100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Sociale psychologie I 2023 $8.95   Add to cart

Summary

Samenvatting Sociale psychologie I 2023

4 reviews
 449 views  21 purchases
  • Course
  • Institution

Samenvatting van H1-H9 gebaseerd op de slides en gedetailleerde notities uit de les. Dit vak wordt gegeven door Prof. Van Overwalle.

Last document update: 9 months ago

Preview 6 out of 42  pages

  • December 18, 2023
  • January 19, 2024
  • 42
  • 2023/2024
  • Summary

4  reviews

review-writer-avatar

By: pamelarafael • 1 month ago

review-writer-avatar

By: zehrakahya • 9 months ago

review-writer-avatar

By: helenamehuka • 9 months ago

review-writer-avatar

By: amalaargoub • 9 months ago

avatar-seller
SOCIALE PSYCHOLOGIE 1
H1: INTRODUCTIE SOCIALE PSYCHOLOGIE
WAT IS SOCIALE PSYCHOLOGIE?
Sociale psychologie = wetenschappelijke studie van manier waarop gedachten, gevoelens & acties van
mensen worden beïnvloed door werkelijke of ingebeelde aanwezigheid van andere mensen
Sociale invloed = het effect dat woorden, acties of loutere aanwezigheid van andere mensen hebben op onze
gedachten, gevoelens, houdingen of gedrag
mensen kunnen ons beïnvloeden:
- directe Bv. door reclame worden we overgehaald om een bepaald product te kopen
- indirect
= door hun aanwezigheid & overdracht van culturele waarden
Bv. we gedragen ons anders als er een leerkracht aanwezig is

Hoe kunnen we anders sociale invloed begrijpen?
= via journalisten, instant experts & sociale critici MAAR dit is niet wetenschappelijk
- Sociale psychologie = een empirisch veld  filosofie
- Sociale psychologie = nadruk op constructen van mensen of persoonlijke interpretaties andere
sociale wetenschappen
constructen = manier waarop we de sociale wereld waarnemen, begrijpen & interpreteren

Bv. Spinoza ging ervan uit dat info dat binnenkomt eerst als waar bekeken wordt en nadien mogelijks niet waar,
Descartes zei dat info binnen komt en ofwel waar of niet waar is  Spinoza had gelijk (WAARnemen)

- Mensen zijn zich niet altijd bewust van de oorsprong van hun gedachten of gedrag
Bv. meer vertellen dan we kunnen weten Bv. we zijn ons niet bewust van onze denkprocessen
- Oversimplificeerd & tegenstrijdig Bv. Hoe bepaal je wie er gelijk heeft?
- Hoe weten we welke filosofische visie waar is of niet?
Gilbert (over het vormen van overtuigingen over de wereld)

Sociale psychologie vergeleken met andere sociale wetenschappen;
- Sociologie
= biedt algemene wetten & theorieën over SL, NIET over individuen Bv. politiek, economie, historische
factoren
- Sociale psychologie
= onderzoekt mentale/psychologische processen die mensen met elkaar gemeen hebben & die hen
geschikt maken voor sociale beïnvloeding
= doel: universele eigenschappen van mens achterhalen die ervoor zorgt dat iedereen sociaal beïnvloed kan
worden (ongeacht sociale klasse/cultuur)
- Persoonlijkheidspsychologie
= focus op individuele verschillen  aspecten van PH van mensen die hen anders maken dan anderen
DE KRACHT VAN DE SITUATIE
= meeste mensen zullen (zonder belangrijke info over situatie) iemands gedrag proberen te verklaren obv
iemands PH
 Fundamentele attributiefout
= neiging om gedragingen van mensen toe te schrijven aan hun PH / karakter Bv. als X een onvoldoende
voor een toets heeft gehad, krijgen we (vaak) de neiging om te zeggen dat dit komt omdat X nooit leert
 door te attribueren (= oorzaken toekennen) krijgen we een gevoel van ‘’veiligheid’’  stelt ons gerust
omdat dit ons ‘’nooit’’ zal kunnen overkomen
DE KRACHT VAN SOCIALE BEÏNVLOEDING

1

,FILMPJE KIJKEN DIA 27! examenvragen
= hoe mensen situatie interpreteren, beïnvloedt gevoelens/gedrag
SKINNER
- Behaviorisme
= menselijk gedrag begrijpen door naar versterkende eigenschappen van omgeving te kijken
o NIET cognitie, denken, voelen,…
o Fouten? = aanpassingen maken & zo dicht mogelijk bij realiteit zijn
- Gestaltpsychologie
= belang bestuderen van subjectieve manier waarop objecten in geest van mensen verschijnen ipv
objectieve, fysieke kenmerken van object Bv. als je verschillende fenomenen/puntjes zet gaan mensen gaan
er snel een lijn in zien
reactie op behaviorisme DUS meer focussen op waarnemingen
o "het geheel is meer dan de som der delen" Bv. we moeten een object bekijken als een geheel in
plaats van ons te concentreren op afzonderlijke elementen van het object
o LEWIN  paste gestaltprincipes toe op sociaal gedrag
o naïef realisme = neiging om te geloven dat je eigen standpunt de ‘waarheid’ is  in een conflict
geloof je dan gemakkelijk dat anderen ongelijk & bevooroordeeld zijn
o focussen op fenomenologie

