Deze samenvatting geeft een mooie weergave van alle benodigde kennis voor de LET tentamens en de kennisbasis taal tentamens. De samenvatting bestaat uit theorie uit de lessen en Powerpoints, maar bevat vooral veel theorie uit het boek 'Portaal' en het boek 'Basiskennis taalonderwijs'.
In de samenv...
In de taalverwerving zijn er drie verschillende theorieën te onderscheiden:
1. Behaviorisme
Deze theorie gaat ervan uit dat kinderen hun taal leren door imitatie. Kinderen doen
de taal die ze in hun omgeving horen na, daarbij worden de meest frequente woorden
het eerste geleerd. Ook speelt goedkeuring van ouders een belangrijke rol,
bijvoorbeeld als het kind papa of mama zegt en de ouders hem/haar prijzen daar
voor, zal dit kind dat vaker zeggen.
In de praktijk imiteren kinderen niet altijd volwassen, soms produceren ze zinnen die
ze nog nooit hebben gehoord, bijv. ‘ik ben gevald’. Daarnaast worden de meest
frequente woorden in onze taal (zoals ik, de en die) niet het eerst door kinderen
geleerd. Dit zijn eerder concrete zelfstandige naamwoorden en werkwoorden die
verwijzen naar dingen uit hun directe omgeving (zoals stoel, auto en eten).
2. Creatieve constructietheorie (mentalisme)
Deze theorie gaat er niet vanuit dat kinderen taal imiteren, maar zelf over een
aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een creatieve manier
zinnen kunnen bouwen. Dit is te bewijzen aan de hand van bijvoorbeeld een kind dat
uit Iran geadopteerd wordt door Nederlandse ouders, feilloos Nederlands zal leren.
Het aangeboren taalleervermogen zorgt ervoor dat een kind zelf in staat is om
structuur te ontdekken in de taal en kan ook zinnen vormen die het nog nooit eerder
heeft gehoord.
Wel is het zo dat de volgorde waarin een kind zich een taal eigen maakt, wordt
bepaald door biologische rijping, zo beginnen alle kinderen vanaf een jaar of één
met het produceren van taal omdat de hersenen dan zo ver ontwikkeld zijn dat het
kind daar klaar voor is.
Deze theorie legt sterk de nadruk op de creatieve manier waarop een kind met
behulp van zijn taalvermogen zelf zijn taal construeerde. De aandacht voor
taalaanbod raakt hierbij wat op de achtergrond.
3. Interactionele benadering
Deze theorie benadrukt het belang van het aangeboren taalleervermogen, maar
men benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen een
kind en andere moedertaalspreker belangrijk is bij het leren van een taal.
Wel is het zo dat het taalaanbod afgestemd moet zijn op de mogelijkheden van het
kind. Ouders passen dit vaak op onbewust aan: ze spreken op een hogere
toonhoogte, articuleren duidelijker, gebruiken korte zinnen, concrete woorden (papa
i.p.v. ik) en herhalen vaak. Dit geeft het kind de mogelijkheid om hypotheses op te
stellen over de betekenis van woorden en de regels van de taal. Daarbij zal het kind
fouten maken, maar die horen bij de noodzakelijke stappen om de taal te leren.
Eerstetaalverwerving
Taal bestaat uit verschillende niveaus, op al die niveaus ontwikkelt een kind zich.
1. Fonologisch niveau: het vormen van (losse) spraakklanken, bijv. een baby die ‘buh
buh’ zegt.
2. Morfologisch niveau: de manier waarop woorden gevormd worden.
3. Semantisch niveau: de betekenis van woorden. Kinderen leren eerst meestal niet in
één keer de juiste betekenis.
, 4. Syntactisch niveau: de regels voor het combineren van taal. Eerst produceren
kinderen nog korte zinnen, bijv. waar bal?
5. Pragmatisch niveau: het gebruik van taal en de communicatie tussen mensen. Een
kind leert dat ‘zou ik er even langs mogen’ beleefder klinkt dan ‘aan de kant jij!’.
In het taalverwervingsproces van een kind onderscheiden we twee perioden:
1. Prelinguale periode (0-1 jaar)
Dit is de periode voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt. Hierbij gaat het nog
om losse klanken, maar er is al wel communicatie. Bijvoorbeeld het huilen van
baby’s, zij kunnen aangeven dat ze honger hebben.
Na ongeveer zes weken houden baby’s zich actief bezig met taal, ze luisteren naar
stemgeluiden en beginnen zelf klanken te produceren. Deze fase wordt het
vocaliseren genoemd. Een kind ontdekt de klank van de taal en oefent zijn
spraakmechanisme, wat weer een nieuwe stap is op weg naar het gesproken woord.
Na ongeveer vier maanden begint een kind steeds meer te experimenteren met het
voortbrengen van geluiden. De klanken worden gevarieerder en verschillen in
toonhoogte, luidheid en duur. Dit wordt de fase van het vocaal spel genoemd. Eerst
oefent een kind zelf met de klanken, daarna spelen de volwassenen daarop in en
ontwikkelt zich een soort interactie tussen ouder en kind. Een kind leert dan
bijvoorbeeld een van de basisprincipes van communicatie: op elkaar reageren.
Na ongeveer 7 maanden begint de fase van het brabbelen. Het kind herhaalt
klankgroepen zoals dada of mama, maar zonder betekenis. De variatie neemt na een
tijdje toe en ze ontdekken een zinsmelodie. Ze oefenen met verschillende
taalaspecten zoals de articulatie, klankstructuur, zinsmelodie, maar ook
communicatie met anderen.
