Plantijn Hogeschool Van De Provincie Antwerpen (AP)
Lerarenopleiding Secundair Onderwijs
Economie
Summary
Samenvatting Micro-economie 1ste jaar - 1ste sem
30 views 1 purchase
Course
Economie
Institution
Plantijn Hogeschool Van De Provincie Antwerpen (AP)
Samenvatting van micro-economie geschreven door prof Danny De Meyer binnen de opleiding: Educatieve bachelor secundair onderwijs (1ste jaar ).
Deze samenvatting geeft antwoorden op: Wat is een indifferentiecurve? Hoe lezen we de nutsmaximalisatie af op de budgetlijn? Wat zijn de oorzaken van e...
Plantijn Hogeschool van de provincie Antwerpen (AP)
Lerarenopleiding secundair onderwijs
Economie
All documents for this subject (1)
Seller
Follow
elinethirion
Content preview
Micro-economie
= houdt zich bezig met het gedrag van individuen, bv. één consument of één product.
Wet van vraag en aanbod = centraal!
Aanbod stijgt? Prijs daalt
Beantwoordt vragen zoals:
- Hoe reageren bedrijven op prijsveranderingen van zowel productiemiddelen als producten?
- Wat doet de landbouwer als tarwe duurder wordt en suikerbiet niet meer wordt
gesubsidieerd?
Algemene economie
= tak van de economische wetenschap die de sociaaleconomische omgeving bestudeert, waarbinnen
gezinnen, bedrijven en overheden handelen
Drie pijlers:
1) Het gaat over activiteiten van mensen;
2) Om behoeften te bevredigen;
3) Met schaarse middelen.
Schaars ≠ zeldzaam
Schaars is zowel zeldzaam als NUTTIG -> Rotte eieren zijn zeldzaam: ze komen weinig voor maar zijn
niet nuttig. Verse eieren zijn schaars.
Economie ≠ economisch principe
EP betekent dat elk individu ernaar zal streven om met zo weinig mogelijk offers een gewenst niveau
van bevrediging van de behoeften probeert te bereiken. Max. rendement met min. aan inspanningen
1 Consumptie
1.1 Het consumentenmodel
Behoefte/verlangen
= tekort dat mensen ervaren en verhelpen door het leveren van inspanningen
Soorten behoeften:
Primaire of bestaansbehoeften
= levensnoodzakelijke behoeften die we nodig hebben om te overleven
Bv. eten, drinken, voeding, kledij (hangt ook van cultuur af)
Behoeften van hogere orde:
Secundaire behoeften
= sociale behoeften die niet levensnoodzakelijk zijn maar bijna onmisbaar lijken
Bv. gsm, vakantie
Tertiaire behoeften
= luxebehoeften die soms onbereikbaar zijn
Bv. villa, zeiljacht
,Hoe deze behoeften bevredigen? Door middelen
2 soorten:
1) Goederen: middelen die stoffelijk of materieel zijn
2) Diensten: middelen die onstoffelijk of immaterieel zijn
Schaarsteprobleem => Behoeften > Middelen
Wet van dalend grensnut/eerste wet van Gossen
= naarmate de consument meer eenheden van eenzelfde goed verbruikt, daalt het grensnut.
Omgekeerd zal het grensnut toenemen naarmate men over minder eenheden van eenzelfde goed
beschikt
Bv. Frisdrank dat wordt aangeboden na een strandspel onder de hete zon
Waardeparadox
- Eerste frisdrank: gulzig uitdrinken
= goederen met de hoogste prijs hebben
- Tweede frisdrank: minder snel uitdrinken
niet noodzakelijk het grootste nut
- Derde frisdrank: uitdrinken heeft meer tijd nodig
- Vierde frisdrank: weigert beleeft Marginaal nut
= toename van het nut als een eenheid
Besluit: De voldoening van eerste frisdrank was het grootst
meer van dat goed geconsumeerd wordt
,Indifferentiecurven
= Verzameling van de punten die goederencombinaties voorstellen die voor de consument een gelijk
nut opleveren
Keuze: combinatie 1: combinatie 2:
8 voetbalkaartjes en 3 filmtickets OF 4 voetbalkaartjes en 5 filmtickets
Voorkeur of preferentie gaat naar voetbal: nut comb 1 > nut comb 2
4 zaken die voorkeuren kunnen beïnvloeden:
1) Reclame
2) Vrienden
3) Mode
4) Leeftijd
Indifferent = onverschillig
Bv. Voor Jeroen is het eender of ze vanavond naar de film gaan of naar de voetbal
Nut comb 1 = nut comb 2
Verschillende combinaties die hem hetzelfde nut opleveren:
- Comb 1: 4 sport – 12 film
- Comb 2: 5 sport – 7 film
- Comb 3: 6 sport – 5 film
- Comb 4: 8 sport – 3 film
- Comb 5: 11 sport – 2 film
Indifferentiecurve van film (verticale as) en sport (horizontale as):
(Geen prijs op de assen!)