WAAR CONSTRUCTIES VANDAAN KOMEN: FUNDAMENTELE MENSELIJKE MOTIEVEN
De benadering van zelfrespect
= behoefte om ons goed te voelen over onszelf
- Eigenwaarde (self-esteem) = iemands evaluatie van zijn eigenwaarde (al goed, competent en moreel)
volgens evoluationaire psychologie = eigenwaarde zit in behoefte aan positieve sociale reputatie, die
noodzakelijk is voor samenwerking + overleving
 Social brain hypothesis = in staat tot veel meer dingen dan andere diersoorten
 Zorgt voor vertekening werkelijkheid Bv. strenge initiatie van studenten kan leiden tot meer sympathie: om
zich niet voor gek te voelen, rechtvaardigen mensen hun beslissing door hun ervaring positief te verdraaien

De sociale cognitiebenadering: noodzaak om nauwkeurig te zijn
Sociale cognitie = hoe mensen denken over zichzelf & de sociale wereld
- Kan leiden tot problemen ALS we niet over alle info beschikken
- Door onze verwachtingen = vervormen OF veranderen we de werkelijkheid
self- fulfilling prophecy
SOCIALE PSYCHOLOGIE & SOCIALE PROBLEMEN
Sociaal psychologen worden gemotiveerd door:
- nieuwsgierigheid om sociaal gedrag te bestuderen
- de wens om maatschappelijke problemen op te lossen
Bv. onderzoek naar sociale brein op de VUB

Bv. Autisme  genetische factor, bij geboren, in functie bij hersenen. Obsessief / dwanggedachten = overdenken. Door
onderzoek = toepassingen ih sociale brein, experimenten

Rol van de sociale situatie
Kitty GENOVESE, 1964 – bystander effect Bv. 30 minuten aangevallen voor ze overlijdt, 38 getuigen, Geen enkele
hielp

 MAAR Waarom gebeurt dit? Hoe groter de groep, je denkt “anderen zullen dat wel doen (bellen)”
2

,  hoe meer mensen = hoe minder hulp
Stanley MILGRAM - Obedience (gehoorzaamheid)
1963 - Yale University, Verenigde Staten  elektroshock

- Hypothese, niet expliciet vermeld: "Wanneer mensen worden bevolen door een legitieme autoriteit,
gehoorzamen ze meestal."
- Vertrekt van maatschappelijk fenomeen: blinde gehoorzaamheid aan boosaardige Bv. WOII holocaust
Bv. Experiment 2: verhoogde auditieve nabijheid (via luidspreker: eist stopzetting!)  Maximumschok: 62,5% -
Experiment 3: auditieve + visuele nabijheid  Maximumschok: 40% - Experiment 4: auditieve, visuele en tactiele
nabijheid (eist stopzetting en weigert hand op schokplaat te leggen)  Maximumschok: 30% - Experiment 5: hartkwaal 
Maximumschok: ±63% - Experiment 6: vrouw  Maximumschok: 65%

 DUS hoe dichter je bij persoon staat, hoe minder shock geven

gevangenis
- Toewijzing rol bewaker of gevangen = effect op gedrag
- Vroegtijdige stopzetting van experiment (de sociale situatie te sterk beleefd)!

H2: METHODOLOGIE: HOE SOCIALE PSYCHOLOGEN ONDERZOEK DOEN
SOCIALE PSYCHOLOGIE: EEN EMPIRISCHE WETENSCHAP
Door empirisch onderzoek = geldigheid van persoonlijke waarnemingen & volkswijsheden toetsen
Sociale psychologie = onderzoek naar vertrouwde onderwerpen Bv. sociaal gedrag en invloed  resultaten
achteraf voorspelbaar
Hindsight bias = neiging om te overdrijven over hoeveel ze een uitkomst hadden kunnen voorspellen nadat ze
wisten dat het gebeurde Bv. gelijken trekken elkaar aan? Sommigen akkoord of niet akkoord, stelling is eigenlijk
akkoord dus mensen gaan dan een uitleg geven waarom het akkoord is omdat ze nu weten dat de stelling akkoord is

Bv. geld of boek uitlenen aan iemand = neiging die persoon sympathieker te vinden

