Methode & Techniek I
Week 1, 2 en 3: methode
Hoorcollege + boek Hennie Boeije: onderzoeksmethoden (v. 9)
HOORCOLLEGE & H2 (t/m blz. 59)
Het onderzoeksplan
Onderzoeksplan bestaat uit drie delen:
1. Probleemstelling: komt tot stand door en na een literatuuronderzoek te doen.
o Vaak is er een maatschappelijk probleem dat om een oplossing vraagt
o In onderzoeksontwerp vertaling van abstractere theoretische concepten naar meer concrete en
waarneembare maatschappelijke verschijnselen
2. Onderzoeksontwerp: hoe uitvoeren (manier, welke gegevens, bij wie, wanneer, waar), aanzet voor
analyse- en rapporteringswijze
o Beschrijving methodologische beslissingen
o Hierbij vaak gebaseerd op een paradigma = stelsel van opvattingen die worden gedeeld door
een groep wetenschappers over wat de juiste of beste wetenschap is; waar een
wetenschappelijke theorie aan moet voldoen; de wijze waarop je zo’n theorie zou moeten
ontwikkelen en confronteren met de sociale werkelijkheid.
▪ Benaderingen voor sociale werkelijkheid
▪ Wetenschappelijke gemeenschappen karakteriseren en onderscheiden
▪ Empirische-analytische benadering, empirisch-interpretatieve benadering (dit komt later
terug in H3)
3. Praktische, methodische en ethische overwegingen: Je moet nagaan of je onderzoek mogelijk
ongewenste gevolgen kan hebben. In het onderzoeksplan beargumenteer je je keuzen door een
afweging te maken tussen de kennisopbrengst enerzijds en de mogelijke schade voor bepaalde
groepen anderzijds.
o Debriefen = achteraf informeren van je deelnemers.
Literatuuronderzoek: voorbereiding op het onderzoeksplan
Oriëntatie op het vakgebied door bijv. literatuuronderzoek: overzicht publicaties krijgen en deze beoordelen
(= state of art). Dit kan betrekking hebben op twee kanten van je onderzoek:
➢ Inhoudelijk: probleemstelling: wat is al bekend en hoe zit het in elkaar?
➢ Methodologisch: onderzoeksontwerp: welke onderwerpen, resultaten, geschikte opzetten, welke
data (on)bekend?
Dit doe je door het globale thema te bepalen en een zoekmachine/bibliografische database waarmee je data
gaat opzoeken.
Als je eenmaal dat onderzoeksplan hebt, dan te verdelen in de 10 stappen van het onderzoeksplan:
Probleemstelling: 3 onderdelen
1. Vraagstelling: wat precies weten?
2. Doelstelling: waarom weten?
3. Theoretisch raamwerk, evt als conceptueel model: frame waarbinnen onderzoek
Onderzoeksontwerp:7 onderdelen
4. Hoe onderzoek opzetten?
5. Wat voor data verzamelen? (Dataverzamelingsplan)
6. Bij wie data verzamelen? (Steekproefplan)
7. Wanneer data verzamelen?
8. Waar data verzamelen?
9. Hoe data analyseren? (Data-analyseplan)
10. Hoe rapporteren? (Rapportageplan)
STAP 1: vraagstelling: overkoepelende vraag die je wilt beantwoorden en die precies weergeeft war je wilt
onderzoeken, vaak met deelvragen
• Verschillende typen vraagstelling, die te maken hebben met hoe je je onderzoek opzet
1) Beschrijvende vraagstelling:
, Wie? Wat voor? Welke? Wanneer? Hoe?
o Veel verschillende onderwerpen
o beschrijvende trendvraagstelling = ten minste twee tijdstippen vergeleken
o beschrijvende vergelijkende / comparatieve vraagstelling = ten minste twee locaties OF
groepen vergeleken
Causale vraagstellingen:
2) Verklarende vraagstelling:
Waarom? Hoe komt het dat?; causale vraagstelling.
o Verschijnsel waarvoor men een of meerdere verklaringen zoekt
o Vaak gebaseerd op eerdere theoretische inzichten voor opstellen hypothese
3) Voorspellende vraagstelling:
Tot welke… leidt…?
o Concrete voorspellingen die je in het onderzoek verwacht te vinden
o Toetsing van hypothesen
➢ Voorwaarden causale relatie:
▪ Oorzaak moet duidelijk vóór het gevolg plaatsvinden
▪ Oorzaak en gevolg moeten duidelijk (empirisch waarneembaar en gecontroleerd) samenhangen
▪ Samenhang kan niet ‘weg verklaard’ worden door 3e verschijnsel dat bepalend is voor oorzaak
en gevolg.
