100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Macro-economie in NL (behandelt alles!) $8.58
Add to cart

Summary

Samenvatting Macro-economie in NL (behandelt alles!)

53 reviews
 2142 views  131 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Nederlandse samenvatting van hoofdstuk 1-13 en hoofdstuk 17-20 van het boek Macroeconomics: A European Perspective (derde editie: ) voor het vak Macro-Economie / Macro Economie (Universiteit Antwerpen). Inclusief gastcollege NBB. Focus boxes zijn niet opgenomen.

Last document update: 6 year ago

Preview 10 out of 138  pages

  • Yes
  • March 22, 2018
  • June 11, 2018
  • 138
  • 2017/2018
  • Summary

53  reviews

review-writer-avatar

By: benbauwens81 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: vangriekenellen • 2 year ago

review-writer-avatar

By: kristofverheyen1 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: cedricdesomer • 4 year ago

review-writer-avatar

By: Quincey12147 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: TenzinKel • 5 year ago

review-writer-avatar

By: eminahodzic • 5 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
MACRO-ECONOMIE: EEN EUROPEES PERSPECTIEF

INLEIDING 2
Hoofdstuk 1: Een rondleiding door de wereld 2
Hoofdstuk 2: Een rondleiding door het boek 6

KORTE TERMIJN 12
Hoofdstuk 3: De goederenmarkt 12
Hoofdstuk 4: Financiële markten 1 18
Hoofdstuk 5: Financiële markten: het IS-LM model 25
Hoofdstuk 6: Financiële markten 2 33

MIDDELLANGE TERMIJN 43
Hoofdstuk 7: De arbeidsmarkt 43
Hoofdstuk 8: De Phillips-curve, de natuurlijke werkloosheid en inflatie 51
Hoofdstuk 9: Alle markten samenzetten: van korte tot middellange termijn 59

LANGE TERMIJN 64
Hoofdstuk 10: De feiten van groei 64
Hoofdstuk 11: Sparen, kapitaalaccumulatie en output 69
Hoofdstuk 12: Technologische vooruitgang en groei 82
Hoofdstuk 13: Technologische vooruitgang: korte, middellange en lange termijn 93

EXTENSIES 101
Hoofdstuk 17: Openheid in de goederen- en financiële markten 101
Hoofdstuk 18: De goederenmarkt in een open economie 110
Hoofdstuk 19: Output, de interestvoet en de wisselkoers 120
Hoofdstuk 20: Wisselkoers regimes 128

Gastcollege Nationale Bank — Marcia De Wachter 136




!1

,INLEIDING


HOOFDSTUK 1: EEN RONDLEIDING DOOR DE WERELD

1.1 De crisis
Van 2000 tot 2007 heeft de wereldeconomie een aanhoudende groei doorgemaakt. In 2007
begonnen de huizenprijzen in de VS, die sinds 2000 verdubbeld waren, te dalen. Veel van de
hypotheken die tijdens de vorige expansie waren uitgegeven waren van slechte kwaliteit. Veel
van de leners waren niet in staat om de maandelijkse betalingen op hun hypotheek te doen.
De banken die de hypotheken hadden uitgegeven, hadden deze vaak samengebundeld en
verpakt tot nieuwe effecten en deze vervolgens verkocht aan andere banken en beleggers.
Deze effecten werden vaak opnieuw tot nieuwe effecten verpakt. Door deze complexiteit is
de daling van de huizenprijzen omgezet in een grote financiële crisis.

Op 15 september 2008 ging de grote bank Lehman Brothers failliet. Door de banden tussen
Lehman en de andere banken, liepen ook veel andere banken het risico failliet te gaan. De
financiële crisis veranderde in een grote economische crisis met dalende aandelenkoersen.
Merk op dat tegen het einde van 2008 de aandelenkoersen de helft of meer van hun waarde
verloren hadden ten opzichte van hun vorige piek. Merk ook op dat, ondanks het feit dat de
crisis zijn oorsprong vond in de Verenigde Staten, de aandelenkoersen in Europa en
opkomende markten evenveel daalden als hun Amerikaanse tegenhangers (linkse figuur).

Mensen consumeerden minder en bedrijven gingen minder investeren. Ondanks de krachtige
acties van de Fed, die de rentetarieven helemaal tot nul heeft teruggebracht, en door de
Amerikaanse overheid, die de belastingen verlaagde, namen de vraag en de productie af. In
het derde kwartaal van 2008 werd de Amerikaanse productiegroei negatief en bleef dit ook in
2009 (rechtse figuur). Door de handel (import en export daalden) en de financiële kanalen
werd de Amerikaanse crisis snel een wereldcrisis.