2. Linguale periode
Deze periode is te verdelen in drie perioden:
- De vroeglinguale periode (van 1 tot 2,5 jaar)
In deze periode gaat het brabbelen van de baby langzamerhand over naar
betekenisvol taalgebruik. Eerst zijn woorden nog sterk gebonden aan een
specifieke context of actie, het kind gebruikt bijv. alleen het woord bal als hij een
bal schopt.
Woorden worden ook nog niet helemaal correct uitgesproken, een kind laat de
laatste klank weg (poes wordt poe), doordat het spraakmechanisme van een kind
nog niet zover is ontwikkeld dat het alle klankencombinaties uit kan spreken.
Gaandeweg ontdekt het kind dat je met woorden ook kunt verwijzen naar
concrete voorwerpen uit de werkelijkheid.
Het kind gaat uiteindelijk naar de fase van de eenwoordzin, waarbij het kind met
behulp van een los woord iets mededeelt of een vraag stelt, bijvoorbeeld ‘poes’
kan betekenen ‘daar zit een poes’. Hierbij kunnen ze ook ontkennende zinnen
maken, door bijvoorbeeld heel hard met hun hoofd te schudden en ‘nee’ te
zeggen.
Op de leeftijd van anderhalf jaar begint de periode van de tweewoordzin
(telegramstijlfase): kinderen combineren woorden. Ze kunnen nu allerlei relaties
aangeven. Ook beginnen ze simpelweg grammatica te leren: de regels voor de
volgorde van woorden.
Na deze periode volgt de periode van de meerwoordzin: zinnen van meer dan
twee woorden samenstellen. Hierbij is er verschil tussen kinderen, de een moet
meer stappen zetten dan de ander. In deze fase maakt de woordenschat van een
kind een enorme groei door (500 woorden). De actieve woordenschat bestaat dan
vooral uit inhoudswoorden, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en
bijvoeglijke naamwoorden.
, - De differentiatiefase (2,5 tot 5 jaar)
Het taalgebruik van kinderen begint steeds meer op dat van volwassenen te
lijken. Vanaf deze fase leert het kind, naast de andere fases, ook allerlei
morfologische en pragmatische aspecten van de taal. Kinderen leren dat
woorden van vorm kunnen veranderen en dat dit ook iets betekent. Ze kunnen nu
ook taal gebruiken los van de concrete context en spreken over zaken die niet
hun directe omgeving voorkomen.
In deze fase krijgt het kind ruimtelijk inzicht, tijdsbesef en leert op een
gedetailleerde manier dingen waar te nemen, deze ontwikkelingen hangen
samen met taalontwikkeling. Bijvoorbeeld het verband tussen tijdbesef en het
leren van werkwoordsvormen.
De leefwereld van een kind bereidt steeds verder uit, waardoor het taalaanbod
ook steeds uitgebreider wordt.
De actieve woordenschat neemt enorm toe (1000 woorden). Kinderen leren dan
functiewoorden te gebruiken en ontdekken nieuwe woordsoorten, zoals
bijwoorden, lidwoorden en voegwoorden. De telegramstijl die kinderen bij zinnen
gebruikte verdwijnt hierdoor ook.
Kinderen leren in deze fase ook morfologische principes van taal, zoals
meervoud, verkleinwoorden of vervoegen van werkwoorden. Een kind ontdekt zelf
deze principes. Kinderen gebruiken bijvoorbeeld woorden zoals gevald of loopte,
dit geeft aan dat ze taalregels voor het vormen van de verleden tijd en het
voltooid deelwoord hebben ontdekt. Daarnaast bedenken ze ook niet-bestaande
woorden, zoals timmer voor hamer. Je kan hieraan zien dat ze actief bezig zijn
met taal.
- De voltooiingsfase (5 tot 9 jaar)
In deze fase leert een kind niet erg veel nieuwe dingen bij. Alle processen uit de
vorige fasen, worden verder uitgebouwd.
Op het gebied van morfologie moet een kind nog wel heel wat leren. Wat vaak
lastig is voor kinderen zijn vooral onregelmatige vormen, zoals schepen en
glaasje. Ook de verleden tijd van sterke werkwoorden zoals val-viel zijn nog
lastig.
Op syntactisch niveau is het voor een kind nog lastig om langere zinnen te
vormen. Ook het vormen van passieve zinnen blijft moeilijk, zoals ‘de auto wordt
door de bus getrokken’, kinderen zien vaak de auto als het voertuig dat trekt.
Op pragmatisch niveau zien we dat een kind als volwaardig gesprekspartner
gaat functioneren.
Tweedetaalverwerving
Deze taalverwerving gaat over het leren van een tweede taal.
Hierbij kan het voorkomen dat iemand twee talen min of meer gelijktijdig leert, daarbij
spreken we van simultane tweetaligheid.
Wat veel vaker voorkomt is successieve tweetaligheid: kinderen leren een tweede nadat
ze een eerste taal hebben geleerd. Het kind leert dan met zijn kennis van de eerste taal, de
tweede taal. Het leren van de tweede taal wordt dan ook beïnvloed door de eerste taal,
waardoor er vaak interferentiefouten optreden: fouten die voorkomen uit de verschillen
tussen de eerste en tweede taal.
Bij successieve tweetaligheid is er ook een verschil in tijd. We weten dat een kind in een
tijdsbestek van 6 jaar zijn moedertaal leert. Bij het leren van een tweede taal zijn er grote
verschillen in tempo; bij weinig aanraking en situaties met de tweede taal waarin je kunt
oefenen, kan het soms jaren duren voor iemand zich een tweede taal eigen maakt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rokxfamke. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.51. You're not tied to anything after your purchase.