STAP 2: Doelstelling: waarom doe je dit onderzoek?
• Verschillende soorten onderzoek:
1. Kennisprobleem: fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
▪ Meer kennis en inzicht verkrijgen; kennisprobleem oplossen
▪ Wetenschappelijke relevantie:
2. Praktijk probleem: toegepast (praktijkgericht) wetenschappelijk onderzoek
▪ Het aandragen van data en/of inzichten die gebruikt kunnen worden bij het vinden en
uitproberen van oplossingen voor praktijkproblemen
▪ Maatschappelijke relevantie
3. Praktijkprobleem: praktijkgericht niet-wetenschappelijk onderzoek
Type Praktijkgericht niet- Praktijkgericht Fundamenteel
wetenschappelijk wetenschappelijk wetenschappelijk
onderzoek onderzoek onderzoek
Doel Ondersteuning van Kennis voor Kennisvermeerdering
besluitvorming besluitvorming ten behoeve van
theoretische inzichten
Spelregels en normen Praktijknormen Praktijk en Wetenschappelijke
wetenschappelijke normen
normen
Reikwijdte van Eigen praktijksituatie Eigen praktijksituatie Generaliserend
uitkomsten en eventueel
generalisatie naar
andere
probleemsituaties
• Meest sociaalwetenschappelijk onderzoek is deels fundamenteel, deels toegepast. Resultaten van
beide soorten onderzoek zijn relevant voor elkaar: resultaten van fundamenteel onderzoek leiden
namelijk tot de oplossing van praktische problemen, toegepast onderzoek leidt tot theorievorming.
• Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie moeten aangegeven worden
▪ Fundamenteel: nieuwe kennis aan het bestaande geheel van wetenschappelijke kennis toe
te voegen
▪ Maatschappelijk: voor wie resultaten bruikbaar? (= valorisatie / impact)
• Daarnaast heb je ook nog (kunnen ook beide voorkomen!):
1. Explorerend onderzoek = bij weinig kennis (fundamenteel) of geen afdoende praktische
oplossingen (toegepast)
2. Toetsend onderzoek = nagaan of kennis/oplossingen kloppen. Dit moet uitdrukkelijk en
ondubbelzinnig aangegeven worden.
,• Meeste universitaire onderzoek via onderzoeksprogramma’s. Hierbij is een sterke invloed van sociale,
economische, politieke en culturele omstandigheden op motivatie en doelstelling
STAP 3: Theoretisch raamwerk (conceptuele model) = vanuit welk perspectief/wetenschappelijke theorie
wordt vraagstelling beantwoord? Begrijpen, niet hoeven doen.
• Nog niet erg gedetailleerd
• De vraagstellig kan worden weergegeven in een schema als versimpelde weergave van de door jou
eerder ontwikkelde denkbeelden.
• Intermediaire / mediërende factoren = mogelijke en voorlopige antwoorden op vraag waarom er een
relatie zou zijn, vervangen wederkerige pijltjes.
• Interacterende / modererende factoren = relatie verschilt van positief naar negatief, naargelang de
situatie. Die is in dit geval: mediasysteem van een land.
