100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting H11, H12 en een deel van H1 $3.20
Add to cart

Summary

Samenvatting H11, H12 en een deel van H1

1 review
 84 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Uitgebreide Nederlandse samenvatting van hoofdstuk 10, 11, 12 en een deel van 1

Preview 3 out of 18  pages

  • March 30, 2018
  • 18
  • 2017/2018
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: Ellalichtenberg • 6 year ago

avatar-seller
` Adolescent Development


Hoofdstuk 12: problemen en probleemgedrag

Two types of problem
 Internal problems = problemen die invloed hebben op de interne wereld van iemand.
Interne pronlemen gaan vaak samen, zoals angst, depressie en eetstoornissen.
o ‘Over-controlled’
 External problems = moeilijkheden in iemand’s externe wereld, zoals agressie,
risicovol rijden, onveilige sex en middelengebruik.
o ‘Undercontrolled’
 Verschil: interne problemen komen vaker voor onder meisjes/vrouwen, externe
problemen vaker bij mannen/jongens en interne problemen leiden tot disstress en
externe problemen niet.

Andere termen voor externe problemen zijn risicogedrag en probleemgedrag.

Risky car driving
 In Amerika mogen jongeren eerder autorijden. Dit, in combinatie met onervarenheid
is dan ook de reden dat auto-ongelukken de meest voorkomende doodsoorzaak is
voor mensen tussen de 10 en 24 jaar: 30% van de mannelijke sterftegevallen en 17%
van de vrouwelijke sterftegevallen.
 Verder speelt de manier waarop men rijdt een grote rol. Jongeren (vooral jongens)
rijden vaak harder, te dicht op de voorganger, negeren verkeersborden en nemen
meer risico’s bij het wisselen van rijbaan (inhalen) en geven minder voorrang aan
voetgangers. Ook rijden ze vaker onder invloed dan volwassenen en dragen ze
minder hun gordel.
 Ook parental monitoring moet niet vergeten worden, zeker in het begin. De invloed
van vrienden werkt niet bevorderend voor een veilige rijstijl.
 Tot slot spelen persoonlijkheidskenmerken een rol: sensatiezoeken en agressiviteit 
optimistic bias.
 Je zou verwachten dat rijlessen van een professional verschil maken wat betreft de
kans om betrokken te raken bij een auto-ongeluk. Onderzoek wijst echter uit dat dit
niet het geval is; zij hebben een even grote of zelfs grotere kans betrokken te raken
dan jongeren zonder rijlessen.
 Tegenwoordig probeert men een veilige rijstijl te promoten door degenen die
schadeloos rijden, belastingkorting te geven. Ook de P Plate blijkt te werken in het
VK. Beginnende bestuurders krijgen een P op hun nummerplaat, waarmee voor
anderen duidelijk is dat ze meer afstand moeten houden.

Substance use
 Substance use = het gebruik van middelen die cognitieve en
stemmingsveranderende effecten hebben, zoals alcohol, sigaretten en illegale drugs
zoals marihuana, LSD en cocaïne.
 De piek in middelengebruik komt over het algemeen niet in de adolescentie, maar in
de young adulthood en neemt weer af in de late twintigerjaren.
 Middelengebruik, vooral alcohol, komt het meest voor onder studenten: 18% voor
vrouwen en 31% voor mannen (het hoogste van iedere andere leeftijdsgroep).
 Waarom doen ze dit? Oswald kwam met de begrippen propensity en opportunity, dus
er is genoeg motivatie en kans nodig om middelen te gaan gebruiken.
o De nadruk ligt vooral op de kansen: adolescenten brengen veel tijd door in
unstructured socializing, zoals voor de lol rondjes in de auto rijden, feestjes,
winkelen en ‘hangen’ met vrienden.
 Er is een typische volgorde waarin adolescenten middelen uitproberen: bier en wijn –
sigaretten en sterke drank – marihuana – hard drugs.

, ` Adolescent Development


 Gateway drugs = term die soms gebruikt wordt voor alcohol, sigaretten en
marihuana, omdat mensen die hard drugs gebruiken deze eerst uitproberen.
 Gateway hypothesis = jongeren die middelen gebruiken, hoeven niet per definitie ook
de volgende stap te nemen; maar de kans is wel groter.
 Er zijn verschillende redenen waarom jongeren drugs gebruiken:
o Experimenteel  nieuwsgierig, meestal maar één keer
o Sociaal  ongestructureerde settings
o Medisch  om een angstig of depressief gevoel te onderdrukken
o Verslaafd  gebruiken het meest en zijn afhankelijk van de drugs
 Qua preventiestrategiën (zelfvertrouwen verhogen, peerpressure weerstaan) is vrij
weinig effectief gebleken, vooral wat betreft alcoholgebruik onder studenten.
Preventiemethoden die ouders betrekken blijken beter te werken, of combinaties van
interventies, zodat zo breed mogelijk wordt ingezet (multisystemic approach). Ook is
vroege preventie van belang.

