Deel 2: verdiepen
H4: schaleren
Variabelen en meetschalen
Meten = vaststellingen uitzetten op een meetschaal
Variabelen = de eigenschappen waarover het gaat
- Variëren tussen of binnen personen
o Inter of intra individuele verschillen
- In het andere geval zijn het constanten
- Variabelen kunnen numeriek of niet-numeriek zijn
o Enkel numerieke variabelen hebben een meetniveau
Niet numerieke variabelen: kwalitatief, beschrijvend
Numerieke variabelen: kwantitatief, getalsmatig
- Discreet (bijvoorbeeld: 0,1 of 2 kinderen) versus continu (bijvoorbeeld: 60.27 kg)
o Kunnen geordend worden op een meetschaal met een specifiek meetniveau
▪ Nominaal: getallen zijn puur bedoeld om een onderscheid te maken
• Het heeft geen enkele wiskundige betekenis
▪ Ordinaal: er is een rangorde aanwezig, er is een ordening
• De ordening is ongelijk
▪ Interval: er is geen duidelijk nulpunt
• Bijvoorbeeld: graden Celsius, jaartallen, IQ
▪ Ratio: er is een duidelijk nulpunt en er is ook een ordening
Het meetniveau bepaalt welke bewerkingen je met de getallen kan doen
Nominaal Ordinaal Interval Ratio
Modus Modus Modus Modus
Mediaan Mediaan Mediaan
Percentielen Percentielen Percentielen
Gemiddelde Gemiddelde
Van testuitslagen naar schaalscores
Soorten antwoordschalen
Items --> sub- schaal --> totale score
- Maar elk item heeft ook een antwoord-schaal
o = responsvorm
, - Onderscheid inzake
o Open- antwoordvragen
▪ Zinnenaanvultest
▪ Complexe figuur test
▪ WISC-V-NL
o Gesloten- antwoordvragen
▪ Meerkeuzevragen
• Vooral bij prestatieniveautests
▪ Een checklist
• In te vullen door de cliënt zelf of door een observator
▪ Beoordelingsschalen
• Aan elke uitspraak wordt een cijferwaarde toegekend
▪ Likertschaal
• Voor moeilijk te kwantificeren gegevens
o Zoals attitudes, motivatie
▪ Semantische differentiaal
• Positie innemen tussen twee aan elkaar tegengestelde begrippen
▪ Grafische responsschaal
• Grafische voorstelling van een beoordelingsschaal
▪ Gedwongen keuze vragen
• Tests voor gedragswijze
o Alternatieven moeten gelijkwaardig zijn
o Elke antwoordmogelijkheid is hier een aparte schaal
• Scoring zal anders moeten gebeuren dan bij de voorgaande
antwoordschalen
Van testuitslagen naar schaalscores
De score op een testitem is empirisch waarneembaar gedrag
- Prestatieniveau: goed/ fout
- Kenmerkend gedrag: mate waarin
Stap 1: berekenen van de ruwe scores
Ruwe score = absolute score die iemand op een test behaalt
Drukken in absolute zin uit hoe iemand gepresenteerd heeft op een test
- Maten voor prestatieniveau
o Opstelsom van goede antwoorden op een test
- Maten voor gedragswijze
o Optelsom van de gekozen antwoorden op een test
o Al dan niet na spiegeling
▪ Spiegeling: vaak zijn ruwe scores niet altijd de zuivere optelsom van de
antwoorden, maar moeten de antwoorden op een item eerst gespiegeld worden
Reversed items
- Meestal: ruwe schaalscores
o Optelsom van score op meerdere items van één schaal
▪ Bijvoorbeeld: SCL-90 --> 8 schaalscores
• Agorafobie
• Angst
, • Depressie
• Somatische klachten
• Insufficiëntie van denken en handelen
• Wantrouwen en interpersoonlijke sensitiviteit
• Hostiliteit
• Slaapproblemen
Stap 2: omzetting naar een afgeleide uitslag door gebruik te maken van een
vergelijkingsschaal
Antwoord bieden op de vraag: wat betekent die ruwe score nu?