Aandelenkoersen Groeipercentages




1.2 De Verenigde Staten
De Verenigde Staten zijn groot, met een productie output van $17,4 biljoen in 2014, goed
voor 23% van de wereldoutput. De levensstandaard in de VS is hoog: de output per persoon
is $54.600, wat dicht ligt bij de top.


!2

,Wanneer economen dieper willen graven en naar de gezondheidstoestand van een land
willen kijken, dan bekijken ze drie basisvariabelen:
- Output groei: de snelheid waarmee de output verandert
- Werkloosheidsgraad: het aandeel van de werknemers in de economie dat geen baan
heeft en op zoek is naar een baan
- Inflatie: de snelheid waarmee de gemiddelde prijs van goederen in de economie in de loop
van de tijd toeneemt
De Amerikaanse economie was in 2015 in goede staat, en liet veel van de gevolgen van de
crisis van 2008-2009 achter zich.

Groei, werkloosheid en inflatie in de Verenigde Staten, 1990-2015




Toen de crisis begon, probeerde de Fed de daling van de uitgaven te beperken door de
rentevoet die het controleert, de federal funds rate, te verlagen. Waarom stopte de Fed bij
nul? Als het onder nul zou gaan, dan gaan de consumenten liever cash geld aanhouden i.p.v.
obligaties, omdat cash geld een rentevoet heeft van 0%.
Deze beperking staat bekend als de zero lower bound. De Federal Funds Rate sinds 2000
Waarom zijn lage rentepercentages een potentieel
probleem? Ten eerste beperkt de lage rente het vermogen
van de Fed om te reageren op verdere negatieve
schokken. Ten tweede kunnen lage rentetarieven ertoe
leiden dat beleggers buitensporige risico's nemen om hun
rendement te vergroten. En te veel risico's nemen kan op
zijn beurt aanleiding geven tot wéér een financiële crisis.


Productiviteitsgroei is belangrijk voor een aanhoudende stijging van het inkomen per persoon,
maar sinds 2010 is deze slechts ongeveer half zo groot als in de jaren negentig. De vertraging
van de productiviteitsgroei is alarmerend omdat de levensstandaard, met name voor de
armen, mogelijk niet toeneemt. Terwijl bij een hoge/snelle productiviteitsgroei iedereen er van
zal kunnen profiteren, zelfs als er ongelijkheid is. De armen kunnen minder profiteren dan de
rijken, maar ze zien wél nog steeds hun levensstandaard stijgen.
Productiviteitsgroei




!3

,1.3 De Eurozone
De Europese Unie (EU), opgericht in 1957, is een groep van 28
Europese landen met een gemeenschappelijke markt. In 1999
vormde de EU een gemeenschappelijke valutagebied genaamd
de eurozone, die in 2002 de nationale valuta verving door de
euro. De eurozone heeft een sterke economische macht. De
output is bijna gelijk aan die van de Verenigde Staten, en de
levensstandaard ligt niet ver achter.
Net als in de VS werden de acute fase van de crisis, 2008 en
2009, gekenmerkt door negatieve groei. Terwijl de Verenigde
Staten herstelden, bleef de groei in het eurogebied zwak, bijna
nihil in de periode 2010-2014. De werkloosheid, die vanaf 2007
steeg, staat op een hoge 11,1%, bijna het dubbele van die van
de VS! De inflatie is laag, onder de doelstelling van de Europese
Centrale Bank (ECB).

Groei, werkloosheid en inflatie in de eurozone, 1990-2015




Anders dan in de VS, waar de groei in 2010 positief werd, hadden zowel de eurozone als de
rest van de EU een tweede dip. De economie herstelde zich tegen het einde van 2010, maar
de groei werd dan in 2012 opnieuw negatief en dit bleef zo voor zes maanden. Deze tweede
recessie in het eurogebied noemt men de eurocrisis en houdt verband met de Griekse crisis,
die eindigde met het gedeeltelijk in gebreke blijven van de Griekse overheidsschuld. Het
eurogebied staat vandaag voor twee hoofdproblemen. De eerste is hoe men de werkloosheid
kan verminderen. De tweede is of en hoe de eurozone efficiënt kan functioneren als een
gemeenschappelijk valutagebied.