• Mediërende en interacterende factoren zijn soms ook te combineren:
STAP 4: opzet: structuur van dataverzameling door middel van kenmerken:
1. Mate van benodigde controle
2. Tijdsperspectief
3. Aantal momenten van dataverzameling
• Een aantal onderzoeksmethoden (1 t/m 3 worden het vaakst gebruikt):
1) Grootschalig veldonderzoek = vragen stellen aan groot aantal respondenten om generaliserende
uitspraken te kunnen doen (hierbij een beschrijvende vraagstelling) → zie verder bij H5
2) Experiment = voor causale vraagstelling → zie verder bij H6
3) Etnografisch veldonderzoek = voor precieze beschrijving → zie verder bij H7
4) Mixed methods design = bij combinatie van causale en beschrijvende vraagstelling onderzoek
• Dan heb je nog (kunnen ook meerdere samen gaan) meerdere opzetten:
, ▪ Retrospectief onderzoek= data verzamelen over het verleden (Oral history = mensen interviewen
over hun ervaringen in het verleden)
▪ Prospectief onderzoek= data verzamelen over de toekomst
▪ Longitudinaal onderzoek= onderzoek op aantal specifieke momenten herhaald, doel om na te gaan
of er sprake is van een verschuiving of ontwikkeling , niet steeds dezelfde personen
▪ Panelopzet = meerdere dataverzamelingsmomenten met steeds dezelfde personen ondervraagd
▪ Participerende observatie = onderzoeker langere tijd aanwezig in onderzochte veld van
beschrijvende vraagstelling
STAP 5: dataverzamelingsplan: welke data ga je verzamelen en hoe?
• Operationalisatie: relatie tussen abstracte theoretische concepten uit vraagstelling en feitelijke
vragen/observaties als voorstel om theoretische concepten waarneembaar of te bevragen te maken.
• Meting / meetinstrument = precieze beschrijving wat onderzoeker wil vragen en wil weten van de
mensen die hen antwoord willen geven
• Ga je bezig met kwantitatief en kwalitatief onderzoek:
Gemengde methoden onderzoek / mixed methods research = onderzoek met zowel kwalitatieve
als kwantitatieve componenten. Zelf n te richten.
STAP 6: het steekproefplan: bij wie/wat data verzamelen?
• Onderzoekseenheden definiëren en identificeren
▪ Vaak niet compleet te omvatten; eenheden waarover onderzoek uiteindelijk gaat zijn slechts deel
van de eenheden die voor het onderzoek als zodanig zijn gedefinieerd
• Onderscheid tussen eenheden en degenen die de onderzoeker over eenheden informeert belangrijk
• onderzoekseenheden = objecten, subjecten, deelnemers, participanten, proefpersonen (experiment),
respondenten (grootschalig veldonderzoek), geïnterviewden/informanten en/of participanten (interview)
• Kiezen uit een steekproef: kans-steekproef of niet-kans-steekproef → uitgelegd in H5
STAP 7: wanneer wil je data verzamelen?
• Wanneer de onderwerpen die onderzocht worden niet specifiek tijdgebonden zijn, is de onderzoeker vrij
om het tijdstip te bepalen waarop het onderzoek plaatsvindt.
• Dataverzameling kan continu zijn, 1 moment of verschillende losse momenten:
1 meetmoment 1 meetmoment, meerdere groepen
,Meerdere meetmomenten, meerdere groepen 1 groep volgen in de tijd
Combinatie van longitudinaal en cross-sectioneel: in drie jaar tijd uitspraken doen over periode van 6 jaar
STAP 8: waar wil je data verzamelen? Afhankelijk van soort data:
1) Primair of secundair onderzoek?
▪ Primair onderzoek = zelf data verzamelen om vraagstelling te beantwoorden, resultaten
vastgelegd als te analyseren data
▪ Secundaire onderzoek = gebruikmaken van bestaande data die al eerder verzameld
▪ zijn, kan op allerlei plaatsen zijn gedeponeerd
2) waar vindt het onderzoek plaats? (bij primair onderzoek): plaats kan resultaten beïnvloeden, kan
beperkingen opleggen aan manier waarop steekproef getrokken kan worden
3) kijk in de archieven (bij secundair onderzoek)
STAP 9: data-analyseplan: hoe data analyseren?
• Vraagstelling + data = mogelijke manieren dataverzameling
• Bij kwalitatieve data-analyse staat vaak de beschrijving van personen of situaties centraal en wel zo
dat de lezer een scherpe voorstelling krijgt van situaties en kan begrijpen wat personen beweegt. Dit
komt door onderzoeksgegevens te vergelijken
• Bij een experiment of grootschalig veldonderzoek gaat het vaak om het opsporen van kenmerken waarin
groepen van elkaar verschillen en om verbanden tussen kenmerken en/of verschijnselen. Bij de
verwerking van dit soort data speelt de statistiek een belangrijke rol, dez e
STAP 10: rapportageplan: hoe rapporteren?