HYPOTHESES & THEORIEËN FORMULEREN
Inspiratie uit eerdere theorieën onderzoeken
= we bouwen verder op schouders van andere wetenschappers
Wetenschap is cumulatief & mensen genereren vaak hypothesen obv eerdere theorieën en onderzoek Bv.
aanval op TwinTower  effect op oordelen op mensen met arabische achtergrond

Hypotheses gebaseerd op persoonlijke observaties
Bron van hypotheses om te testen = persoonlijke ervaringen, actuele gebeurtenissen, volkswijsheden &
literatuur Bv. Kitty Genovese, Corona onderzoek wat de gevolgen bij mensen zijn ivm sociaal contact
Belangrijkste onderzoeksmethode:
- Observatie = beschrijven Bv. wat is de aard van dit fenomeen?
- Correlatie = voorspellen Bv. als we X kennen, kunnen we dan Y voorspellen?
- Experimentele methode = oorzaak/gevolg Bv. is variabele X de oorzaak van variabele Y?
DE OBSERVATIE METHODE: SOCIAAL GEDRAG BESCHRIJVEN
= systematische observatie & meting van gedrag Bv. vooral bij kleine kindjes
Etnografie
= observationele methode om een groep/cultuur te bestuderen & te begrijpen (gebruikt door cultureel
antropologen & sociale psychologen) Bv. een bende observeren in Zuid-Amerika

3

, - Participerende/deelnemer observatie
= systematische observatie waarbij waarnemer interactie heeft met mensen die worden geobserveerd
(probeert situatie NIET te veranderen)
Bv. religieuze groepen  zich voordoen als lid
- vooraf afgesproken codes & criteria  betrouwbaarheid tussen verschillende beoordelaars
- Interjudge betrouwbaarheid
= mate van overeenstemming tussen 2 of meer mensen die (onafhankelijk van elkaar) een set
gegevens observeren en coderen
Bv. persoon taak laten uitvoeren en laten observeren

Archiefanalyse
= vorm van observationele methode  onderzoeker onderzoekt verzamelde documenten van cultuur Bv.
schriften/ dagboeken

SMITH: inhoud van pornografische boeken
- Hoofdrolspeler was M, weinig aandacht voor fysieke kenmerken
- V werd in minutieus detail van fysieke kenmerken beschreven
- 1/3 van beschreven sekse-episodes gebruik van geweld (psychisch, mentaal of chantage)

Bv. meer vrouwen afbeelden in media met hele lichaam, mannen minder afgebeeld

Limieten van de observationele methode
Bepaalde soorten gedrag = moeilijk waar te nemen omdat ze zelden of privé voorkomen Bv. seksualiteit
- Beperkt tot 1 bepaalde groep, 1 instelling & 1 type activiteit Bv. 1 jongen, 1 activiteit dus niet veralgemenen
- Beschrijft gedragspatronen (NIET begrijpen van relaties tussen variabelen of waarom gedrag optreedt)
Bv. je weet niets over gedachten van persoon

DE CORRELATIONELE METHODE: SOCIAAL GEDRAG VOORSPELLEN
= systematisch meten van relatie tussen 2 of meer variabelen
Correlatiecoëfficiënt = een statistiek die beoordeelt hoe goed je ene variabele van andere kunt voorspellen
tussen -1 en +1 (varieert)
- Positieve correlatie
= toename ene variabele  toename andere variabele
- Negatieve correlatie
= toename ene variabele  afname andere variabele
- Nulcorrelatie
= geen verband tussen variabelen
vaak toegepast op resultaten van vragenlijsten/surveys over attitudes & gedrag (bij representatieve groep)
vragenlijsten = gebruikt ALS variabele niet makkelijk waarneembaar is
willekeurige selectie = maakt steekproef representatief
Limieten van een survey
= steekproeffouten
- literary digest
Bv. voorspelde overwinning van republikeinse kandidaat MAAR gebruikte bevooroordeelde selectie uit telefoon-
en autoregistratielijsten DUS was niet representatief
- Enquêtevragen om eigen gedrag te verklaren  waarschijnlijk onnauwkeurig
- Antwoorden kunnen beïnvloed worden door manier waarop vraag geformuleerd is
Limieten van correlationele methodeµ

4

,= correlatie is NIET gelijk aan oorzakelijk verband  identificeert alleen of 2 variabelen geassocieerd zijn
(NIET waarom gerelateerd zijn)
ROSENBERG
- Vrouwen die afhankelijk waren van condooms hadden meer soa Bv. want zijn prostituees
- Condoomgebruikers meer kans om seks te hebben gehad met meer mannen