Kan de Europese werkloosheid worden verminderd? De hoge gemiddelde werkloosheid in
het eurogebied verbergt de verschillen tussen eurolanden. Aan de ene kant had Spanje een
werkloosheidscijfer van 23%. Aan de andere kant was het Duitse werkloosheidspercentage
minder dan 5%. Dit suggereert dat er meer aan de gang is dan de crisis en de daling van de
vraag. Sommige economen geloven dat het grootste probleem is dat Europese landen hun
werknemers te veel beschermen. Om te voorkomen dat werknemers hun baan verliezen,
maakt de EU het duur voor bedrijven om werknemers te ontslaan. Een van de ongewilde
gevolgen van dit beleid is dat het bedrijven weerhoudt om werknemers in dienst te nemen, en
dit verhoogt de werkloosheid. De oplossing is minder beschermend te zijn, deze ‘labour
market rigidities’ weg te nemen en Amerikaanse arbeidsmarktinstellingen in te voeren.

!4

,Wat heeft de euro voor haar leden gedaan? Voorstanders wijzen op het enorme
symbolische belang ervan. Ze wijzen ook op de economische voordelen van het hebben van
een gemeenschappelijke valuta: geen wisselkoersen meer. De euro draagt bij aan de creatie
van een grote economische macht in de wereld. Anderen wezen er echter op dat een
gemeenschappelijke valuta een gemeenschappelijk monetair beleid betekent; dit betekent
dezelfde rente in de eurolanden. Wat zal er gebeuren wanneer het ene land in een diepe
recessie terechtkomt terwijl het andere land een economische boom beleeft? Griekenland,
bijvoorbeeld, heeft een diepe recessie doorgemaakt. Als Griekenland zijn eigen valuta had
gehad, zou het zijn valuta ten opzichte van andere eurolanden gedeprecieerd kunnen hebben
om de vraag naar zijn export te vergroten. Omdat het een valuta met zijn buren deelde, was
dit echter niet mogelijk.
1.4 China
De bevolking van China is enorm, meer dan vier keer die van de VS. Maar zijn output,
uitgedrukt in dollars, is slechts $ 10,4 biljoen, ongeveer 60% van de Verenigde Staten. Output
per persoon in slechts $ 7.600. Dus waarom wordt er zoveel aandacht besteed aan China?

Groei, werkloosheid en inflatie in China, 1990-2015




China groeit al meer dan drie decennia snel. Sinds 1990 is China met bijna 10% per jaar
gegroeid. Er is nog een ander interessant aspect te zien in de tabel. Het is erg moeilijk om de
gevolgen van de crisis in de data te detecteren. De reden is niet dat China gesloten is voor de
rest van de wereld. De reden is dat het negatieve effect op de vraag bijna volledig werd
gecompenseerd door een budgettaire expansie van de Chinese regering, met in het bijzonder
een sterke toename van de overheidsinvesteringen. Het resultaat was een aanhoudende
groei van de vraag en van de output.


Dus waar komt deze groei vandaan? Het is afkomstig uit twee bronnen. De eerste was hoge
accumulatie van kapitaal. Het investeringspercentage in China is 48% (terwijl dat in de VS
slechts 19% is!). Meer kapitaal betekent hogere productiviteit en hogere output. De tweede is
snelle technologische vooruitgang. Een van de strategieën van de Chinese overheid was
om buitenlandse bedrijven te stimuleren om te verhuizen en te produceren in China.
Aangezien buitenlandse bedrijven doorgaans veel productiever zijn dan Chinese bedrijven,
heeft dit de productiviteit en de output verhoogd. Een ander aspect van deze strategie was
het aanmoedigen van joint ventures tussen buitenlandse en Chinese bedrijven. Door Chinese
bedrijven te laten samenwerken met en te leren van buitenlandse bedrijven, is de
productiviteit van de Chinese bedrijven enorm toegenomen. De vertraging na de crisis wordt
als wenselijk beschouwd omdat meer van de output naar consumptie gaat in plaats van naar
investeringen.

