Deze samenvatting bevat de hoofdstukken 10.5, 18.3, 19, 21, 31, 32.1, 33.4, 35.1 & 35.2 van het boek Voeding bij gezondheid en ziekte geschreven door Nelleke Stegeman. De samenvatting is onderdeel van de leerstof Dieetleer en kan gebruikt worden voor DBG3 van het eerste jaar.
Voeding bij gezondheid en ziekte
H10.5 (p. 244-246), H18.3 (p. 368-372), H19 (p. 375-379), H21 (p. 391-411), H31 (p. 561-571),
H32.1 (p. 573-578), H33.4 (p. 590-592), H35.1 en H35.2 (p. 605-609)
10.5 Essentiële hypertensie: een gevolg van teveel natrium?
Hypertensie betekent te hoge bloeddruk. Er is sprake van hypertensie als de gemiddelde systolische
bloeddruk ≥ 140 mmHg en/of de diastolische ≥ 90 mmHg is. Het gemiddelde wordt berekend uit een
aantal metingen over een langere periode. Hypertensie komt voor bij 15% van de Nederlandse
bevolking. Bij meer dan 90% van hen is sprake van essentiële hypertensie. Dat wil zeggen dat de hoge
bloeddruk niet het gevolg is van duidelijk aanwijsbare oorzaken. Vaak zijn er geen of weinig symptomen.
Op de lange duur kan hypertensie echter leiden tot ernstige complicaties: beroerte, hartinfarct,
hartfalen, nierfunctiestoornissen, netvliesbeschadigingen. Een verhoogde systolische druk is een iets
betere voorspeller voor deze complicaties dan de diastolische druk. Indien er sprake is van
atherosclerose, is alleen de systolische druk van belang, omdat de diastolische druk daalt door een
slechtere toestand van de bloedvaten en het hart.
Bij essentiële hypertensie is er geen duidelijk aanwijsbare oorzaak, maar spelen veel factoren een rol. De
belangrijkste voedingsfactoren zijn:
• Overgewicht
o Overgewicht verhoogt de kans op het ontstaan van hypertensie. Bij mensen met overgewicht
en een te hoge bloeddruk neemt de bloeddruk af als zij afvallen. Een daling van het
lichaamsgewicht met 1 kg leidt tot een afname van de systolische bloeddruk met gemiddeld
1,6 mmHg en de diastolische druk met 1,3 mmHg.
• Hoeveelheid natrium in de voeding
o Er bestaan veel individuele verschillen op het gebied van de natriuminname en de gevolgen
voor de bloeddruk. Sommige mensen zijn erg gevoelig voor een hoge dosis natrium, terwijl bij
andere de bloeddruk nauwelijks stijgt door een grote natriuminname. Men spreekt van
‘zoutgevoelige’ mensen. Men schat dat een derde van de bevolking in Nederland zoutgevoelig
(betekent dat men gevoelig is voor het ontwikkelen van een hoge bloeddruk ten gevolge van
de inname van natrium) is.
• Alcoholconsumptie
o Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van alcohol samenhangt met hoge bloeddruk. Er is
een duidelijk verband aangetoond tussen het dagelijks gebruik van meer dan drie alcoholische
consumpties en verhoogde bloeddruk.
• Hoeveelheid kalium en andere elektrolyten in de voeding
o Kalium verlaagt de bloeddruk van mensen met hypertensie en hangt samen met een lager
risico op beroerte. De dagelijkse inname van kalium ligt in Nederland gemiddeld tussen 3
gram (vrouwen) en 4 gram (mannen).
De belangrijkste preventieve voedingsmaatregelen tegen hypertensie zijn het voorkomen en bestrijden
van overgewicht, het matigen van het alcoholgebruik en eten volgens de Richtlijnen goede voeding.
