Histologie en histopathologie van de orgaanstelsels
Summary
Samenvatting Uitgewerkte vragen histologie
3 views 0 purchase
Course
Histologie en histopathologie van de orgaanstelsels
Institution
Universiteit Antwerpen (UA)
Uitgewerkte vragen van het vak Histologie en Histopathologie, waarbij er gebruik is gemaakt van notities uit de lessen en de handboeken die werden aangeraden.
Histologie en histopathologie van de orgaanstelsels
All documents for this subject (36)
Seller
Follow
aekk
Content preview
Open vragen histologie
Bespreek de functionele histologie en voorkomen van de verschillende
types capillairen.
1. Continue capillairen: komen als meest voor. Ononderbroken endotheel laag en lamina
basalis
a. Transport = transcytose (vesikeltransport door het cytoplasma van de cel)
b. Plaats = In spieren, bindweefsel, exocriene klieren en zenuwweefsel
2. Gefenestreerde capillairen: fenestrae met een diafragma en worden omgeven door een
lamina basalis
a. Transport = fenestrae + wordt beperkt door mazen van het diafragma
b. Plaats = in endocriene klieren, in darmkanaal
3. Gefenestreerde capillairen: fenestrae zonder een diafragma hebben een dikke basale lamina
(vb. nierglomerus)
a. Open fenestrae laten vloeistof en kleine deeltjes door
4. Lever sinusoïden: bekleed met aaneengesloten laag endotheelcellen
a. fenestrae zonder diafragma’s
b. geen lamina basalis
c. Transport= vloeistof en deeltjes tot de grootte van de fenestrae kunnen vrij
passeren, grotere deeltjes hebben geen toegang
d. Omgeven met ‘stellate’ cel
5. Discontinue sinusoïden:
a. Plaats = hemopoetische organen (beenmerg en milt)
6. Lymfecapillairen:
a. Niet gefenestreerd
b. Los endotheel begrensd, geen basale lamina
Capillairen bestaan uit een enkele endotheellaag, waarvan de wand door 1 of meer op elkaar
aansluitende endotheelcellen wordt gevormd. Bij aanhechting van 2 endotheelcelranden ontstaan
soms randplooien = marginal folds. In en rond endotheelcellen kunnen verschillende structuren
voorkomen.
1) Rond het capillair kan een lamina basalis liggen die door het endotheel zelf gevormd wordt en die
aansluit op het omgevende collageen.
2) Soms zijn fenestrae of poriën aanwezig. Deze zijn meestal in groepjes gelegen en vormen op die
manier zogeheten zeefplaten, die een zekere porositeit van de wand veroorzaken
3) Fenestrae zijn soms voorzien van een diafragma, dat als dunne membraan de vrije doorgang van
vloeistof en/of deeltjes beperkt.
Tunica intima: aaneengestloten endotheel en lamina basalis. Glycocalyx van de endotheelcellen
heeft negatieve elektrische lading => negatieve oppervlakteladingen afstoten. Endotheelcellen zijn
dun, plat en uitgestrekt. Wrijvingskrachten tussen bloed en endotheelcellen (shearing forces) zijn
belangrijk voor functie en morfologie van endotheelcellen. Bij arteriën wordt intima van media
gescheiden door lamina elastica interna (versmolten elastinevezels =>openingen voor uitwisseling).
Tunica media: circulair gerangschikte gladde spiercellen met ertussen matrix (proteo-glycanen en
elastische en collageen vezels) geproduceerd door spiercellen. Tussen media en adventitia ligt lamina
elastica externa
1
,Tunica adventitia: BW met enkele gladde spiervezels, gaat over in omgevend BW. Bij grote
bloedvaten zorgen vasa vasorum voor bevloeiing van buitenste deel van de vaatwand, niet in
arteriën (tot buitenste deel media en venen diep in media).Ook vasa lymphatica vasorum=
lymfevaten. Ongemyeliniseerde, vasomotorische zenuwen vormen netwerk en eindigen aan de
buitenzijde van de media. Gap junctions.
Bespreek de cellen in het hart die bloeddruk en hartfrequentie bepalen.
1. Purkinje vezels:
a. In beide crura + eindvertakkingen
b. Zwaarder dan gewone hartspiercellen
c. Centrale zone van cel: rijk aan glycogeen en MT
d. Perifere myofibrillen
e. Intercalaire schijven niet duidelijk
f. Geen transversaal tubulair systeem
2. Atriale hartspiercellen:
a. Kleiner dan hartspiercellen in ventrikels
b. T-buizensysteem nauwelijks ontwikkeld
c. Nexusverbindingen komen frequenter voor, bevatten ANF
3. Nodale cellen:
a. liggen in beide nodi en in begin van de fasciculus
b. gemodifieerde hartcellen, kleiner, rijker aan glycogeen
c. onduidelijke intercalaire schijven, onduidelijke dwarsstreping
d. niet altijd van fibroblasten te onderscheiden
e. vormen een weinig georiënteerd netwerk
Bespreek de chemoreceptoren ter hoogte van het carotislichaampje.