Verloopt dalend:
b1 (4,12): stel we geven 1+ eenheid meer
aan sport, dan is persoon bereid om 5+
eenheden aan film daarvoor op te geven
b2 (5,7): persoon is bereid nog maar 2+
eenheden aan film bereid om op te
geven voor 1+ extra eenheid sport
Substitutieverhouding
= de mate waarin de consument bereid
is op te geven van het een goed voor een
extra eenheid van het andere goed
Staat bol naar de oorsprong:
Naarmate hij meer sport consumeert,
wilt hij minder films opgeven
Welke combinatie van de curve verdient zijn voorkeur?
Geen enkele! Ze hebben voor hem allemaal hetzelfde nut
, Preferentieschema
= verzameling van alle indifferentiecurven
16
Alle goederencombinaties die tot
14 dezelfde indifferentiecurve behoren,
NUT hebben hetzelfde nut
12
De combinaties met het hoogste nut
10 liggen op curve D, want die ligt het
verste van de oorsprong
reeks A
8 reeks B Nutsheuvel: hoe verder de
reeks C
indifferentiecurve van de oorsprong
6 reeks D
ligt, hoe hoger ze op de heuvel ligt
4
2
0
0 2 4 6 8 10 12 14
Waarom is onderstaande indifferentiecurve niet correct?
5
1 cola en 1 wafel geven een kleiner nut weer
NUT
4
dan 4 cola’s en 4 wafels
Deze punten kunnen dus niet op eenzelfde
3 indifferentiecurve liggen!
C
2
1
0
0 1 2 3 4 5
W
Waarom is onderstaand preferentieschema onmogelijk?
7
(2,4) ligt zowel op A als op B
6
Dat betekent dat alle
5 goederencombinaties hetzelfde nut geven
4 Dit is niet mogelijk!
A
C
B
3 Indifferentiecurven kunnen elkaar nooit
snijden!
2
1
0
0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5 5 5.5
W
,De budgetlijn
= een rechte waarvan de punten goederencombinaties voorstellen die een consument kan kopen bij
volledige besteding van het budget en bij gegeven prijzen
Algemene budgetvergelijking:
P1 . Q1 + P2 . Q2 = B
Keuze tussen comb 1: 3 film en 8 sport OF comb 2: 5 film en 4 sport
- 1 sportkaartje kost 6 euro
- 1 filmticket kost 12 euro
Nutsmaximalisatie
= Consument probeert zijn behoeften maximaal in te lossen = Optimale Goederen Combinatie (pgc)
Combinaties (5,7) en (8,3) leveren hetzelfde nut op, echter is (5,7) niet haalbaar bij de gegeven prijs:
(5,7): €6 . 5 + €12 . 7 = 114 euro => tekort! Dit valt niet te betalen
(4,2): €6 . 4 + €12 . 2 = 48 euro => overschot! Je kan er veel meer mee betalen
Budgetlijnen tekenen die overeenstemmen met:
We berekenen het begin- en eindpunt van de rechte:
1) B = 60, P sport = 6, P film = 12 6 . Q sport + 12 . 0 = 60 6 . 0 + 12 . Q film = 60
€6 . Q sport + €12 . Q film = 60 6 Qs = 60 – 0 12 Qf = 60 – 0
Qs = Qf =
(10,0) en (0,5) Qs = 10 Qf = 5
2) B = 84, P sport = 6, P film = 12 6 . Q sport + 12 . 0 = 84 6 . 0 + 12 . Q film = 84
€6 . Q sport + €12 . Q film = 84 6 Qs = 84 – 0 12 Qf = 84 – 0
Qs = Qf =
(14,0) en (0,7) Qs = 14 Qf = 7
, 11
10
We berekenen
9 het budget en Pf dat nodig was om B3 te kunnen tekenen, als je weet dat Ps = 6:
8
7 (4,0) ligt op de curve:
6 Ps . Qs + Pf . Qf = B
F
5 €6 . 4 + Pf . 0 = B
24 = B
4
Nu invullen met (0,2):
3
Vergelijk B1 met B2 (donkerblauw en paars): Heb je te maken met een nominale of reële stijging van
het budget, of beide?
