Bij deze de lifesaver voor het examen ethiek gegeven voor Matthias Lievens. Dit is een samenvatting gebaseerd op de slides EN de nota's die ik heb genomen tijdens de les (uitgewerkte voorbeelden, extra uitleg, extra leerstof, uitleg bij citaten, ...). Ik heb deze samenvatting gemaakt zodat ik tijde...
HOOFDSTUK 1: Filosofie en economie:
= historische en filosofische discussie oer betekenisverandering in relatie tot de economie
1. Oorsprong filosofie:
Er was niet altijd al spraken van wetenschap en filosofie
rationeel nadenken is op een bepaald moment begonnen
ontstaat 4-6 eeuw voor christus: Socrates (469-399 BC) + Plato (427-347 BC) + Aristoteles (384-322
BC)
Vooraf: mythes om dingen te verklaren (vaak religieus gekleurd) :
deze mythes werden ongeloofwaardig na een tijd waardoor men behoefte kreeg aan een
nieuwe manier van denken
ontstaan democratie (vrije samenleving waarop op vrije manier werd gediscussieerd en
beslissingen genomen
de handel
In het oude Griekenland:
opkomst van een klasse van handelaars en ambachtslieden
deze groepen werden relatief rijk door hun economische activiteit waardoor ze
automatisch relatief meer te zeggen hadden
deze klasse begon op te komen voor haar rechten
nood aan vorming en ideeën om hun plaats op te kunnen eisen
blootstelling aan buitenlandse invloeden
reële en intellectuele abstractie
geld creëert abstractie: je probeert van geld meer geld te maken (et maakt niet uit
waarin je dan investeert)
link tussen handel en filosofie MAAR verhouding is erg dubbelzinnig en vaak negatief
(meeste filosofen probeerden zich hier tegen te verzetten)(Socrates heeft bijvoorbeeld altijd
betaling geweigerd)
(voorbeeld dood Socrates als ethisch dilemma: bewakers omkopen en vluchten ? want
corruptie is verkeerd maar blijven lijkt alsof vrienden geen moeite hebben gedaan … hangt
eer af van het oordeel van de massa die er net voor zorgde dat Socrates opgesloten zat…)
2. Relatie handel en filosofie:
Algemeen: negatieve attitudes tegenover geld en de handel
reden waarom kapitalisme pas zo laat is kunnen ontstaan
Waarom deze slechte relatie?
Geld heeft een verontrustend vermogen
men kan zich iets toe-eigenen zonder het echt te verdienen (vb. kunst kopen zonder
smaak, eer kopen zonder het te verdienen,…)
geld trekt zich niet aan van tradities en conventies
geld stelt alles aan elkaar gelijk: nivellering (makt abstractie en miskent specificiteit en
uniciteit van dingen) => PARADOXAAL: dit uniciteitsverlies is ook van toepassing bij de
filosofie (concepten)
,2.1 PLATO EN HANDELAARS:
Waarom?
Ze produceren niet maar zijn slechts ‘intermediair’
Ze zijn vaak vreemdelingen
Plato is tegen een havenstad en handelaars (pro autarchie = overgewicht van politiek op
economie) want deze heeft een corrumperend effect
Ze waren vaak tegelijk bankiers (woekeraars)
OPGELET: Socrates en Plato zijn niet tegen rijkdom als dusdanig
belangrijk onderscheid: goede rijkdom uit productieve arbeid en slechte rijkdom uit handel en
financiële activiteit
Sofisten = is volgens Aristoteles een man die geld verdient met wat kennis lijkt te zijn maar het
eigenlijk niet is
ze verkopen opinies : rondtrekkende leraren betaalt door rijke klasse om kinderen te onderrichten
(terwijl deze het product zelf niet echt kent en dus indifferent zijn ten opzichte van het product ende
waarheid)
’de sofist is onwetend en weet niet dat hij onwetend is’
ze doen zelf niet aan wetenschap of filosofie en produceren geen nieuwe kennis
’echte’ filosofen weigeren geld als betaling voor hun inzichten
Geen gemeenschappelijke maatstaaf
Prijs plakken op kennis is een intrinsiek probleem
De waarheid is onbetaalbaar
Filosofie en wetenschap vereisen belangeloosheid, onvoorwaardelijke toewijding
=is ook paradoxaal: ze vereisen marktruil voor hun kennis maar willen tegelijkertijd het prestige en
erkenning van de oude wijze (gift) => deze twee gaan niet samen
Aletheia = het onthullen of bovenbrengen van het verborgene/het vergetene = PRESOCRATISCH
ontstaan van de publieke ruimte: hervorming: plaats van discussie en contestatie (vb. krijgers die
hun buit samenbrengen op één plaats en ze via lottrekking verdelen)
waarheid wordt ‘doxa’: situatie gebonden en toegankelijk voor iedereen
past beter bij sofisten die relativisten zijn (filosofen zoeken naar een absolute waarheid)
herwaardering van sofisten in de context van de moderne democratie : de intellectuelen van een
nieuwe generatie en nieuwe klasse die zich richten tegen de oude socratische waarden (nieuwe
waarden: eloquentie en argumentatie (deelnemen aan het leven in de polis) in plaats van
bijvoorbeeld militaire deugden)
2.2 TRANSFORMATIE VAN DE EDUCATIE
Sofisten maakten kennis publiek en niet langer enkel toegankelijk door initiatierituelen
democratisering van de kennis (onderwijs voor wie betaalt)
Kritiek filosofen:
Het verkoopbaar maken van educatie bereidt jonge mensen niet langer voor op het dienen
van de publieke zaak
Transformatie relaties: toegang tot kennis afhankelijk van rijkdom => betaler wordt een
klant/werkgever => tegenstrijdig met giftlogica en hiërarchie meester-leerling
,2.3 PRADOXALE POSITIE FILOSOFEN
Socrates:
Enerzijds: idee van kennis gebaseerd op tegensprekelijk debat en uitwisseling ven ideeën
(‘democraisch’)
Anderzijds: oude wijsheid van de ingewijde (de meester)
kennis kan niet gereduceerd worden tot ene technisch middel, maar is ook niet gegrond in
goddelijk gezag
filosofen beginnen dus eerder een soort van tussenpositie in te nemen waarbij het sacraal karakter
van een idee en kennis een beetje vervalt (betekenisverlies?)
