot de plaats waar de optische zenuw vanuit het oog naar de hersenen
vertrekt, daar liggen geen receptoren in het netvlies (we merken er
niks van door continue saccades)
Proximale stimuli Nabije prikkels, zoals ze geregistreerd worden thv eigen lichaam
(gewaarwordingen)
Distale stimuli Externe oorzaken van deze prikkels in de buitenwereld, zoals
geïnterpreteerd tijdens de waarneming
Sensoriële psychofysica Meting van de elementaire gewaarwordingen: samenhang tussen
fysische grootheden en intensiteit v.d. gewaarwording, en
ontwikkeling van wetensch. methodes hiervoor
Outer psychophysics Soort psychofysica: uit ‘Elemente der psychophysik’-Fechner (1860)
-> relatie tussen intensiteit van fysische prikkels en intensiteit van de
sensatie
Inner physics Soort psychofysica: uit ‘Elemente der psychophysik’-Fechner (1860)
-> relatie tussen intensiteit van de neutrale excitatie/hoeveelheid
zenuwimpulsen en intensiteit van de sensatie
DREMPELMETINGEN
Drempel (limen) (Limen) grenswaarde tussen stimuli die 1 soort respons uitlokken en
stimuli die een ander soort respons uitoefenen
Absolute drempel (RL: Grenswaarde die de overgang markeert tussen afwezigheid en
Reiz(=prikkel) limen) aanwezigheid van sensatie (hangt dus af van de intensiteit van de
prikkel)
Differentiële drempel Kleinste toegevoegde stimulusintensiteit die toelaat om een verschil
6
,(DL: differenz limen) waar te nemen (verschil tussen 2 prikkels)
- Juist merkbare verschil/just noticable difference (JND)
Onderdrempel Minimale stimulusintensiteit(signaalsterkte) die nodig is om
waargenomen te worden
-> meten met een eenvoudige detectietaak(stimulus of niet?)
- Discrete stapfunctie: snelle overgang tussen niets en iets
gewaarworden (theorie)
- Geleidelijke overgang (praktijk)
Meten van differentiële - na meten absolute drempel (dus al in waarneembare bereik)
drempel - Discriminatietaak: begin bij standaard stimulusintensiteit S2 (0,50)
-> vergelijken met:
-> lagere intensiteit S1 (0-0,50)
-> hogere intensiteit S3(0,50-1)
- Ideale trapfunctie= S2 is de helft van IU=Interval of Uncertainty
(onzekerheidsinterval)
Bovendrempel Grenswaarden waarbij proefpersoon geen verschillen meer kan
waarnemen (bv: schadelijke prikkelintensiteiten gaan gepaard dan
met pijn: heet aan hand -> te warm= pijn)
Wet van Weber - DL=geen vaste waarde, maar in verhouding tot de
stimulusintensiteit van de standaardprikkel
= de stimulusintensiteit moet met een constante fractie van zijn
waarde verhoogd worden om tot een juist merkbaar verschil te
komen
-> Weberfractie/ Weber constante: k= ‘driehoek’I/I
Grafisch voorstellen:
1) ‘I Plotten tov I: stijgende rechte (k=rico):
-> hoge gevoeligheid: kleine k= zwakke stijging
-> Lage gevoeligheid: grote k= sterke stijging
2) K plotten tov I: rechte
Wet van Weber-Fechner Fechner ‘nulpunt bepalen met absolute drempel (RL), en
meeteenheid bepalen met JND’=> Wet van Weber: ‘R/R=k’
=> Wet van Weber-Fechner: S=k log R : om de sterkte v.d.
gewaarwording(S) te laten toenemen als een rekenkundige
reeks(plus) moet men de stimulusintensiteit(R) laten toenemen met
een meetkunde reeks (maal)
‘Mapping’ Wet van Weber-Fechner, basis voor psychofysica in zin van
afbeelding tussen stimulintensiteit & grootte van de overeenkomstige
gewaarwording ervan (relatie tuss psychische & fysische: geest &
lichaam)
Signaaldetectietheorie Antwoorden door gewaarwording + eigen beslissing
-> Signaalbeurten: beurten met effectieve prikkel
-> Gissingsbeurten/catch trials : beurten zonder prikkel
H(‘treffers’/hits) & F(vals alarm)
Gevoeligheid = mate waarin subjecten een onderscheid kunnen maken in signaal-
(sensitivity) en gissingsbeurten
SENS= v[u(H)-u(F)]
=0 -> geen verschil tussen treffers en vals alarm , pp antwoorden op
zelfde manier in beide situaties
= hoog -> groot verschil tussen treffers en vals alarm, pp antwoorden
sterk verschillend in beide situaties
7
, !! d’= z(H)-z(F) !!
