,Hoofdstuk 1
1. De student kan de defnnie geven van het begrnp persoonlnjkhend, dne nn het boek gehanteerd
wordt als untgangspunt.
Persoonlijkheid: Bestaat uit de verzameling persoonlijke kenmerken en mechanismen binnen het
individu die zijn georganiseerd. Deze verzameling is relatef langdurig en beïnvloedt iemands
interactes met en aanpassingen aan de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving.
Mechanisme: Een proces over hoe een bepaalde eigenschap tot uitng komt door middel van nnput,
decnsnon rules (beslissingsregel) en output.
Voorbeeld
Input: Nieuwe mensen ontmoeten
Beslnssnngsregel: Extravert beslist om een praatje te maken/ introvert beslist om op de achtergrond
te blijven.
Output: Extravert persoon stapt op de nieuwe mensen af/ introvert ontwijkt de nieuwe mensen.
2. De student kan de zes nnvalshoeken bnnnen de persoonlnjkhendspsychologne van elkaar
onderschenden:
Dispositonele invalshoek: Gaat over hoe individuen van elkaar verschillen op basis van
persoonlijke kenmerken. De vraag is hoeveel eigenschappen er nodig zijn om een persoon te
beschrijven. De meest gehanteerde methode is die van de Big 5.
Biologische invalshoek: Persoonlijkheid wordt bekeken vanuit de genen en de evolute.
Volgens deze stroming is persoonlijkheid aangeboren (nature).
Intrapsychische invalshoek: Bij deze stroming wordt gekeken naar het buitenbewustzijn
m.b.t. de persoonlijkheid. Freud, Maslow, Rogers.
Cogniteve-ervarings invalshoek: Wat mensen denken, doen en voelen wordt bepaald door
de manier waarop zij de wereld binnen en buiten zich interpreteren
Sociale en culturele invalshoek: Volgens deze stroming is persoonlijkheid het gevolg van
interacte met cultuur, omgeving en relates. Deze zorgen bijvoorbeeld voor de verschillende
persoonlijkheden tussen mannen en vrouwen (volgens deze stroming).
Aanpassingsinvalshoek: Gaat over de rol die de persoonlijkheid speelt in stressvolle situates
(coping strategieën). Is eigenlijk niet echt een stroming.
Hoofdstuk 2
3. De student kan de volgende soorten persoonlnjkhendsdata onderschenden en toelnchten aan de
hand van voorbeelden:
Self-report data (S-data): Dit is informate die de persoon zelf vrijgeet. Bijvoorbeeld door het
invullen van persoonlijkheidsvragenlijsten als de NPV of de PMT.
Observer-report data (O-data): Dit is informate die wordt verworven door mensen die de
persoon hebben geobserveerd. Bijvoorbeeld een juf die vertelt hoe Tim van 5 jaar zich
gedraagt in de klas.
Test data (T-data): Informate verkregen vanuit experimenten die gevoerd worden in een
experimentele setng. Bijvoorbeeld FMRI (hersenscan).
2
, Life-outcome data (L-data): Informate verkregen door middel van het geboorteregister of
facebook.
Hoofdstuk 3
4. De student kan de volgende taxonomneën (nndelnng) van persoonlnjkhend onderschenden en
toelnchten:
Eysenck (Hiërarchisch persoonlijkheidsmodel: PEN):
Eysenck onderscheidt 3 hoofd persoonlijkheidskenmerken. Deze lopen vervolgens uit in 5
andere kenmerken die wie uitlopen in 4 andere kenmerken. De hoofdkenmerken worden
ook wel PEN genoemd.
P: Psychotcisme (mate van egoïsme en vijandigheid)
E: Extraversie/ introversie
N: Neurotcisme – emotonele instabiliteit
Catell (16-persoonlijkheidsfactorensysteem):
Catell onderscheidt 16 persoonlijkheidskenmerken. Hij is tot deze kenmerken gekomen
doormiddel van factoranalyse, S-data en T-data. Ondanks dat deze theorie nooit is bewezen
heet dit wel de basis voor de Big Five gevormd.