!5

,HOOFDSTUK 2: EEN RONDLEIDING DOOR HET BOEK

2.1 Globale output
Simon Kuznets (1901-1985) & Richard Stone (1913-1991) deden uitgebreid onderzoek naar
de economische groei van landen, en ontwikkelden methoden voor het berekenen van de
omvang van en veranderingen in het nationale inkomen.
De maatstaf van totale output in de nationale inkomstenrekeningen wordt het bruto
binnenlands product (bbp) genoemd. Er zijn drie definities die eigenlijk hetzelfde berekenen:
1. Het bbp is de waarde van eindproducten en diensten die in een bepaalde periode in de
economie worden geproduceerd.
We willen alleen finale goederen tellen, dus geen intermediaire producten (= een
goed dat wordt gebruikt bij de productie van een ander goed)
2. Het bbp is de som van de toegevoegde waarde die in een bepaalde periode in de
economie worden geproduceerd.
De toegevoegde waarde van een bedrijf is de waarde van de productie minus de
waarde van de tussenproducten die in de productie worden gebruikt.
3. Het bbp is de som van de inkomens in de economie gedurende een bepaalde periode.
Dit inkomen bestaat uit twee delen: arbeidsinkomen en kapitaalinkomen (=winst).


Voorbeeld: Stel een economie bestaat uit twee bedrijven, firma 1 en firma 2.

Steel Company (Firm 1) Car Company (Firm 2)

Revenues from sales €100 Revenues from sales €200

Expenses €80 Expenses €170

Wages €80 Wages €70

Steel purchases €100

Profit €20 Profit €30


Definitie 1 zegt: Staal (€100) is een intermediair product en wordt dus niet meegerekend.
Alleen de waarde van de auto’s (€200) wordt beschouwd als het bbp.

Definitie 2 zegt: De staalfabriek gebruikt geen intermediaire goederen. Zijn toegevoegde
waarde is gelijk aan de waarde staal dat hij produceert (€100). De autofabriek gebruikt dit
staal als intermediair goed. Zijn toegevoegde waarde is dan gelijk aan de waarde van de
auto’s min de waarde van het staal: €200 - €100 = €100. De totale toegevoegde waarde, en
dus het bbp, is dan gelijk aan €100 + €100 = €200.

Definitie 3 zegt: bbp = arbeidsinkomen en kapitaalinkomen
= (€80 + €70) + (€20 + €30) = €200



!6

,We maken een onderscheid tussen nominaal en reëel bbp.
Het nominale bbp is de som van de geproduceerde hoeveelheden eindproducten maal hun
huidige prijs. Het nominale bbp neemt dus toe om twee redenen:
- De productie van de meeste goederen neemt toe
- De prijs van de meeste goederen neemt toe

Ons doel is om de productie en de verandering ervan in de loop van de tijd te meten. Daarom
moeten we het effect van stijgende prijzen op onze berekening van het bbp elimineren.
Het reële bbp is de som van de hoeveelheid eindgoederen vermenigvuldigd met constante
(niet huidige) prijzen.


Voorbeeld: We nemen als 2009 als basisjaar om het reële bbp te berekenen.

Year Quantity of Cars Price of Cars Nominal GDP Real GDP (in 2009 prices)

2008 10 €20,000 €200,000 €240,000

2009 12 €24,000 €288,000 €288,000

2010 13 €26,000 €338,000 €312,000


• Reële bbp in 2008 (in 2009 euros) = 10 auto’s x €24,000 per auto = €240,000.
• Reële bbp in 2009 (in 2009 euros) = 12 auto’s x €24,000 per auto = €288,000.
• Reële bbp in 2010 (in 2009 euros) = 13 auto’s x €24,000 per auto = €312,000.
We besluiten dat de prijzen stijgen.


Het probleem bij het construeren van het reële bbp in de praktijk is dat er duidelijk meer dan
één finaal goed is. Het reële bbp moet worden gedefinieerd als een gewogen gemiddelde van
de output van alle finale goederen, en dit brengt ons bij wat deze weging zou moeten zijn.
Voor meer dan één goed geldt dat de relatieve prijzen van de goederen de natuurlijke
gewichten zijn voor het geconstrueerd gewogen gemiddelde van de output van alle
eindproducten. De maatstaf van het reële bbp dat gebruikt wordt door het Europees Stelsel
van Rekeningen (ESR) zijn gewichten die de relatieve prijzen weergeven en die in de loop
van de tijd veranderen. De maatregel wordt het reële bbp in geketende prijzen genoemd.
Het jaar dat wordt gebruikt om prijzen samen te stellen, wordt het basisjaar genoemd.

Het nominale bbp wordt ook het bbp in lopend prijzen; het bbp in lopende euro’s genoemd.