- Gebruik maken van een maatstaf: vergelijkingsschaal
Een probleem bij psychologische tests is dat er geen algemeen bruikbare standaard voorhanden is
waarmee de ruwe uitslagen vergeleken kunnen worden
- Dus er moet voor elke nieuwe test een eigen vergelijkingsschaal gemaakt worden
o Verschillende mogelijkheden
▪ Norm gerelateerde vergelijkingsschaal
• Vergelijken met een referentiegroep = normgroep
• De afgeleide score = een normscore
o Relatieve norm
▪ Bijvoorbeeld: je hebt 14/20, maar in vergelijking met de rest
van de klas scoor je eerder zwak
▪ Criterium gerelateerde vergelijkingsschaal
• Gerelateerd aan validiteitsonderzoek
• Absolute norm = vooropstellen van een te behalen doen
o Bijvoorbeeld: het is pas voldoende als je 10/20 haalt
• Klinische context: cutoff
o Er is sprake van koorts vanaf 38°C
▪ Persoon gerelateerde vergelijkingsschaal
• Iemands ruwe uitslag vergeleken wordt met een testuitslag van de
persoon zelf
o Type forced choice
▪ Antwoorden zijn onderling afhankelijk
Normatief versus ipsatief
Gegeven: twee tests om behoefte aan prestatie en behoefte aan anderen te meten:
Test X: 20 items van de twee met schaal ‘h. oneens’ tot ‘h. Eens’ (normatief)
- Geef bij onderstaande beweringen aan of en in welke mate u hiermee eens bent (1 helemaal
oneens, 5 helemaal eens)
o Ik wil altijd in het winnende team zitten (1 2 3 4 5)
o Ik wil altijd goed met anderen kunnen opschieten (1 2 3 4 5)
Test Y: dezelfde 40 items maar per 2 gezet (ipsatief)
- Zet een kruisje bij de bewering die het meest op u van toepassing is:
o O Ik wil altijd in het winnende team zitten
o O Ik wil altijd goed met anderen kunnen opschieten
, Verdieping: de NEO-PI- 3
Persoonlijkheid: een introductie
Wat is persoonlijkheid
Een persoonlijke eigenschap die ons uniek maakt
- Verschil tussen temperament, karakter en persoonlijkheid
o Temperament = aangeboren
▪ Tolerantie voor gevoelens, extravert versus introvert, mate van vitaliteit
o Karakter = op basis van interactie temperament en omgeving
▪ Dispositie op bepaalde manier waar te nemen en in diverse omstandigheden op
consistente wijze te reageren
• Ruwe kern gevormd in de kinderjaren
o Persoonlijkheid =gesocialiseerde vorm van karakter
- Onbewust, deels toegankelijk via introspectie
Stabiliteit van persoonlijkheid
Vrij stabiel gedurende volwassenheid: minder verandering na 30 jaar
- Hoe ouder, hoe stabieler
o N, E&O dalen lichtjes en A&C stijgen lichtjes, eerder te maken met rijpingsfactoren
Erfelijkheid van persoonlijkheid
Persoonlijkheidsverschillen ruwweg 50% erfelijk bepaald
- Omgevingsvariatie grote rol bij het tot expressie komen
Verschillende stromingen persoonlijkheidspsychologie
Klassieke modellen
- Sigmund Freud en de psychoanalyse (Freud)
- Fred Skinner en het behaviorisme (Skinner)
- Carl Roger en het Humanisme (Rogers)
- Cognitivisme (Kelly)
- Typologie van Jung (& bv. MBTI
Momenteel trekkenbenadering: er bestaan dimensies die opgevat dienen te worden als een
continuüm
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller pilarvanhauter. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.58. You're not tied to anything after your purchase.