Uitgewerkte Toetsmatrijs grondslagen 2: Ontwikkelingspsychologie & Sociologie de belangrijkste begrippen op een rij uitgewerkt alles wat je moet weten van de belangrijke ontwikkelingsvisies van Vygotsky, Piaget en Kohlberg.
Toetsmatrijs Grondslagen 2: Ontwikkelingspsychologie
& sociologie
Alle begrippen op een rij:
Prenatale ontwikkeling en baby:
Teratogene Invloeden: omgevingsfactor die leidt tot een geboorteafwijking, zoals drugs, roken.
Reflexen: niet-aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatsch optreedt in de
aanwezigheid van bepaalde stmuli.
Assimilate: het proces waarbij mensen ervaringen interpreteren binnen hun huidige cogniteve
ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Accommodate: het proces waarmee mensen bestaande manieren van denken of doen veranderen
als reacte op ontmoetngen met nieuwe stmuli of gebeurtenissen.
Assimilate: een kind heef al snel schema’s in hun hoofd en als ze dan iets nieuws zien of
horen en ze passen het in een schema die ze al kennen dan is het dit begrip. Een kind dat
net leert praten hoort het woord bal. De bal is geel, maar ziet later de zon en die is ook
geel en zegt dan ook bal. Bij accommodate pas je het schema aan, dus als het kind dan
leert dat het zon heet, moet hij dit aanpassen in zijn schema.
Objectpermanente: het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze
zichtbaar.
Hechtng: het inteme fysieke en emotonele contact tussen ouder en kind in de periode direct na de
geboorte.
Vreemdenangst: de voorzichtgheid en terughoudendheid die baby’s laten zien als ze een onbekende
ontmoeten.
Scheidingsangst: de angst die bij kinderen wordt opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste
verzorger.
Temperament: patronen van prikkeling (arousal) en emotonaliteit die de consistente en duurzame
eigenschappen van een individu vormen.
Peuter en kleuter
Conservateprincipe: het inzicht dat kwanttatef niet gerelateerd is aan de opstelling en de uiterlijke
verschijningsvorm van objecten.
Egocentrisme: een toestand waarbij het eigen ik in het middelpunt staat en waarbij de wereld puur
vanuit het eigen standpunt wordt bereikt.
Animisme: levende eigenschappen geven aan levenloos materiaal (tegen een fesje zeggen: hallo hoe
gaat het met jou, jij bent lief)
Intuïtef denken: vorm van denken waarbij peuters en kleuters gretg kennis over de wereld
verwerven en primitef redeneren (waardoor ze vaak niet-kloppende verklaringen hebben over alles
wat ze waarnemen).
Magisch denken: fantasie en werkelijkheid (geloof in sinterklaas, tanden fee)
Parallel spel: spelvorm waarbij kinderen naast elkaar met hetzelfde materiaal spelen zonder dat er
sprake is van wezenlijke interacte.
Theory of Mind: de (cogniteve) vaardigheid om aan jezelf en aan anderen gedachten, gevoelens,
ideeën en intentes toe te kunnen schrijven en op basis daarvan te antciperen op het gedrag van
anderen.
Het schoolkind
3 niveaus morele ontwikkeling Kohlberg:
Stadia uiteengezet door Kohlberg
Niveau 1: pre conventoneel moreel besef, 3-6 jaar
, Stadium 1: oriëntate op gehoorzaamheid en straf. Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid,
denk aan de stelling van de week. 15 kopjes per ongeluk veel erger dan 1 kopje expres.
Stadium 2: instrumentële oriëntate. Gerichtheid op eigen genot, dus belonen regels
alleen als het uitkomt.
Niveau 2: conventoneel moreel besef van 6-13 jaar
Stadium 3: oriëntate op een goed kind zijn. Wil aardig gevonden worden en afeuring van de
gemeenschap vermijden. Waardering is belangrijker dan de inhoud, je wilt erbij horen. Denk
hierbij aan de gehaktbal en vegetarisch zijn, alleen als het jouw uitkomt.
Stadium 4: het behouden van sociale orde en autoriteit. Klemtoon ligt op het gehoorzamen
van weten om de sociale orde te handhaven. Wat goed is ligt voor altjd vast, je bent
fexibel. Er moeten bepaalde regels zijn, dus je gaat iets niet doen omdat het bijvoorbeeld
gevolgen heef voor een ander. weten en autoriteit
25% van de volwassen komt niet verder dan dit, neem dit wel met een korrel zout.