• Aangeven hoe je resultaten wil rapporteren
• Kader waarin je publiceert van invloed op de vorm
• Hoe verzamelde data en analyses ervan op transparante wijze beschikbaar maken voor andere
onderzoekers
Drie veelvoorkomende wijzen van dataverzameling met specifieke mogelijkheden en beperkingen voor
controleerbaarheid:
Grootschalige Etnografische Mediale
dataverzamelingen dataverzamelingen dataverzamelingen
, Wijze Vragenlijsten Interview guides, topic- Waarnemingsinstrumenten
dataverzameling en/of vragenlijsten
Wijze verkrijgen Beschrijven respondenten Beschrijving Beschrijving steekproef
analyse- onderzoekspopulatie van het mediamateriaal
eenheden
Wijze verkrijgen Via individuele Door onderzoekers Met vooraf getrainde
data gesprekken met vooraf codeurs
getrainde interviewers
Kwaliteit Mate representativiteit/ Mate representativiteit van Mate van representativiteit
verzamelde generaliseerbaarheid voor de belangrijkste van de belangrijkste
data grotere context informanten voor de informanten voor de
onderzoekspopulatie onderzoekspopulatie
Vindplaats Primaire data: Primaire data: Primaire data:
ruwe, local storages local storages local storages
verzamelde
data Secundaire data: Secundaire data: Secundaire data:
DANS (Data Archiving vindplaatsen vindplaatsen
and Networked Services)
Aard ruwe data Datamatrixen in gangbaar Opnames of transcripten Datamatrixen in gangbaar
format van interviews en format
gesprekken, beschrijvingen,
observaties, archief- en
bron-/mediamateriaal
Middelen Syntaxen van Korte beschrijving Syntaxen van
waarmee ruwe kwantitatieve doorlopen stappen bij kwantitatieve en/of
data zijn analysepaketten kwalitatieve analyse van de kwalitatieve
geanalyseerd primaire onderzoeksdata analysepaketten
HOORCOLLEGE & H3
Benaderingen van onderzoek (onderzoeksontwerp)
Er zijn verschillende wetenschappelijke benaderingen die uitspraken doen over:
• Ontologie = zijnsleer, welke dingen zijn er in de werkelijkheid → leidend voor manier waarop
wetenschappelijk onderzoek verricht wordt.
• Epistemologie = kennisleer, meningen over wat als kennis telt en over de wijze waarop kennis over
de werkelijkheid vergaard moet worden → bepalen de kwaliteitseisen van een onderzoek.
De twee belangrijkste wetenschappelijke benaderingen zijn:
➢ Empirisch-analytische benadering = kwantitatieve benadering
➢ Empirisch-interpretatieve benadering = kwalitatieve benadering
• Empirisme = waarneembare feiten zijn de basis van alle kennis.
o Via inductie (van bijzonder naar algemeen) tot theorie komen
o Via deductie (van algemeen naar bijzonder) hypothesen afleiden; toetsen
Empirisch analytische benadering:
Positivisme = de opvatting dat alleen de empirische wetenschappen geldige kennis opleveren. Van
theologische, speculatieve en normatieve opvattingen naar ‘harde kennis’ (controleerbare feiten). f. Om dit
te behalen nauwkeurige experimenten uitgevoerd.
• Sociale wetenschap moest zoveel mogelijk van deze aanpak overnemen (Comte)
o Haalbaarheid onderzoek
o Controleerbaarheid omstandigheden
• Ontwikkelingen positivisme:
1. Logisch positivisme = zintuiglijk waarneembare feiten vertaald in reeks van logisch
samenhangende, heldere, consistente uitspraken. Echter bezwaar (Popper):
1) Niet-zintuiglijk waarneembare begrippen ook belangrijk (mentale categorieën, afspraken
abstracte begrippen zoals over intelligentie en armoede)
, 2) Herleiding op waarnemingen (empirie) onvoldoende voor geldigheid wetenschappelijke
theorie (formuleren zodat het falsifieerbaar is).
2. Neopositivisme = wetenschappelijke stroming die eis van falsificatie toevoegt aan positivisme. Het
falsificatieproces houdt in dat een theoriepas geldt als die niet te falsificeren (verwerpen) is. Hierbij
moet je actief zoeken naar argumenten die je theorie onderuit zouden kunnen halen.