Wiggins (Circumplex model):
In dit model worden 2 dimensies gehanteerd: dominante/onderdanigheid vriendelijkheid/
vijandigheid. Aan de hand van deze dimensies bestaan er 16 persoonlijkheidskenmerken. Dit
model is ontwikkeld door het bestuderen van taal: synoniemen/ antoniemen, woorden uit
het woordenboek.
Adjacacy: persoonlijkheidskenmerken die dicht bij elkaar in de buurt liggen (zoals dominant
en compettef) hebben een positeve correlate. Een hoge score op het ene kenmerkt
betekent waarschijnlijk dus ook een hoge score op het andere kenmerk.
Bipolarity: persoonlijkheidskenmerken die het tegenovergestelde van elkaar zijn. Deze liggen
tegenover elkaar (zoals dominant en onderdanigheid).
Orthogonality: persoonlijkheidskenmerken die niet gecorreleerd zijn aan elkaar. Deze staan
haaks op elkaar (hoek van 90 graden) in de cirkel (zoals dominante en vriendelijkheid).
3
, de Big Five:
Bestaat uit de volgende 5 persoonlijkheidskenmerken (OCEAN), d.m.v. factoranalyse.
O: Openheid
C: Consciënteusheid
E: Extraversie
A: Vriendelijkheid
N: Neurotcisme
het HEXACO-model:
Heet later nog één persoonlijkheidskenmerk aan de Big Five toegevoegd “Honest” ofwel
“Integrntent (eerlnjkhend)”
Hoofdstuk 4
5. De student kan (een selecie unt) de volgende basnsaannames toelnchten:
Er is veel onenigheid over ‘persoonlijkheid’, maar over de volgende basisaannames is iedereen het
eens.
Betekenisvolle verschillen: Er zijn veel betekenisvolle individuele verschillen tussen mensen
en er zijn veel verschillende combinates te maken tussen de basiskenmerken. Deze
basisaanname wordt ook wel vergeleken met een kleurenpallet. Een persoon is niet rood,
maar kan van een ander verschillende door net een ander teint rood te zijn.
Consistente over tjd: Persoonlijkheid is consistent over een bepaalde periode. Het kan dus
niet zijn dat je over een paar maanden opeens een heel andere persoonlijkheid hebt.
aConsistente tussen situates: Persoonlijkheid is consistent in verschillende situates.
Situates hebben dus geen invloed op jouw persoonlijkheid.
6. De student kan verschnllende problemen rondom het meten van persoonlnjkhend benoemen en
toelnchten aan de hand van (een selecie unt) de volgende begrnppen:
Onnauwkeurigheid (carelessness): Bijvoorbeeld de ene keer zeggen dat je het ergens wel
mee eens bent en bij een andere vraag aangeven dat je het er niet mee eens bent. Dus
random antwoord geven. Komt vaak voor bij persoonlijkheidstesten waar je een beloning
voor krijgt.
Je anders voordoen (faking on questonnaires): Bijvoorbeeld sociaal wenselijk antwoorden
omdat je denkt dat jouw opvatng niet gewaardeerd zal worden, of omdat je je ergens voor
schaamt en graag anders zou willen zijn. Komt vaak voor op sollicitates. Doordat je niet
eerlijk antwoordt, kunnen de resultaten geen goed beeld van jouw geven.
- Vals positef (false positve): Bijvoorbeeld je hebt geen stoornis, maar uit de test komt
van wel. Hierbij ben jij degene die niet eerlijk is, terwijl de psycholoog wel denkt dat jij
eerlijk bent.
- Vals negatef (false negatve): Bijvoorbeeld je hebt wel een stoornis, maar uit de test
komt van niet. Hierbij ben jij eerlijk, maar denkt de psycholoog dat jij niet eerlijk bent.
Barnumstatement: Barnumstatements zijn algemeen, statements die voor iedereen gelden.
Bijvoorbeeld bij astrologie/ sterrenbeelden. Er staat dan een stukje tekst over de
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lisa_tpstudent. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.54. You're not tied to anything after your purchase.