Samenvatting van Vastgoed economie 3 (VEMAEC31). In de samenvatting zijn de hoofdstukken 17-27 van het boek Algemene economie en bedrijfsomgeving (druk 6) die belangrijk zijn voor het tentamen verwerkt.
Algemene economie en bedrijfsomgeving
Hoofdstuk 17 Aanbod van geld
Zonder geld kan een moderne markteconomie niet functioneren. Door de overgang van ruil
in natura naar ruil met geld nemen de transactiekosten af en stijgt de productiviteit in een
economie.
Geld heeft 3 functies: het is een ruilmiddel, een rekeneenheid en een oppotmiddel. Deze
functies verliest het geld bij een hoge inflatie.
In een moderne markteconomie kunnen mensen betalen met munten, bankbiljetten en giraal
geld. Munten en bankbiljetten noem je chartaal geld. Giraal geld ontstaat door wederzijdse
schuldaanvaarding. Dit is een vorm van kredietverlening waarbij de bank een direct
opeisbare schuld (rekening-couranttegoed) aan de lener aanvaardt en de lener een schuld
op termijn aan de bank.
De geldhoeveelheid (M1) of de primaire liquiditeitenmassa bestaat uit de munten en
bankbiljetten in handen van het publiek en het giraal geld. Door alleen naar de
geldhoeveelheid te kijken zou de Europese Centrale Bank (ECB) het risico op inflatie
onderschatten. Zij neemt ook de secundaire liquiditeitenmassa of het ‘bijna-geld’ mee. Dit
zijn vorderingen op geldscheppende instellingen die het publiek snel, massaal en zonder
koersverlies kan omzetten in geld. De binnenlandse liquiditeitenmassa (M3) bestaat uit de
primaire en de secundaire liquiditeitenmassa.
Het financiële systeem is de manier waarop geldstromen in een economie worden
georganiseerd. Financiële instellingen vervullen de volgende functies:
- Geldschepping
- Doorsluizen van spaargeld naar kredietverlening
- Voorzien in een efficiënt betalingsverkeer
- Overige diensten (zoals verzekeringen en bemiddeling bij handel in effecten)
De opbrengsten van een financiële instelling bestaan uit 2 delen: de rentemarge
(rentebedrijf) op de kredietverlening en de ontvangsten provisies (provisiesbedrijf). Monetair
financiële instellingen (de centrale bank en de geldscheppende banken) onderscheiden zich
van andere financiële instellingen doordat ze geld mogen scheppen.
Vanwege de cruciale rol die geldscheppende banken spelen in een economie staan ze
onder toezicht van de centrale bank, die beoordeelt of de liquiditeit en de solvabiliteit van
een bank aan de eisen voldoen.
Bij de liquiditeit toetst de centrale bank of de aanwezige liquiditeit van een bank in een
bepaalde periode gelijke tred houdt met de vereiste liquiditeit. Bij de solvabiliteit toetst de
centrale bank of het kapitaal van een bank voldoende is ten opzichte van de naar risico
gewogen activa. Tijdens de kredietcrisis van 2007-2008 is gebleken dat de kapitaalbuffers
bij banken te laag waren. De kapitaaleisen zijn daarom in het kader van Basel III en IV
aangescherpt.
, De kredietcrisis is ook de aanleiding voor de Europese bankenunie geweest. In de
bankenunie neemt de ECB het directe toezicht op de systeembanken over van nationale
centrale banken. Verder regelt de bankenunie de centrale afwikkeling van falende banken,
de instelling van een centraal bankenfonds waarop banken in nood een beroep kunnen
doen en een geharmoniseerd depositogarantiestelsel.
Een ander probleem dat tijdens de kredietcrisis aan het licht kwam, was de marktstructuur
van het bankwezen. Banken zijn te groot en bovendien verenigen ze vaak commerciële
banken en zakenbanken in 1 bedrijf. Verliezen in de zakenbankpoot kunnen de commerciële
poot (die zorgt voor cruciale diensten als betalen, sparen en lenen) in gevaar brengen.
Zowel in de VS als in Europa zijn inmiddels maatregelen genomen om te voorkomen dat
commerciële banken speculeren voor eigen gewin.
Hoofdstuk 18 Vraag naar geld en monetair beleid
Tegenover het aanbod van geld staat de vraag naar geld. Je onderscheidt 3 motieven om
geld aan te houden: het transactiemotief, het voorzorgsmotief en het speculatiemotief.
Huishoudens hebben geld nodig om goederen en diensten te kunnen kopen. Dit noem je de
vraag naar geld op grond van het transactiemotief of de vraag naar actief kasgeld. Deze
hangt af van de productie en de prijzen in een economie.
Huishoudens houden ook geld aan uit voorzorg tegen onvoorziene tegenvallers en als
vermogensobject. De vraag naar geld op grond van het voorzorgs- en speculatiemotief
noem je de vraag naar inactief kasgeld. De vraag naar inactief kasgeld hangt af van de
(verwachte) rente. Bij een hoge rente en/of verwachte rentedaling is de vraag naar inactief
kasgeld klein.
De kwantiteitstheorie stelt dat de vraag naar geld afhangt van de waarde van het bbp en de
omloopsnelheid van het geld. Volgens de kwantiteitstheorie stijgt de vraag naar geld als de
productie stijgt, als de prijzen stijgen en als de omloopsnelheid van het geld daalt.
De omloopsnelheid van het geld hangt af van de stand van de techniek, de
betalingsgewoonten en de rente. Bij een lage rente zitten de inactieve kassen vol en is de
omloopsnelheid van het geld laag. Deze situatie doet zich voor in een laagconjunctuur.
Het monetair beleid in het eurogebied is in handen van de Europese Centrale Bank (ECB).
Het doel van het monetair beleid is een inflatie van op of net onder de 2%. De ECB voert het
monetair beleid op basis van inflatieverwachtingen. Ze baseert deze op 2 pijlers: de
monetaire analyse en de economische analyse.
In de monetaire analyse vergelijkt de ECB de feitelijke geldgroei met de referentiewaarde.
Deze geeft aan welke groei van M3 volgens de ECB verenigbaar is met prijsstabiliteit op de
middellange termijn. Als een hoge geldgroei de prijsstabiliteit in het eurogebied bedreigt, zet
de ECB haar beleidsinstrumenten in. Via het hoeveelheidsbeleid beïnvloedt de ECB de
liquiditeitspositie van banken en via het prijsbeleid de rente die banken moeten betalen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller xninaxx. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.32. You're not tied to anything after your purchase.