• Streven naar nomothetische kennis = kennis waarin (wetenschappelijke) wetten geformuleerd worden.
o Voorkeur voor vraagstellingen en doelstellingen die op zoveel mogelijk eenheden betrekking hebben
(hier meestal: individuen) = generaliseerbare uitspraken
o Informeren naar zintuiglijk waarneembare, meetbare kenmerken (variabelen) op grond van
sociaalwetenschappelijke theorie. Hypothesen afleiden en toetsen.
• Reductionistische benadering = kenbare werkelijkheid samengevat in relaties tussen beperkt aantal
variabelen
o Een onderzoeker moet zich waardevrij opstellen en van buitenaf observeren
(derdepersoonsperspectief)
o Door standaardisering van waarnemings- en analysemethoden wordt reductionistisch onderzoek
makkelijker herhaalbaar. Dit laat persoonlijke vertekeningen verdwijnen en vergroot
intersubjectiviteit (= streven naar consensus binnen wetenschapsgemeenschap)
o Streven dan ook naar intersubjectieve waarnemingen: waarnemingen die uitsluitend afhangen van
het meetinstrument, niet de (subjectieve) onderzoeker.
o Kritiek:
➢ Natuurwetenschappen zeggen dat dit een cargo cult is. Naar analogie zal het kopiëren van de
natuurwetenschappelijke methoden niet automatisch leiden tot een verbetering van de sociale
wetenschappen.
➢ Sociale wetenschappers zeggen dat er nooit een volledige verklaring gegeven kan worden
voor de waarnemingen door bij elkaar gesprokkeld cijfermateriaal.
De empirisch-interpretatieve benadering:
• Begrijpen is het doel bij deze benadering. Context belangrijk voor toekennen betekenis aan observatie.
Onderzoeksopvatting komt voor uit twee filosofische stromingen:
o Hermeneutiek = de studie van interpretatie van (geschreven) teksten. Het toekennen van een
betekenis. in sociaalwetenschappelijk onderzoek moeten concrete mensen en gemeenschappen
worden geduid door hen van binnenuit te begrijpen en in hun context te plaatsen
o Fenomenologie = onderzoeken van het wezenlijke van verschijnselen en achtergronden van
verschijnselen naar voren halen
• Specifieke probleemstellingen, het liefst waarover nog weinig bekend is die en benaderen door middel
van ongestandaardiseerde methoden
• Streven naar Idiografische kennis = kennis die het eigene/unieke beschrijft
• Interesse in variatie van onderwerpen: combinatie perspectief van de onderzochte (emic) bij observatie
met dat van de onderzoeker die van buitenaf (etic) gedrag interpreteert
• Holistische benadering: individuen/gezinnen niet als scores op aantal variabelen (analytisch) maar als
eenheden die in hun geheel bestudeerd moeten worden, meerdere waarnemingsmethoden benut.
• Proberen taal en interpretatiekader van de betrokkenen te verwerken in hun resultaten en conclusies.
Hierbij individu in context een afzonderlijk geheel.
• Kwalitatieve benadering (doelstelling: gebeurtenissen vanuit visie betrokken te beschouwen),
onderzoeker als onderzoeksinstrument en zorgt voor waarde-verheldering.
• Bij de analyse gebruiken de onderzoekers kwalitatieve methoden, dat wil zeggen dat ze participeren in
de te bestuderen situatie, open interviews afnemen, video’s bekijken, dagboeken analyseren, etc. steeds
met doelstelling de gebeurtenissen vanuit visie betrokkenen te beschouwen (eenpersoonsperspectief)
o De onderzoeker zelf is hier het onderzoeksinstrument. Deze benadering pleit voor een kwalitatieve
traditie van waardeverheldering door onderzoekers.
o Kwalitatieve onderzoekers dienen zich bewust te zijn van expliciete en impliciete theorieën die hun
waarnemingen, interpretaties en analysen kunnen beïnvloeden en verstoren. Dit is een
constructivistzionistische manier van onderzoeken
• Kritiek: ongestandaardiseerde methoden en interpretaties bedreiging intersubjectiviteit.