Delinquency and crime
 Crimes = daden die de wet overtreden (voor iedere leefitjd)
o Violent crime  verkrachting, aanval, moord
o Property crime  (auto)diefstal, brandstichting
 Juveniles = personen in het rechtssysteem, jonger dan volwassenen (meestal <18)
 Delinquency = overtreding van de wet, door juveniles.
 Status offences = overtreding van de wet, alleen doordat ze gepleegd zijn door
juveniles. Voorbeelden zijn: van huis weglopen, spijbelen, minderjarige sex en
alcohol kopen.
 Mannen tussen de 12 en 25 jaar vertonen het meeste criminaliteit en zijn hier tevens
het meeste slachtoffer van.
 Waarom vertonen adolescenten criminaliteit? Meer onafhankelijkheid in combinatie
met meer oriëntatie op en tijd met peers.
 Zo’n driekwart van de adolescenten begaat een misdaad voor hun twintigste.
 Volgens Moffitt zijn er twee soorten delinquentie (bewezen in longitudinaal
onderzoek):
o Life-course-persistent delinquents (LCPD’s) = adolescenten die een
geschiedenis van gerelateerd problemen vertonen vóór en ná de
adolescentie. De oorzaak ligt in neurobiologische tekorten, in combinatie met
het feit dat ze uit een hoog-risico milieu komen. Vaak hebben ze ADHD en
een moeilijk temperament.
o Adolescence-limited delinquents (ALD’s) = delinquenten die criminele
daden vertonen in de adolescentie en young adulthood, maar geen
problemen voor of na die periode.
 De meeste delinquentie preventie en interventieprogramma’s zijn niet effectief en
sommige zorgen juist voor meer delinquent gedrag.
 Peer contagion = term voor de toename in delinquent gedrag, die meestal
plaatsvindt als een onbedoelde consequentie van het samenbrengen van
probleemjongeren voor een interventie, omdat ze in de interventiesetting elkaars
delinquente neigingen bekrachtigen en nieuwe partners vinden om het uit te voeren.
 Waarom werkt het niet? Daar zijn twee redenen voor:
o Ten eerste moeten de delinquenten vaak tegen hun zin deelnemen.
o Ten tweede beginnen de preventieprogramma’s eigenlijk te laat: pas als er al
een delinquent patroon gevestigd is, en niet al eerder in de kindertijd als zich
de eerst tekenen voordoen. Men heeft er simpelweg de (financiële) middelen
niet voor om dit wel te doen.
 Programma’s die wel effect hebben, zijn zomerkampen en programma’s die op
verschillende niveaus inspelen, dus volgens de multisystematische benadering.

, ` Adolescent Development


Voorbeelden zijn: oudertraining, baantraining, beroepsvoorlichting, sportclubs en
jeugdcentra, om de jongeren in meer sociale constructieve richting te leiden. Ze
blijken effect te hebben op het aantal arrestaties en uithuisplaatsingen en deze
benadering is relatief goedkoop.

Factors involved in risk behavior
 Onthoud: hoe serieuzer de betrokkenheid bij risicogedrag, hoe groter de kans dat
deze problemen zich ook voordoen in de socialisatieomgeving van de adolescent.
 Familie
o Er is een relatie tussen de ouderschapsstijl en risicogedrag: de autoritatieve
stijl is het meest gunstig, terwijl autoritaire, disengaged en permissive ouders
vaker delinquente kinderen hebben.
o Ook familieconflict en familie disorganisatie spelen een rol bij risicogedrag en
delinquentie.
o Als één of meer familieleden middelen gebruikt, zal de adolescent dit ook
eerder gaan doen.
o Een goede relatie met een ouder of verzorger kan een beschermende factor
zijn.
o Hoe minder parental monitoring, hoe groter de kans op delinquentie. Daarom
vertonen young adults meer delinquentie dan adolescenten, want zij hebben
het huis vaak al verlaten.
 Vrienden
o De gelijkenissen tussen vrienden in hun risicogedrag komt enerzijds door
selectieve associatie en anderzijds de invloed van de vrienden. Dus: ze
zoeken vrienden die op hen lijken (o.a. in de neigingen tot risicogedrag) en als
ze vrienden blijven, hebben ze invloed op elkaar en gaan ze nog meer op
elkaar lijken.
o Socialised delinquency = delinquenten die misdaden plegen in groepen,
zelden alleen en in psychologisch functioneren en familierelaties zijn ze
hetzelfde als niet-delinquenten (gang-members).
o Unsocialised delinquents = delinquente adolescenten die een paar vrienden
hebben en in hun eentje misdaden plegen.
o Connecties tussen familiefactoren en peer factoren in relatie tot risicogedrag:
 Gebrek aan warmte van ouders in kindertijd + veel conflict 
vervreemding en lage zelf-controle  drugsgebruik en vrienden die
drugs gebruiken.
 Steun van ouders zorgt ervoor dat kinderen vrienden krijgen die geen
drugs gebruiken, of minder georiënteerd op vrienden.
o Connecties tussen familiefactoren en peer factoren in relatie tot delinquentie
 Agressief en moeilijk temperament  slechte oudersschapsstijl 
impulsiviteit en lage zelf-controle  delinquentie en delinquente
vrienden.
 Andere socialisatie invloeden
o Schoolprestaties zijn geen goede verklaring voor risicogedrag, maar het
algemene schoolklimaat wel, zelfs als er gecontroleerd wordt voor sociale
klasse en familie omgeving. Ook de intellectuele balans op een school is van
belang; er moet een juiste verhouding zijn, zodat de goede leerlingen de
slechte op sleeptouw kunnen nemen.
o Ook van belang is de ethos = de overtuigingen over educatie, die een school
als geheel kenmerken. De focus moet liggen op de waarde van schoolwerk,
het belonen van gewenst gedrag en juiste mate van discipline.
o Een gevoel van buurt identiteit en cohesie zijn beschermende factoren, vaak
verhuizen leidt juist tot meer delinquentie (minder hechting met buren en

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller aswwatkunjeermee. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.20  1x  sold
  • (1)
Add to cart
Added