er verandert iets fundamenteel in hoe filosofen de werkelijkheid proberen te begrijpen en dus in
hun wereldbeeld: van het magische overstappen op meer rationeel denken aan de hand van redelijke
principes)
de magie van de werkelijkheid valt weg = onttovering = desacralisering
eerste filosofen waarschuwen voor de ontsporing van deze tendensen
2.4 CHREMASTISTIEK
Aristoteles: “sofistiek is een soort van chrematistiek”
er is niets mis met de handel op zich: geld en ruil maken differentiatie van activiteiten mogelijk
MAAR echter binnen bepaalde limieten
Oikonomia = ‘huishoudkunde’
productie en ruil maken deel uit van dit domein (oikos) onder leiding van het hoofd van de familie
daar is deze activiteit dan ook perfect leerzaam
’telos’ van de oikos is de polis : de eigendom en de economische activiteit staan in functie van het
goede leven in de praxis
er bestaat dus wel degelijk zoiets als natuurlijke goede eigendommen: in functie van behoeften en
welzijn van de oikos => functie: consumptie + ruil
<-> geld: slechts één functie ‘vermogensvorming’ wat degeneratie mogelijk maakt en geen beperking
kent => mogelijkheid tot perversie wanneer accumuleren het doel opzich dreigt te worden
Geld als middenterm tussen twee andere goederen
autonomisering geld als accumulatiemiddel is problematisch: verstoring natuurlijke ruil
binnen de polis (mensen verliezen politieke leven als centrum)
(praxis = de activiteit die zijn doel in zich heeft <-> poiesis = er is een scheiding tussen de activiteit en
een extern doel of resultaat)(zie Hannah Arendt: wereld komt tot stand als gevolg van werk wat een
product genereert)
+enkel een levend wezen kan zich voortplanten (alle andere voortplantingen zijn tegen de natuur)
chrematistiek = de kunt van het vererven van geld als doel opzich
winsten via rente op leningen, speculatieve handel,…
is iets zeer onnatuurlijk
ook verkregen eigendom wordt onnatuurlijk + verlies ondergeschiktheid aan de polis: het
verlangen naar geld is niet meer verbonden met het verlangen naar het goede leven
handelaar: doet aan poiesis maar niet aan praxis: heeft geen doel mee en brengt geen goed meer
voort, zijn activiteit leidt niet langer tot een deugd of excellentie
, 3. Het wereldbeeld van Aristoteles:
Aristoteles als wetenschapper:
empirische methode:
o inventariseren en classificeren (ordenen)
o zowel natuur (planten, dieren,…) als politiek (regimes)
geen experimenten!! Maar enkel observeren
in open lucht (zie citaat de bizon)
eenheid en hiërarchie van de kennis
alle weten vormt 1 systeem dat hiërarchisch geordend is (vb. biologie < fysica <
metafysica)
hij meet niet of zoekt niet naar wiskundige verbanden (hoewel meetinstrumenten en wiskundige
inzichten wel voorhanden waren) hij probeert de essentie van dingen te bepalen (doel/functie)
De theorie van 4 oorzaken: causaal verband zoeken
1. materiële oorzaak
”het bestanddeel waaruit iets ontstaan”: de materie
vb. brons van een standbeeld
2. de formele oorzaak
de vorm
vb. de vorm van een standbeeld
3. de efficiëntie of bewerkende oorzaak
”de bron van de verandering of rust”
vb. de beeldhouwer is de bewerkende oorzaak van de totstandkoming van het beeld
4. de doeloorzaak
alles in de werkelijkheid streeft vanuit zichzelf een doel na (streefdoel gericht op
vervolmaking)
vb. de beeldhouwer maakt het beeld met een doel voor ogen / een eikel streeft
ernaar een eik te worden / de mens streeft ernaar een zo volmaakt mogelijk mens te
worden (kunnen we bereiken door uw reden te ontwikkelen door aan wetenschap en
filosofie te doen)
het wezen van een eend is een zwemmer te zijn => daartoe heeft de eens
zwemvliezen nodig => daarom is het ‘goed’ dat eenden zwemvliezen hebben => dankzij
de zwemvliezen kan de eend haar ‘goed’ bereiken
volgens Aristoteles streeft alles een inherent doel na (deze doelen zijn onderling verbonden)
MAAR ultieme doel ?
er moet een ultiem doel zijn , anders is streven zinloos
god als filosofische hypothese: ‘de onbewogen beweger’
onbewogen: hij kan zelf niet veroorzaakt zijn, want hij is volmaakt (+ als hij in beweging wordt
gebracht door iets ander kan hij het einddoel niet zijn)
beweger: hij doet bewegen
een ‘filosofische’ god
een onbewogen beweger geeft aanzet tot verandering als object van verlangen (een verlangen is
zinvol!!)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mariewillemen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.