, o Kennis gebaseerd op empirische bevindingen, elke wetenschappelijke hypothese vereist een
empirische basis. Ze gebruiken alleen wel allebei andere volgorde:
- Analytisch: vanuit vraagstelling theorie → hypothesen → toetsing met empirische data
- Interpretatief: verzameling en analyse empirische data (inductie) → vanuit vraagstelling theorie
Verschil wetenschappelijke benaderingen:
o Analytisch: hypothesetoetsing door middel van intersubjectieve waarnemingen centraal (kwantitatief)
o Interpretatief: hypothese-ontwikkeling door middel van (deels) subjectieve waarnemingen en
interpretaties centraal (kwalitatief)
Aanvullingen op elkaar:
o Kwantitatieve onderzoekers: beroep op theorieën ontwikkeld door kwalitatieve onderzoekers
o Kwalitatieve onderzoekers: interpretaties motiveren o.b.v. gedocumenteerd kwantitatief onderzoek
Combinatie is ontwerp voor completere onderzoeksprogramma’s
Belangrijke kenmerken van wetenschap:
1. Het streven naar kennis
o Hoe dit gebeurt verschilt per vakgebied
o Wetenschapsparadigma: een wetenschappelijke benadering
o Deze kennis wordt ondergebracht in een theorie
o Theorievorming
2. Het is empirisch
o Uitspraken dienen gefundeerd te zijn in empirische uitspraken
o Twijfel of dit voor ieder vakgebied klopt
3. Een systematische benadering
o Hier wordt wetenschap van pseudowetenschap onderscheden
o Wetenschap heeft methodologische kenmerken
4. Wetenschap is cumulatief
o Je bouwt voort op de onderzoeken van voorgangers
* = voorlopige onderzoeksopzet: bij wie, waar, wanneer en hoe?
Van deductie hypothese naar toetsing = gegevensverzameling
Van toetsing naar evaluatie = gegevensanalyse
Ontbreken kennis? explorerend onderzoek: eerste fasen t/m formulering theorie
Twijfel aan volledige theorie? Toetsend onderzoek: laatste fasen: theorie t/m evaluatie
1. Kennisprobleem
, ▪ Systematisch literatuuronderzoek
▪ Probleemstelling
▪ Onderzoeksopzet
2. Inductie van hypothesen
▪ = van bijzonder naar algemeen; aan de hand van concrete observaties algemenere uitspraak
formuleren (hypothese). Identificeren en benoemen relevante verschijnselen en daarbij mogelijke
empirische regelmatigheden en samenhangen bij observatie bedenken
▪ Exploratieve hypothese / veronderstelling
▪ Inductie van hypothesen = begin zoeken naar interpretatie/verklaring als deel van de theorie
3. Theorie
▪ = samenhangend stelsel van uitspraken waarmee empirische regelmatigheden beschreven,
verklaard en voorspeld kunnen worden
4. Deductie van hypothesen
▪ = van algemeen naar bijzonder; concrete situaties naar algemeen verband redeneren (omgekeerde
inductie)
▪ Hypothese/voorspelling (= uitspraak over bepaalde feiten/gebeurtenissen die men in het
onderzoek verwacht waar te nemen) formuleren.
o Logisch afgeleid uit algemene uitspraken van theorie
o Hangt samen met praktische aannamen in verband met onderzoeksuitvoering
o Soms tegenstrijdig
5. Toetsing
▪ Hypothesen als belangrijke concrete en toetsbare uitspraken
▪ Toetsen door analyse van de empirische gegevens die worden verzameld naast de hypothese te
leggen:
A. Overeenkomstige uitkomst: falsificeert hypothese niet, verifieert = hypothese bevestigd,
theorie betrouwbaar
B. Afwijkende uitkomst: falsificeert hypothese = hypothese verworpen/aangepast, theorie
betwijfeld
▪ Theorieën zo constant in verandering en verbetering
6. Evaluatie
▪ Beantwoording vraag of je kennisprobleem hebt opgelost. Als antwoord ja is, dan start je een nieuw
kennisprobleem; als antwoord nee is, dan zij er onvoldoende complete gedeeltes in de nieuwe
empirische cyclus
▪ Zo empirische cyclus dus nooit voorbij
De twee wetenschappelijke benaderingen in de empirische cyclus
• In de empirisch-analytische benadering ligt de nadruk soms op de inductieve fasen van exploratief
onderzoek maar toch meestal en vooral op de deductieve fase van het toetsend onderzoek.