Chemoreceptoren: O2 – CO2 – H+
Carotislichaampjes bevatten glomus type 1 en type 2 cellen. Glomus type 1 cellen zijn perifere
chemoreceptoren die de zuurstof-, kooldioxide en pH- waarden van het bloed waarnemen. Bij daling
of stijging van enkele waarden geeft het carotislichaampje een signaal om de ademhalingssnelheid
en volume te verhogen. Kan dus verandering detecteren
Hypoxie: 3 mechanismen
- dissociatie van ijzer bevattende proteïnen bij Kalium kanaal
- verhoging cAMP
- NADPH verlagen => verhoogde ratio van gereduceerd tot geoxideerd glutathione
Deze 3 mechanismen leiden tot depolarisatie => Ca binnen => neurotransmitters => afferente banen
n. glossopharyngeus activeren
Vergelijk de structuur van de arteria en vena femoralis.
Beide structuren hebben een intima, het endotheel en het subendotheliaal bindweefsel volgt hierop.
Venen hebben ook kleppen, zo verdeelt de vena femoralis zich in een vena femoralis profunda en
superficiale. De arteria heeft tegenover de vena wel een membrana elastica interna en externa. De
tunica media is bij beide structuren aanwezig, alleen is deze bij de arterie veel dikker dan die van de
2
, vene. Als laatst hebben we ook nog een tunica adventitia bij beide aanwezig: deze is bij de arterie
veel dunner dan bij die van de vene. Bij beide tunica adventitia zijn er wel een vasa vasorum
aanwezig.
Bespreek de structuur van de milt aan de hand van het verloop van de
bloedvaten.
- Vertakkingen van de a. lienalis; treden de milt aan de hilus binnen, splitsen zich in het BW
van het hilusgebied in arterien.
- A. volgen verloop van trabekels => trabekelarterien
- Takken verlaten de trabekel => parenchym => omgeven door PALS (schede van lymfoid
weefsel)
- Centrale arteriolen: centrale ligging in de PALS
- Rand van de PALS: follikels ontvangen uit de centrale arteriole een eigen vaatvoorziening
- Vaatvoorziening => marginale sinus => bloed stroomt reticulair bindweefsel van de rode
pulpa in
- Uitwaaierende rechte arteriolen die de rode pulpa instromen => dit zijn penseelarterien
- Open circulatie: de meeste capillairen eindigen in het reticulum van de Billroth strengen
- Veneuze sinussen: bloed afgevoerd naar venen na verloop door de rode pulpa
- Trabekelvenen in BW trabekels van de milt verlopen in de richting van de hilus
- Vena lienalis
Bespreek de plasmacellulaire reactie en de follikelcentrumreactie in de
lymfeknoop.
Plasmacellulaire reactie: antigeen gestimuleerde B-cellen transformeren tot plasmablasten
=> prolifereren en differentiëren tot klonen van plasmacellen in een plasmacellulaire reactie.
Hoogtepunt is na 3-4 dagen na contact met het antigeen.
Gevormde antilichamen van de humorale immuniteit worden rechtstreeks aan het bloed afgegeven,
rijpe plasmacellen verlaten met het bloed en voor een groot deel uiteindelijk in de milt belanden.
Follikelcentrumreactie is gekenmerkt door een lokale proliferatie van de B-lymfoblasten
(centroblasten). Immuuncomplexen blijven aan het oppervlak van de folliculaire dendritische cellen
(antigeen presenterende cellen APC) en onderhouden zo de follikelcentrumreactie.
Deze reactie ontstaat in de lymfeknopen, in de centra van de follikels. Door deze reactie kunnen B-
geheugencellen zich over het hele lichaam verspreiden.
Bespreek de ontwikkeling van de T-lymfocyten in de thymus.
1. Prothymocyten
Verlaten als gerichte stamcellen het beenmerg en bereiken via de bloedbaan de thymus. Naïeve
cellen ondergaan proliferatie en vervolgens een selectie.
Beide processen: geleidelijke differentiatie tot rijpe T-lymfocyten
2. Thymocyten: proliferatie speelt zich voornamelijk af in de schors.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller aekk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.42. You're not tied to anything after your purchase.