Niveau 3: postconventoneel moreel besef, vanaf 13 jaar
Stadium 5: democratsch geaccepteerde weten. Weten zijn veranderbaar, moeten aan
ideeën en behoefen voldoen. Je eigen morele waarden en normen toepassen en niet iets
anders wat anderen willen.
Stadium 6: universele principes. Zelfgekozen principes die moeilijk onder woorden te
brengen zijn overstjgen de wet. Dit zijn de mensen als Ghandi, Martn Luther king
waarom? Omdat zij ten kosten van alles erin door kunnen gaan.
Paradoxale intmiteit: de groei naar de onafankelijkheid van de volwassene lijkt in strijd te zijn met
een vraag om tederheid.
Adolescentie:
Prefrontale cortex: het gebied binnen de hersenen dat verantwoordelijk is voor de beheersing van
impulsen, is in de adolescente biologisch gezien nog niet volgroeid. Dat leidt tot het risicovolle
gedrag dat zo kenmerkend is voor mensen in deze leefijdsgroep.
Egocentrisme: een toestand waarbij het eigen ik in het middelpunt staat en waarbij de wereld puur
vanuit het eigen standpunt wordt bereikt.
Persoonlijke fabel: de overtuiging van sommige adolescenten dat wat er met hen gebeurt uniek en
bijzonder is en niemand anders overkomt.
Identteitsverwarring (identty difusion): wordt gekenmerkt door de ontreddering of stuurloosheid
wat wil ik met me leven? Heel erg zoekende, zijn vaak onverschillig of onzeker
Moratorium: adolescent experimenteert met verschillende sociale rollen en actviteiten dit zijn de
jongeren die heel veel risicogedrag vertonen, ze willen een goede rol ontwikkelen (bijv: drugs, seks,
roken en drinken) hoef niet verkeerd te zijn
Identty Foreclosure: adolescent komt ten aanzien van essentële doelen tot voorbarige, geforceerde
keuzes, vaak gebaseerd op die van ouders dit zijn de jongeren (vaker meisjes) die 17 zijn en
precies hun leven hebben uitgestppeld: huisje boompje beestjes, ze doen vaak wat andere mensen
willen. geen grenzen op gezocht
Gevormde identteit (Identty Achievement): de adolescent heef een crisis ondergaan en heef eigen
politeke en ideologische ideeën ontwikkeld.
Volwassenheid:
Dertgers/quaterlife dilemma: identteitscrisis vooral bij Westerse en hoger opgeleide mensen
tussen 25 en 30: keuzestress.
Begrip intelligente uiteen kunnen zeten In vloeiend en gekristalliseerd:
, Vloeiende intelligente: waarnemingen en verwerking neemt verder af
Gekristalliseerde intelligente (wijsheid) neemt toe
Lege nest syndroom: Depressiviteit die ontwikkeld wordt als gevolg van het feit dat de kinderen het
huis uit zijn. Zie je vooral bij ouders die weinig interesses en actviteiten hebben ontplooid, naast het
verzorgen en opvoeden van kinderen.
Ouderdom:
Demente: neurologische aandoening die iemands geheugen, emotoneel, sociaal en fysiek
functoneren bennvloeden.
Uitwerking Toetsmatrijs per levensfase:
Prenatale ontwikkeling en de Baby
Lichamelijk motorisch (fysiek):
Sociale vaardigheden:
- Imiteren van bepaalde gezichtsuitdrukkingen
- Herkennen van en aandacht besteden aan de stem van de moeder
Fysieke ontwikkeling
- Bij de geboorte vormt het hoofd ¼ van het lichaam. (Waarom hebben baby’s zo’n groot
hoofd? een groter hoofd wordt schatger gevonden, daarom hebben mensen de neiging
om baby’s te verzorgen (grote ogen, groot hoofdje). Een baby zijn als ze geboren worden
compleet afankelijk van volwassenen. Van alle zoogdieren kunnen zij het minste. Bij
gemiddeld 14 maanden gaat een kind lopen. Een paardje kan na 2 uur al lopen. Het komt dus
door de schatgheidsgehalte.
De plastciteit (= dit betekent dat de hersenontwikkeling gevoelig is voor omgevingsfactoren:
nurture. Als het weinig prikkels krijgt dan bennvloed dat de hersenontwikkeling.) is bij
hersenen relatef groot
Teratogeen efect: omgevingsfactor die leidt tot een geboorteafwijking. Voorbeelden zijn: drugs,
chemische stofen of een virus. De taak van de placenta is er om de stofen tegen te houden.
Erfelijkheid (weing over weten, maar een paar basis dingen) PP!
Elke cel heef 46 chromosomen (23 paar). Een chromosoom bestaat uit genen met DN A
matriaal.