Het reële bbp wordt ook het bbp in termen van goederen; het bbp in constante euros; het
bbp aangepast voor inflatie; het bbp in 2009 euros genoemd.

Met ‘bbp’ zal het reële bbp bedoeld worden.
Met ‘Yt’ zal het reële bbp in jaar t bedoeld worden.
Met ‘€Yt’ zal het nominale bbp bedoeld worden.


!7

,We hebben ons tot nu toe gericht op het niveau van het reële bbp. Even belangrijk is het
niveau van het reële bbp per persoon, dit is de verhouding tussen het reële bbp en de
bevolking van het land. Bij het beoordelen van de prestaties van de economie van jaar tot
jaar, concentreren economen zich echter op de groeisnelheid van het reële bbp, ook wel
bbp-groei genoemd. Periodes van positieve bbp-groei worden expansies genoemd.
Perioden van negatieve groei van het bbp worden recessies genoemd. De bbp-groei in jaar t
is geconstrueerd als:
(Yt — Yt-1) / Yt-1

Sinds 1970 hebben de economieën van de EU en de VS een reeks expansies doorgemaakt,
onderbroken door korte recessies. De recessie van 2008-2009 was de ernstigste recessie in
de periode van 1970 tot 2014. De VS herpakte zich sneller dan de EU.




2.2 Het werkloosheidscijfer
Werkgelegenheid (N) is het aantal mensen met een baan.
Werkloosheid (U) is het aantal mensen dat geen baan heeft, maar op zoek is naar een baan.
De beroepsbevolking (L) is de som van werkgelegenheid en werkloosheid = N + U
Het werkloosheidspercentage (u) is de verhouding tussen het aantal mensen dat werkloos is
en het aantal mensen in de beroepsbevolking = U / L
Tot voor kort was de enige beschikbare bron van gegevens over werkloosheid het aantal
geregistreerde mensen bij werkloosheidskantoren, en dus werden alleen die werknemers die
waren geregistreerd in werkloosheidskantoren als werkloos beschouwd. De meeste rijke
landen vertrouwen tegenwoordig op grote enquêtes over huishoudens om het
werkloosheidspercentage te berekenen. De EU Labour Force Survey (LFS) is elke maand
afhankelijk van interviews met een representatief aantal huishoudens.

Degenen die geen baan hebben en er niet naar op zoek zijn, worden niet bij de
beroepsbevolking geteld. Ontmoedigde werknemers zijn diegenen die stoppen met zoeken
naar een baan en dus niet meer als werklozen worden beschouwd.

De participatiegraad is de verhouding tussen de beroepsbevolking en de totale bevolking op
arbeidsleeftijd. Vanwege ontmoedigende werknemers wordt een hogere werkloosheid
doorgaans geassocieerd met een lagere participatiegraad.


!8

,Waarom geven economen om werkloosheid?
1. Direct effect op het welzijn van werklozen, vooral degenen die langdurig werkloos blijven.
2. Het is een signaal dat de economie haar personeel niet efficiënt gebruikt.

Een zeer lage werkloosheid kan ook een probleem zijn, omdat de economie te kampen heeft
met een tekort aan arbeidskrachten.
2.3 Het inflatiepercentage
Inflatie is een aanhoudende stijging van de algemene prijzen — het prijsniveau. Het
inflatiepercentage is de snelheid waarmee het prijsniveau stijgt. Deflatie is een aanhoudende
daling van het prijsniveau (negatieve inflatie).
Macro-economisten kijken doorgaans naar twee maten van het prijsniveau, naar twee
prijsindexen: de BBP-deflator en de consumentenprijsindex.
De BBP-deflator in jaar t (dus Pt) is de verhouding tussen het nominale bbp en het reële bbp
in jaar t:




De BBP-deflator wordt een indexnummer genoemd. Het niveau ervan wordt willekeurig
gekozen en heeft geen economische interpretatie. Maar de mate van verandering,
(Pt - Pt-1) / Pt-1, heeft een duidelijke economische interpretatie: het geeft de snelheid waarmee
het algemene niveau van prijzen in de loop van de tijd toeneemt - het inflatiepercentage.

πt = (Pt - Pt-1) / Pt-1


Het bepalen van het prijsniveau als de BBP-deflator houdt een eenvoudige relatie in tussen
het nominale bbp, het reële bbp en de BBP-deflator: €Yt = Pt . Yt
Het nominale bbp is gelijk aan de BBP-deflator maal het reële bbp. Of anders gezegd: de
groei van het nominale bbp is gelijk aan de inflatie plus de groei van het reële bbp.