De behandeling van hypertensie bestaat primair uit een aantal leefstijladviezen. Bij onvoldoende
resultaat wordt daarnaast medicamenteus behandeld. De leefstijladviezen omvatten: meer bewegen,
stoppen met roken en voedingsadviezen.
,Ons voedsel bevat gemiddeld 9 gram zout. De helft is afkomstig uit industrieel bewerkte producten.
Ongeveer 30% wordt in het huishouden toegevoegd en de rest komt uit drinkwater (3%) en is van
nature aanwezig in veel voedingsmiddelen (17%). De behoefte aan natrium wordt ruim gedekt door de
hoeveelheid die van nature in de voeding voorkomt. Meer natrium is niet nodig en vormt een belasting
voor het lichaam (met name voor de nieren).
Hypertensie kan ook veroorzaakt worden door het eten/drinken van veel drop of zoethout(thee) en
thee op basis van zoethout. Drop en zoethout bevatten namelijk glycyrrhizine; deze stof kan een
nadelige invloed hebben op de nierwerking, waardoor hypertensie en oedeemvorming (vochtophoping)
ontstaan. Er bestaan individuele verschillen in gevoeligheid voor glycyrrhizine. Mensen met (meer kans
op) een te hoge bloeddruk of oedeemvorming moeten het gebruik van drop en producten met
zoethoutwortel beperken of vermijden.
18.3 Voeding bij een slechte eetlust
De term anorexie betekent letterlijk ‘’een gebrek aan eetlust’’. Patiënten met een slechte eetlust
hebben weinig trek en ze hebben snel een ‘vol gevoel’. Het eten smaakt niet meer, of smaakt anders.
Mensen kunnen een misselijk gevoel hebben en zijn bang dat de misselijkheid toeneemt als ze eten.
18.3.1 Oorzaken en gevolgen van een slechte eetlust
Ziekte brengt een aantal eetlustremmende factoren met zich mee. Pijn, angst, spanningen, immobiliteit
(bedrust), koorts en infecties remmen de eetlust. Veel patiënten met een maag-darm-, lever- of
nieraandoening zijn misselijk en hebben een slechte eetlust. Mensen met ontregelde diabetes hebben
een slechte eetlust door het hoge gehalte aan ketonlichamen in het bloed. Ook kankerpatiënten hebben
vaak een slechte eetlust. Depressieve patiënten vormen een aparte groep. Deze patiënten kunnen een
extreem slechte eetlust hebben. Het niet eten kan zelfs leiden tot een langzame zelfdoding. Therapieën
en geneesmiddelen die de eetlust kunnen remmen zijn: antidepressiva, chemotherapeutica,
digitalispreparaten, antihypertensiva.
Opname in een instelling heeft een negatieve invloed op de eetlust. Een opname brengt angst,
bezorgheid en spanningen met zich mee. Het voedsel en de etenstijden zijn anders dan men thuis
gewend is.
Als een patiënt in een goede voedingstoestand verkeert, is een korte tijd (maximaal zeven tot tien
dagen) te weinig eten geen probleem; bij ernstig zieke patiënten geldt de norm maximaal vijf dagen.
Wel moet de patiënt voldoende drinken, omdat de vocht- en elektrolytenbalans snel is verstoord, met
name als er sprake is van koorts, sterk transpireren, braken en/of diarree. Bij een langdurige anorexie
zijn de gevolgen ernstig omdat het herstelvermogen afneemt en de kans op complicaties toeneemt. Een
slechte voedingstoestand leidt tot zwakte en apathie, waardoor de eetlust nog verder afneemt.
18.3.2 Voedingsadviezen bij een slechte eetlust
Mensen met een slechte eetlust willen meestal voedsel dat ze gewend zijn. Patiënten die misselijk zijn,
geven vaak de voorkeur aan voedsel dat ‘niet zwaar op de maag ligt’. Voedsel dat slechts korte tijd in de
maag blijft en snel en gemakkelijk wordt geresorbeerd heeft de voorkeur. Vet remt de maagontlediging,
daarom is vetrijk voedsel minder geschikt. De verpleegkundige moet ook rekening houden met de
frequentie, de grootte en het uiterlijk van de maaltijd. De verpleegkundige/verzorgende speelt een
centrale rol bij het signaleren van een slechte eetlust.