1 chromosoom bevat de genen van de DN A, dus nature.
De 23ste chromosoom (de X of Y) bevat of je een jongen bent.
XY: jongen
XX: meisje
Bepaling van geslacht voor doorgegeven door de vader
- Gameten: geslachtcellen van de moeder en vader die een nieuwe cel vormen tjdens de
bevruchtng
- Zygote: de oercel, de allereerste vorm van leven (dit ontstaat een paar uur na de
bevruchtng)
- Genotypen: genetsch materiaal dat aanwezig is op een chromosoom (uiterlijk dat niet altjd
zichtbaar is
- Fenotypen: het kenmerk dat je daadwerkelijk ziet: kleur haar, ogen etc.
Reflex: niet-aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatsch optreedt in de
aanwezigheid van bepaalde stmuli (prikkels).
, - Zoekreflex: neiging om het hoofd in de richtng te draaien van dingen die de wang raken (na
3 weken weg) inname van voedsel
- Stapreflex: beweging van de benen wanneer de baby rechtop wordt gehouden en zijn
voeten de grond raken. (na 2 maanden weg) voorbereiding onafankelijk voortbewegen
- Zwemreflex: neiging om zwembewegingen te maken met de armen en de benen als de baby
met zijn gezicht naar beneden in water ligt. (4-6 maanden weg) vermijding gevaar.
- Moro-refex: wordt geactveerd als de ondersteuning voor de nek en het hoofd plotseling
verdwijnt. De armen spreiden zich en lijken zich vervolgens ergens aan vast te willen
klampen. (6 maanden weg) bescherming tegen vallen.
- Babinski-refex: spreiden van de tenen in reacte op een aanraking van de buitenkant van de
voet. (8-12 maanden weg) onbekend.
- Schrikreflex: in reacte op een plotseling gelui worden de armen en vingers gespreid en de
rug overstrekt. (blijf in andere vorm) bescherming
- Knipperreflex: snel sluiten en openen van de ogen bij blootstelling aan direct licht. (blijf)
bescherming van het netvlies.
- Zuigreflex: neiging om te zuigen aan dingen die de lippen raken. (blijf) inname van
voedsel.
- Kokhalsreflex: de keel vrijmaken (blijf) voorkomen van stkken.
Motorische ontwikkeling bij baby’s:
- Grove motoriek: baby’s leren zich voortbewegen en tegelijkertjd perfectoneren ze het
vermogen om stabiel te blijven ziten. op hun buik worden gelegd, kronkelen ze met hun
armen en benen en proberen ze waarschijnlijk hun zware hoofd op te tllen. (omrollen, ziten
zonder ondersteuning, staan met houvast, zelfstandig staan, los lopen, traplopen)
- Fijne motoriek: tjdens het perfectoneren van hun grove motorische vaardigheden, zoals
rechtop ziten en lopen, maken baby’s ook vorderingen op het gebied van de fjne motoriek.
Als ze drie maanden oud zijn, zijn ze enigszins in staat om de beweging van hun armen en
benen op elkaar af te stemmen. opent hand duidelijk, grijpt rammelaar, grijpt met duim
en wijsvinger, etc.
Hoe wordt de motorische ontwikkeling gecoördineerd?
- Iedere vaardigheid (bijv. het vermogen van een baby om een lepel op te pakken en die naar
zijn mond te brengen) ontwikkelt zich in de context van andere motorische vermogens (zoals
het vermogen om de arm uit te steken en de lepel op te tllen). Daarnaast ontwikkelen non-
motorische vaardigheden, zoals visuele vermogens, zich tegelijkertjd met de motorische
vaardigheden.
Esther Thelen heef een theorie ontwikkeld als verklaring voor de ontwikkeling en
coördinate van motorische vaardigheden.
Dynamisch systeemtheorie: motorische ontwikkeling op een bepaald gebied hangt samen
met het spiergebruik, de waarneming, het begrip van motvate. (je hebt altjd invloed om de
omgeving en de omgeving op jou)
1. Spiergebruik
2. Waarneming
3. Wat die begrijpt
4. Motvate: temprament
Al deze dingen hebben invloed en op deze manier kan je baby’s goed stmuleren
Failure-to-thrive-syndroom: kinderen stoppen met groeien door gebrek aan liefde en emotonele
ondersteuning van de ouders. Dit treedt op rond de 18 maanden, chronische ondervoeding heef
niet alleen lichamelijke gevolgen, maar heef ook gevolgen voor de cogniteve ontwikkeling en de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mandyvankempen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.20. You're not tied to anything after your purchase.