Dit was mijn samenvatting voor de toets van Sociologie in M2.3.3 van Social Work. Ik heb ook de leertaken van de artikelen eraan toegevoegd. Ik heb een 7.6 behaald.
1. Welke omschrijving geeft De Swaan van de term socialisatie?
• Socialisatie is de totale leerproces waarin een mensenkind zich ontwikkelt tot een bekwaam
lid van de samenleving.
• Het gaat daarbij om het aanleren van kennis, vaardigheden, opvattingen en houding.
• Mensen moeten gevormd worden om hun posities te kunnen vervullen. Het gebeurt door
socialisatie.
2. Op blz. 65 heeft De Swaan het over “hun tweede natuur”. Wat bedoelt hij hiermee en hoe
verloopt het proces dat hiermee samenhangt?
• Het is een proces waar de eerste aangeboren natuur van een kind gevormd wordt tot een
sociale tweede natuur.
• Wat kinderen moeten leren ligt al klaar in hun omgeving. Ze moeten hun sociale
maatschappij hun eigen maken.
3. Waarom zijn mensensamenlevingen veranderlijker en meer verschillend dan de
samenlevingsverbanden van diersoorten?
• Mensenjongen moeten al hun gedrag nog leren.
• Omdat mensen verschillen meer en meer van elkaar en van hun ouders en voorouders. Hun
gedragspatronen zijn niet al bij de geboorte vastgelegd, maar kunnen en moeten gevormd
worden.
4. Bij het tekstgedeelte ‘sturing’ worden het proces van internalisatie besproken, maar vanuit twee
perspectieven. Welke processen zijn dat?
• Socialisatie is een leerproces en heeft een doel. Namelijk: voor bescherming van jongen,
overdragen van kennis, affectie en sturing.
• Sturing is het proces waar het gedrag van een kind na wensen gestuurd wordt. Bv. Dat ze
alleen op het potje mogen plassen of dat ze niet mogen vloeken.
o Die dwang van buiten af is er vooral om het kind erna te brengen om zichzelf te
sturen. Het is dus sociale dwang tot zelfdwang.
o De regels die mensen in de omgeving het kind voorhouden, neemt het kind op den
duur in zich op als eigen overtuiging.
o Door internalisatie gaat het een regel in de buitenwereld beleven als iets dat ook van
binnen zit. Het kind zal eerder geneigd zijn die regel in zichzelf ook uit zichzelf na te
leven. De balans verschuift van externe dwang naar meer zelf dwang.
5. Waarom zijn ook de ‘virtuele’ verhoudingen waarin iemand leeft sociaal van aard?
• Iemand leeft in het heden en in de realiteit, met de mensen die op dat moment aanwezig
zijn. Dat zijn de actuele verhoudingen. (sociale kant)
• Tegelijk leeft iemand ook met herinneringen aan vroegere relaties en met fantasieën en
verwachtingen over mogelijke en toekomstige relaties. Dat zijn de virtuele verhoudingen
waarin iemand leeft. (psychische kant)
• Virtuele verhoudingen zijn ook sociaal van aard, omdat ze gaan over andere mensen en zijn
gevormd in de omgang met anderen.
6. Wat wordt bedoeld met het civilisatieproces?
• Civilisatieproces is het ontwikkeling van de samenleving naar meer verfijnde, meer
gevarieerde gedragsregels. Naarmate de civilisatie zich in een samenleving verder doorzet,
worden aan de mensen die daarin leven ook andere eisen gesteld.
,Sociologie leertaken 2
7. Beschrijf de relatie tussen de wijze waarom het civilisatieproces zich heeft voltrokken en de
kernmerken van socialisatie in onze samenleving.
• De overmacht van de ene partij over de ander is dus wat geminderd en vaste regels gelden
minder absoluut.
• Er doet zich een verschuiving voor van een bevelshuishouding naar een
onderhandelingshuishouding.
• In de huidige samenleving ligt bij de socialisatie sterk de nadruk op het bijdragen van kennis
en zelfsturing. Van mensen wordt een heel krachtige, gelijkmatige, volgehouden zelfsturing
verwacht.
Kernbegrippen / sleutelwoorden
• Socialisatie(proces)
• Civilisatie(proces) en decivilisatie
• Posities
• Sociale dwang en zelfdwang
• Internalisatie
• Actuele en virtuele verhoudingen
1. Wat wordt verstaan onder (variaties) in affectieve bindingen?
• Affectieve bindingen = binding die ontstaat door gevoel bv. Liefde of haat
• Variaties in affectieve bindingen zijn de verschillende eenheden waarmee men verbonden
zijn bv. Familie, buurt, voetbalclub.
• Wij-gevoel = deel uitmaken van een groter geheel en je daar verbonden aan voelen
2. Wat zijn (de) identiteitsniveaus? Geef hiervan voorbeelden.
• Een identificatieniveau geeft de reikwijdte aan van de wij-groep die in een bepaalde context
aan de orde is.
• Verschillende identificatieniveaus zijn bijvoorbeeld: het eigen gezin, de eigen natie, de
mensheid als geheel.