Antwoordtendens = mate waarin pp geneigd is 1 antwoord meer te geven dan het
(“bias”) andere
BIAS= v[u(H)+u(F)]
!! c=-.5 [z(H) + z(F)]
Receptive field Het deel van het visueel veld waar neuronen gevoelig voor zijn
Hersencellen (neuronen) Vuren ifv een prikkel die verschijnt in hun receptief veld
Experiment Hubel & Ontdekking dat cellen in LGN en in de primaire visuele cortex bij
Wiesel 1981 katten & apen reageren op een specifieke manier ifv bepaalde
prikkeleigenschappen
- Stippen gebruiken om responsen uit te lokken in primaire cortex -
> werkte niet
- Cellen in V1 hebben specifiek responsprofiel:
-> Center-surround structuur: “on-off cellen”
-> langwerpige, brede…
LGN Lateral Geniculate nucleus, tussenstation tussen oog en visuele cortex
Primaire visuele cortex/ Eerste corticaal gebied waarin cellen reageren op visuele prikkels
V1
Simple cells Specifiek gevoelig voor lijnstuk met bepaalde dikte, oriëntatie op
welbepaalde plek in receptief veld
Complex cells Stabieler dan simple, als variatie van positie is, zolang bv de oriëntatie
hetzelfde blijft
Hypercomplex cells Cellen reageren enkel als lijnlengte overeen komt met grootte van
receptief veld
Tuning Cellen tonen specifieke responsprofielen ifv specifieke
stimuluseigenschappen (lijnoriëntatie, bewegingsrichting, spatiale
frequentie…)
Kenmerkdetectoren/ Neuronen die signaleren wat de basale kenmerken zijn van klein
feature detectors stukje van de stimulus in hun receptief veld, moeten verder
geïnterpreteerd worden
Spatiale frequentie Aantal licht-donker overgangen per eenheid oppervlakte
4 grote lobben Frontale, parietal, temporale, occipital – met subregio’s (Brodmann
areas)- met versch. specialisatie
“wat”-stroom Ventrale stroom voor infoverwerking: inferieur – temporaal:
herkenning
“waar”-stroom Dorsale stroom voor infoverwerking: naar pariëtale (sturen van info
zonder iets bewust te herkennen)
Retinotopie De plaats in het visueel veld waar de prikkel aanwezig is, wordt ook
gecodeerd
Corticale hiërarchie Receptieve velden worden steeds groter naarmate je hogerop komt
in beide stromen
Modules Gespecialiseerde verwerkingseenheden, stukjes hersenschors die
specifiek coderen voor bepaalde categorie van voorwerpen
Feedforward/feedback Verbindingen die grote complexe delen van hersenen verb;
wederzijdse connectie (richting information flow)
- bottom-up: input -> betekenisvolle interpretatie
- top-down: verwachting -> beeld
Niveaus van 1) ‘low-level’: registratie v. input & decodering van responsen:
infoverwerking enkelvoudige kenmerken(“features”) binnen het receptief
veld van 1 cel
2) ‘Mid-level’: perceptuele groepering van de gefragmenteerde
8
, input, figuur-achtergrond info, diepteperceptie, 2D 3D
vormperceptie
3) ‘High-level’: betekenis (identificatie, categorisatie,…)
Re-entrant processing Combinatie van “top-down” met “bottom-up” informatie
Perceptuele organisatie Probleem: binnenkomende prikkels =fragmentatisch
= van gefragmenteerde input, georganiseerd geheel maken dat
geïnterpreteerd kan worden dmv meerdere processen oa
-> perceptuele groepering, textuursegregatie, figuur-achtergrond
organisatie, vormperceptie
(moet niet per se “bottom-up”)
Link met gestaltpsychologie: Perceptueel bewustzijn bestaat uit
georganiseerd gehelen(Gestalten)
Gabor displays Hierin willekeurige lijnen/vormen/omtrekken van bestaande
voorwerpen ‘verstoppen’( veel neurofysiologisch en psychofysisch
onderzoek naar verwerking primitieve elementen)
Groeperingsprincipes/ Eenvoudige stippenpatronen/lijnfiguren gebruiken om de rol te
Gestaltwetten illustreren van de verschillende factoren die perceptuele groepering
bepalen
Nabijheid(proximiteit)
Gelijkenis(similariteit)
Continuïteit (“good continuation”) -> goede continuïteit=
dominant, visueel systeem probeert toeval te vermijden
Gemeenschappelijk lot (common fate)
Stippenrasters (lattices) Onderzoek over groepering obv nabijheid
-> basisparallellogram met zijden a & b, onder hoek gamma ->
relatieve lengte van b tov a, hoek gamma ertussen
Atrractiefunctie Relatieve keuze voor en bepaalde oriëntatie neemt als en
exponentiële functie van de relatieve afstand in die richting af
(Bij Kubovy & Wagemans 1995)
Pure Distance Law Door Kubovy, Wagemans & Holcombe – 1998
-> groeperingssterkte neemt exponentieel af ifv groter wordende
afstand (alle gedrag van personen is te verklaren obv nabijheid)
-> gaat in tegen gestaltpsychologie: dat het geheel meer is en anders
is dan de som van de delen
Gabor lattices Rasters met een ‘gabor patch’ ipv stip= vlek met een
helderheidsverloop dat beschreven kan worden adhv gaborfunctie
Gauss blob x sinus wave = gabor patch
Gaborfilter Gebruikt voor modellering van receptieve velden van ‘simple cells’
- wiskundig goed bepaald
- psychofysisch goed controleerbare eigenschappen
- neurofysiologisch plausibel
Laterale maskering De detectie van een gabor patch met laag contrast wordt bemoeilijkt
door buren op korte afstand
Collineaire faciliteit De detectie van een gabor patch met laag contrast wordt
vergemakkelijkt door buren op lange afstand (drempelverlaging)
Alineëring Hoe sterk de lokale oriëntatie samenvalt met de globale rechte of
kromme waarvan het element deel uitmaakt
Association field Een veld van onderlinge aantrekking tussen buurelementen, een
hypothetisch construct dat neurofysiologisch, psychofysisch en
ecologisch plausibel blijkt te zijn als een groepsmechanisme
Textuursegregatie Maken van onderscheid tussen verschillende regio’s in een niet-
9
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller margauxdupont. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.24. You're not tied to anything after your purchase.