• In de empirisch-interpretatieve benadering wordt vaak een spiraalvormige opeenvolging van
verschillende empirisch cycli doorlopen, waarin een steeds bredere en diepere theorie ontwikkeld wordt,
in die zin dat het domein van de theorie wordt uitgebreid en de abstractie toeneemt.
De regulatieve cyclus
• De hiervoor beschreven cyclus is vooral typerend voor fundamenteel onderzoek. De regulatieve cyclus
wordt gebruikt bij toegepast wetenschappelijk onderzoek. Praktijkgericht onderzoek is niet theorieloos,
er wordt gebruikgemaakt van bestaande theoretische inzichten waarin uitspraken zijn opgenomen die
empirisch zijn getoetst. Soms worden er eigen theorieën ontwikkelen, die dan praktijktheorieën heten.
Regulatief = gericht op beslissingen
• Overeenkomsten empirische cyclus: praktijkgericht onderzoek ook onder te brengen in empirische
cyclus, vergelijkbare structuur
• Verschillen met empirische cyclus: regulatief geeft denken van de besluitvormers weer, past
interventie toe, uitdrukkelijk aangewezen op hulp van de onderzoekers: in elke fase zelf onderzoek
uitvoeren of anderen dat laten doen
, • Geen onderzoekscyclus maar cyclus die aangeeft waarop onderzoek kan aangrijpen
Diagno
se
Praktijk
Planvor
problee
ming
m
Plan-
Verand en
ering besluitv
orming
Ingreep
of
intervent
ie
1. Formulering praktijkprobleem
• Praktijkproblemen uitgangspunt voor praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek
• Probleemstelling ook zaak van opdrachtgevers en andere betrokkenen
• Totstandkoming vraagstelling onderhandeling onderzoekers, opdrachtgevers, betrokkenen;
formulering als aansluiting op bepaalde denkrichtingen bij zoeken van oplossingen
1. contact leggen met veld/organisatie die optreedt namens de personen met het praktijkprobleem.
Initiatief door opdrachtgevers of direct betrokkenen
2. formulering eerste doel- en vraagstelling, voorlegging aan opdrachtgevers/betrokkenen
• Bij start probleemanalyse vaak noodzakelijk
o Analyse bestaand materiaal
o Ondervraging deskundigen/experts
o Observatie situaties
• Evt. bijstelling doelstelling/vraagstelling → voorlopig onderzoeksplan → voorlegging onderzoeksplan
opdrachtgevers/betrokkenen.
2. Diagnose
• Onderzoeken probleemsituatie
• Oorzaken probleem achterhalen
• Diagnostisch onderzoek
o Analyse bestaande toestand zonder beleid/ingreep → als de bestaande wijzen om het
probleem op te lossen deel uit maken van de diagnose, worden ze aan een onderzoek
onderworpen en wordt er nagegaan waarom zij niet tot (bevredigende) resultaten leiden
3. Planvorming
• Onderscheid ‘niet of moeilijk te veranderen kenmerken’ en ‘goed te veranderen kenmerken’
• Buiten domein van de wetenschappelijke onderzoeksmethodologie
4. Plan- en besluitvorming
• Plan vormen waarin doel en middelen/probleemoplossingen staan vermeld
• Onderzoek naar meest optimale en haalbare oplossingen voor het probleem
• Plan bepaald met behulp van ondervraging over wensen van de betrokkenen
• Advies vanuit expertise onderzoekers door middel van fundamentele theorie en uit voorgaande
ervaring gewonnen praktijktheorie
• Ex ante evaluatie = analyse van de mogelijke effecten, voorafgaand aan besluitvorming
• Bij enige zekerheid over effectiviteit op proef uitproberen
• Vergelijkbaar met deductie (empirische cyclus)
• Besluitvorming over welk specifiek doel en welke middelen worden gekozen voor praktijkinterventie.
Analyse hiervan is een bijdrage aan een systematischere totstandkoming
• Planevaluatie = al het onderzoek ter ondersteuning en beoordeling van de voorlopige plannen en
besluiten
5. Interventie
• Uitvoering plan
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller criminologiesther. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.