3. Waarin schiet het ‘gelijkheidsprincipe’ als verklaring voor ‘bindingen’ tekort en noem een
mogelijk alternatief.
• Gelijkheidsprincipe = dat mensen met overeenkomstige sociale en culturele kenmerken
elkaar beter begrijpen. Hierom identificeren ze beter met elkaar en hun opvattingen.
• Waar deze principe tekort schiet is bij het verklaren van waarom de emoties in relaties
veranderen bv. Liefde wordt haat.
o Een mogelijke reden hiervoor is de invloed van ander affectieve bindingen op de
relatie in kwestie.
4. Positieve affectieve bindingen blijken vaak verbonden te zijn met negatieve. Geef hiervan
voorbeelden op (de) verschillende identificatieniveaus.
• Op hogere identificatieniveaus zijn positieve affectieve bindingen verbonden met negatieve.
• Bv. Tegelijk met vaderslandliefde bestaat er meestal een vijandbeeld van andere naties.
• Op dit niveau spelen symbolen en rituelen een belangrijke rol bv. De verbondenheid als
Nederlanders zingen van het Wilhemus
5. Welke antwoorden worden in het hoofdstuk gegeven op de vraag waarom mensen affectieve
bindingen hebben? Verwerk in je antwoord het zgn. ‘nature-nurture-debat’.
• De nature-aanhangers: nadruk is op het aangeboren karakter van emoties en biologisch
gegeven behoeften/driften.
o Freuds twee kerndriften:
▪ Erotische drift = gericht op eenwording met andere mensen (leiden tot
positieve gevoelens voor mensen)
▪ Doodsdrift = gericht op destructie (leiden tot negatieve gevoelens voor
mensen)
• De nurture-aanhangers: kinderen ontwikkelen vanaf hun geboorte bepaalde positieve en
negatieve emoties in en door de omgang met andere mensen. Hun emotionele repertoire is
afhankelijk van hun opvoeding.
, Sociologie leertaken 4
6. Waarom voldoet volgens de schrijvers de biologische (genetische) verklaring niet voor een
verklaring van de (positieve en negatieve) bindingen?
• Omdat er aangenomen wordt dat paringsgedrag en ondersteuning van genetisch verwanten,
in het bijzonder ouderlijke zorg voor nakomelingen, er in elk geval toe behoren.
7. In § 4.3 worden drie theoretische benaderingen van affectieve uitingen en gedragsstandaarden
besproken. Waarom noem je deze verklaringen sociologische verklaringen en welke spreekt je het
meest / het minst aan?
a) Goffman: dramaturgisch perspectief
b) Benedict: De culture and personality school
c) Elias: Civilisatietheorie
8. Geef een samenvatting van het Goffmans dramaturgisch perspectief en gebruik daarbij de
theoretische begrippen: rol, impression management, frontstage & backstage.
- Mensen gaan op een ordelijke manier met mekaar om en geven niet continu aan hun
stemmingen en impulsen toe.
- In elke samenleving worden voorschriften gehanteerd hoe mensen zich in bepaalde situaties
moeten gedragen.
- Mensen spelen een rol door lichaamshouding, kleding etc. en hiermee verkondigen ze een
boodschap over zichzelf. Dit zelfbeeld wordt opgedrongen aan een ander.
- Alles wat in strijd is met dit ideaalbeeld over de eigen identiteit zal verborgen worden.
- Impression management: mensen zijn dragers van maskers, die ze op en afzetten bij de situatie
waarin ze zich bevinden. Ze streven ernaar een geloofwaardige voorstelling te geven en indruk
te maken die passen bij de boodschap die ze over willen brengen.
- Frontstage: de plaats waar de voorstelling plaatsvind.
- Backstage: de plaats achter de coulisse, waar het optreden voorbereid wordt. Het is de plek
waar de masker af komt.
9. Wat gebeurt er met omstanders / aanwezigen wanneer iemand ‘uit zijn rol valt? Betrek in je
antwoord de term ‘definitie van de situatie’.
- Een treinreiziger die zijn gevoelen een publiek aan iedereen vertelt of iemand ander die uit zijn
rol valt, wordt als een bedreiging door aanwezigen beschouwd.
- Ze zijn onvoorspelbaar en houden zich niet aan de regels.
- Oplossingen voor dit soort situatie: negeren van het wangedrag of het zoeken naar excuses.
Indien deze oplossingen niet lukken, worden diegene als gek bestempeld.
10. Wat is de kern van wat Goffman verstaat onder roldistantie en de term feeling rules
(Hochschild)? In hoeverre herken je dit ook in je werk of in je studie?
- Roldistantie is het maken van een onderscheid tussen de rol die je speelt en wie volgens jou, je
werkelijk bent.
- Feeling rules (gevoelsregels) zijn de normen/regels die bepalen wat men in een bepaalde
situatie ‘behoort’ te voelen. *Denk aan emotionele arbeid van bv. Een klanteservice medewerker
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Studieklaar. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.20. You're not tied to anything after your purchase.