Beide: Het inkomen stijgt nominaal. Omdat de prijzen niet wijzigen stijgt het reële inkomen in
dezelfde mate Je hebt 84 euro op de rekening
Reëel budget = wat je met je budget kan kopen Dan is dit je nominaal budget
Nominaal budget = wat je verdient 84 euro: 8 x 6 euro sport
3 x 12 euro film
Reëel inkomen = nominaal inkomen : prijsindex 8 keer s en 3 keer f = reële budget
Vergelijk B1 met B5 (donkerblauw en lichtblauw): Hoe verklaar je de verandering in helling?
Alleen de prijs van de sportwedstrijden is gewijzigd
,Conclusies:
- De ligging van de budgetlijn t.o.v. de oorsprong wordt bepaald door het reële budget =
nominaal budget gedeeld door de prijs(index)
- Hoe groter het reële budget, hoe verder de budgetlijn van de oorsprong ligt
- De helling (hoe stijl) van de budgetlijn wordt bepaald door de verhouding van de prijzen:
Ps/Pf
Consumentenmodel
= grafische voorstelling van het preferentieschema en de budgetlijnen, zie hieronder:
Gegeven: budget = €84 met sportkaart aan €6 en filmticket aan €12
16
15
14 Bepaal de optimale goederencombinatie: (ogc)
13
12 Alle punten/goederencombinaties boven
11 de budgetlijn zijn te duur
10
9 Alle punten onder de budgetlijn zijn geen
8 volledige besteding van het budget
F
7
6 Dus: naar de punten gaan kijken die op de
5 budgetlijn liggen
4
3 We hebben er twee: (4,5) en (8,3)
2 We kiezen voor (8,3) want die ligt
1 het verste van de oorsprong +
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
meeste nut
19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
S
Stel dat het budget wordt opgetrokken naar €168. Bepaal de nieuwe goederencombinatie:
16 Nieuwe budgetlijn tekenen:
15
14 Snijdt twee punten:
13
12
(4,12) en (10,9)
11
10 Ogc is (10,9) want deze
9 levert het meeste nut op
8
F
7
6
(ligt het verste van de orspg)
5
4
Na budgetstijging,
3 budgetlijn ligt verder van de
2
oorsprong.
1
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 Budgetdaling? Budgetlijn ligt
S dichter bij de oorsprong
, Wijziging budget, wat is het effect op het preferentieschema? (= verzameling vn indifferentiecurven)
Niets! Je smaak verandert niet omdat je wedde stijgt
o De ligging wordt alleen maar bepaald door het nut
Drie factoren die consumptie bepalen:
1) Nut
2) Budget
3) Prijzen
Indifferentiecurven + preferentieschema -> betrekking tot nut
Budgetlijn -> betrekking tot budget en prijzen
Onderstaand preferentieschema:
€6 Qs + €12 Qf = €84 Budgetlijn 1: (0,7) en (14,0)
€6 Qs + €6 Qf = €84 Budgetlijn 2: (0,14) en (14,0) (P van filmkaartje is van €12 naar €6 gedaald)
16 Bij budgetlijn 1 is de ogc (8,3)
15
14
Bij budgetlijn 2 is de ogc (8,6)
13
De budgetlijn draait naar rechts rond
12
het punt (14,0)
11
10
Het reële budget is gestegen
9 o Men kan nu meer filmkaartjes
8 kopen met hetzelfde budget
F
7
6
5
4 Nieuwe budgetlijn ligt verder van de oorsprong
3 bij prijsdaling
2
1
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
S
€6 Qs + €12 Qf = €168 Budgetlijn 1: (0,14) en (28,0)
€12 Qs + €12 Qf = €84 Budgetlijn 2: (0,14) en (14,0) (P van sportkaart is van €6 naar €12 gestegen)
16
15 Bij budgetlijn 1 is de ogc (10,9)
14
13 Bij budgetlijn 2 is de ogc (8,6)
12
11
De budgetlijn draait naar links rond het punt (0,14)
10 Het reële budget is gedaald
9 o Men kan nu minder sportkaarten kopen met
8 hetzelfde budget
F
7
6
5
4
3
2
1
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
S
Nieuwe budgetlijn ligt dichter van de oorsprong
bij prijsstijging
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elinethirion. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.