, Het invullen van een checklist en zo nodig aanvullend een voedselvragenlijst zijn noodzakelijk om de
kans op ondervoeding te kunnen inschatten en na te gaan of aanvullende voedingsmaatregelen nodig
zijn. Soms is het nodig om extra voeding te geven in de vorm van drinkvoeding. Ook is het heel goed
mogelijk om energierijke tussendoortjes te geven.
Voedingsadviezen voor een patiënt met een slechte eetlust
• De voeding moet er aantrekkelijk uitzien en lekker ruiken en smaken.
• Kleine porties hebben de voorkeur; grote porties gaan snel tegenstaan.
• Vaker – om de paar uur – iets te eten of te drinken geven.
• Veel vet in de voeding kan de eetlust remmen, omdat vet de maagontlediging remt.
• Volumineuze voedingsmiddelen geven al snel een vol gevoel: koolzuurhoudende dranken, geklopte
slagroom.
• Het eten op zichzelf mag niet te veel inspanning kosten.
• Men dient rekening te houden met voorkeuren, aversies en voedselintoleranties van de patiënt,
evenals met andere voedingspatronen.
• Voldoende drinken bevordert de eetlust. Voldoende drinken is ook belangrijk om misselijkheid te
voorkomen of te verminderen.
• Mensen met obstipatie hebben snel last van een vol gevoel. Obstipatie moet daarom voorkomen of
verholpen worden.
• Zo nodig energieverrijkte voeding geven.
Hoofdstuk 19 – Voeding van een operatiepatiënt
19.1 Preoperatieve voeding
Soms is het nodig voor een operatie de voeding korte of lange tijd aan te passen om het risico op
complicaties tijdens de operatie te verkleinen en het herstel na de operatie te bevorderen. De noodzaak
voor een aangepaste voeding hangt af van twee ongewenste situaties: ondervoeding en overgewicht.
Ondervoeding komt veel voor bij ernstig zieke mensen. Ook bij minder ernstig zieke patiënten moet men
alert zijn op ondervoeding, met name bij ouderen. Uit onderzoek is bekend dat een hoge leeftijd (80+)
een risico is voor ondervoeding. Een slechte voedingstoestand vergroot het operatierisico, vertraagt het
herstel en vergroot de kans op infecties, vertraagde wondgenezing, decubitis en andere complicaties na
de operatie. Bij een screening voor de operatie moet een inschatting worden gemaakt van de
voedingstoestand. Wanneer de voedingstoestand niet optimaal is, moet deze zo mogelijk voor de
operatie verbeterd worden met behulp van een voedingsstofverrijkt dieet. Soms is voeding per sonde of
totaal parenterale voeding (= voeding wordt met een katheter in de bloedbaan gebracht) nodig.
Aanzienlijk overgewicht vergroot de kans op complicaties tijdens en na de operatie. Bij niet-acute
operaties wordt de patiënt geadviseerd onder goede begeleiding af te vallen met een energiebeperkt
dieet en voldoende lichaamsbeweging en krachttraining voor behoud van de spiermassa. Enkele dagen
voor de operatie moet het energiebeperkt dieet worden gestaakt, zodat de glycogeenvoorraad gevuld
is.
Vlak voor een operatie moet een patiënt nuchter zijn. Middelen die in de anesthesie worden gebruikt,
veroorzaken vaak misselijkheid en braken. Bij een algehele verdoving (narcose) is het gevaarlijk als er
zich nog iets in de maag bevindt omdat de patiënt tijdens of vlak na de operatie in het braaksel zou
kunnen stikken.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller student380624. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.41. You're not tied to anything after your purchase.