De BBP-deflator geeft de gemiddelde prijs van de output weer — de uiteindelijke
geproduceerde goederen in de economie. Maar consumenten geven om de gemiddelde
consumptieprijs — de uiteindelijke geconsumeerde goederen. De set van goederen
geproduceerd in de economie is niet hetzelfde als de set van goederen gekocht door
consumenten, om twee redenen:
- Sommige van de goederen in het bbp worden niet verkocht aan consumenten, maar aan
bedrijven, aan de overheid of aan buitenlanders.
- Sommige door consumenten gekochte goederen worden niet in het binnenland
geproduceerd, maar worden uit het buitenland geïmporteerd.
Voor het meten van de gemiddelde consumptieprijs (= kosten van levensonderhoud) kijken
macro-economen naar de consumentenprijsindex (CPI). In Europa wordt de
consumptieprijsinflatie in de eurozone gemeten aan de hand van de geharmoniseerde index
van consumptieprijzen (Harmonised Index of Consumer Prices). De GICP wordt jaarlijks door
Eurostat gepubliceerd voor alle EU-lidstaten (27), maar is ook beschikbaar voor IJsland,
Noorwegen en Zwitserland.
!9

, De inflatiecijfers, berekend met behulp van de
BBP-deflator of de CPI, zijn grotendeels
hetzelfde. Uitzondering: in 2005 en 2006 was
de toename van de GICP aanzienlijk kleiner
dan de toename van de bbp-deflator. De euro
daalde met ongeveer 10% ten opzichte van
de dollar. Dit maakte de invoer door de EU
duurder dan voorheen, wat resulteerde in een
grotere toename van de bbp-deflator in
vergelijking met de GICP.
Pure inflatie is een proportionele stijging van alle prijzen en lonen. Dit type inflatie veroorzaakt
slechts een kleine last, aangezien de relatieve prijzen niet worden beïnvloed. Het reële loon
(het loon gemeten door goederen in plaats van dollars) wordt niet beïnvloed. Dus waarom
zijn economen dan geïnteresseerd in inflatie? Wel, omdat pure inflatie eigenlijk niet bestaat.
Tijdens perioden van inflatie stijgen niet alle prijzen en lonen evenredig. Hierdoor beïnvloedt
de inflatie de inkomensverdeling. Inflatie leidt ook tot verstoringen door onzekerheid, door dat
sommige prijzen bij wet of door regelgeving zijn vastgesteld, en door de wisselwerking met
belastingen. Is een hoge deflatie dan beter? Nee. Dit zal op zijn beurt weer leiden tot
verstoringen en onzekerheid. De meeste economen zijn van mening dat de "beste" inflatie
een lage en stabiele inflatie tussen 1 en 4% is.
2.4 Output, werkloosheid en inflatie: de wet van Okun en de Phillips-curve
Intuïtie suggereert dat als de groei van productie hoog is, de werkloosheid zal afnemen. Deze
relatie werd voor het eerst onderzocht door de Amerikaanse econoom Arthur Okun en is
daarom bekend geworden als de wet van Okun.

De rechte is neerwaarts hellend en
past vrij goed in de puntenwolk.
Hogere productiegroei leidt tot
een daling van de werkloosheid.
De helling van de lijn is -1,2. Dit
betekent dat een toename van de
groei van 1% gemiddeld het
werkloosheidspercentage met -1,2
doet dalen.

De rechte kruist de horizontale as
op het punt waar de output groei
ongeveer gelijk is aan 1,5%. In
economische termen: er is een groeipercentage van ongeveer 1,5% nodig om de
werkloosheid constant te houden. Dit is om twee redenen. De eerste is dat de bevolking, en
daarmee de beroepsbevolking, in de loop van de tijd toeneemt, dus de werkgelegenheid
moet met de tijd groeien om de werkloosheid constant te houden. Ten tweede neemt ook de
productie per werknemer met de tijd toe, wat impliceert dat de productiegroei hoger is dan
de werkgelegenheidsgroei.

Voorbeeld: Als de beroepsbevolking met 1% groeit en de productie per werknemer met 0,5%
toeneemt, moet de productiegroei gelijk zijn aan 1% + 0,5% = 1,5%.

!10

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dpl. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.58. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

49160 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.58  131x  sold
  • (53)
Add to cart
Added