DE EXPERIMENTELE METHODE: CAUSALE VRAGEN BEANTWOORDEN
= methode waarbij deelnemers willekeurig toegewezen worden aan verschillende omstandigheden in een
experiment
 enige manier om causale relatie vast te stellen door die gebeurtenissen systematisch te controleren &
manipuleren
Afhankelijke & onafhankelijke variabelen
- onafhankelijke variabele
= wordt gemanipuleerd door onderzoeker  onderzoeker gaat deze veranderen om te zien of dat
effect heeft op een ander variabele
- afhankelijke variabele
= wordt door onderzoeker gemeten om te zien of die wordt beïnvloed door OV
Bv. trainingsprogramma voor ASS

Bv. bystander effect = aantal bystanders bepaald of er hulp geboden werd (Bv. hoe meer mensen aanwezig, hoe langer
het duurt dat mensen helpen)

Interne validiteit in experimenten
Interne validiteit = mate waarin alle omstandigheden BEHALVE de OV in experiment gelijk worden gehouden
Bv. alleen onafhankelijke is de oorzaak, niks anders

 door beheersen van alle externe variabelen
 door willekeurig mensen toewijzen aan verschillende omstandigheden
= kleine kans dat verschillende kenmerken van mensen anders verdeeld zijn over de omstandigheden

Overschrijdingsniveau (p-waarde) = voorkomen dat resultaten verkeerd geïnterpreteerd worden 
waarschijnlijkheid van toevallige resultaten van experiment (niet als gevolg van OV)
 SIGNIFICANT (geen toeval) = p-waarde kleiner dan 5%
Als interne validiteit hoog  onderzoeker kan bepalen of OV oorzaak is van AV
Externe validiteit in experimenten
Externe validiteit = mate waarin resultaten van onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar:
- andere situaties
- andere mensen
Generaliseerbaarheid over situaties
= mate waarin we kunnen generaliseren VAN geconstrueerde situaties van onderzoeker NAAR situaties in
dagelijks leven
 generaliseerbaarheid vergroten = onderzoeken realistisch maken
 psychologisch realisme = mate waarin psychologische processen die worden gebruikt in een
experiment lijken op psychologische processen in het dagelijks leven  werkelijkheidsgehalte (in het
alledaags realisme) maximaliseren
Om psychologische realisme te vergroten  onderzoekers vertellen aan proefpersonen een coverstory = een
beschrijving van het doel van het onderzoek die afwijkt van werkelijke doel


5

, Externe validiteit verhogen door veldexperimenten = experimenten in natuurlijke setting (ipv laboratorium)




Generaliseerbaarheid over mensen
= mate waarin we kunnen generaliseren VAN mensen die aan experiment hebben deelgenomen NAAR
mensen in het algemeen
moeilijk om experiment uit te voeren waarvan zowel interne als externe validiteit groot zijn (dilemma)
Replicatie = herhalen van een studie  test voor externe validiteit
Meta-analyse = berekent gemiddelde van resultaten van 2 of meer onderzoeken  zien of het effect van OV
betrouwbaar is
Fundamenteel VS toegepast onderzoek
- fundamenteel onderzoek
= vinden van het beste antwoord op vraag ‘waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen’ =
puur door nieuwsgierigheid Bv. leren hoe dingen in elkaar zitten, gewoon om het te weten
- toegepast onderzoek
= gericht op het oplossen van een specifiek (maatschappelijk) probleem Bv. verminderen van racisme,
stimuleren van gebruik OV,…

Fundamenteel onderzoek heeft niet meteen implicaties MAAR kan wel op lange termijn:
- Aangeleerde hulpeloosheid
Bv. Seligmans hond = depressief maken  stroom op zijn kooi zetten  hond aanleren om hem terug te
activeren (minder depressief worden) MAAR hond bleef liggen TOT dat je hond naar ander kooi sleurde zonder
stroom
- "Er is niets zo praktisch als een goede theorie" Bv. want goeie theorie geeft wegwijzers wat je moet doen in
situatie

NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN HET SOCIAALPSYCHOLOGISCH ONDERZOEK
Cross-cultureel onderzoek
= onderzoek waarbij proefpersonen afkomstig zijn uit verschillende culturen  zijn psychologische processen
in beide culturen aanwezig OF is het specifiek voor cultuur waarin mensen zijn opgevoed?
 Oosters (collectivistisch)  Westers (individueel)
Bv. emoties & gelaatsuitdrukkingen = zijn in alle culturen hetzelfde MAAR er zijn culturele normen in mate waarin je ze
mag tonen

Sociale neurowetenschappen
= bestuderen van relatie tussen biologische processen & sociaal gedrag  door middel van:
- EEG: meet elektrische activiteit in hersenen adhv elektroden  voor ms timing Bv. kapje met elektroden
op hoofd
- fMRI scan: veranderingen doorbloeding in hersengebieden in 3D  voor locatie
ETHISCHE THEMA’S IN DE SOCIALE PSYCHOLOGIE
Leidraad voor ethisch onderzoek
- Informed consent
6

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Fransbouwer. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.95. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

82191 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.95  21x  sold
  • (4)
  Add to cart