Latijn examen 2018
Een overzicht van alle Latjnse teksten en vertalingen van Cicero en Seneca
Hoofdstuk 2 Geen angst voor de dood
a. De dood van Theramenes
Quodsi expectando et desiderando pendemus animis, cruciamur, angimur, pro di immortales, quam
illud iter iucundum esse debet, quo confecto nulla reliqua cura, nulla sollicitudo futura sit!
Maar indien wij door te verwachten en te verlangen in onzekerheid verkeren, gekweld worden, en
bang worden, O onsterfelijke goden, hoe moet die tocht aangenaam zijn, na het volbrengen waarvan
geen zorg, geen ongerustheid overgebleven zal zijn!
Quam me delectat Theramenes!
Hoe verblijdt Theramenes mij!
Quam elato animo est!
Hoe is hij van een hoogstaande geest!
Etsi enim femus, cum legimus, tamen non miserabiliter vir clarus emoritur:
Want hoewel wij huilen, wanneer we zijn dood lezen, toch sterf de beroemde man niet ellendig:
qui cum coniectus in carcerem triginta iussu tyrannorum venenum ut sitens obduxisset,
toen hij in de gevangenis geworpen op bevel van de Dertg Tyrannen het vergif, alsof hij dorst had,
gretg had opgedronken,
reliquum sic e poculo eiecit, ut id resonaret, quo sonitu reddito adridens ‘Propino’, inquit, ‘hoc
pulchro Critae’, qui in eum fuerat taeterrimus.
wierp hij de rest zo hard uit de beker, dat deze weerklonk, bij het geluid waarvan hij glimlachend zei:
‘Ik breng dit als toast uit aan de mooie Critas’ die tegen hem zeer afschuwelijk was geweest.
Graeci enim in conviviis solent nominare, cui poculum tradituri sint.
De Grieken zijn immers bij drinkgelagen gewend diegene te noemen aan wie zij van plan zijn de
beker te overhandigen.
Lusit vir egregius extremo spiritu, cum iam praecordiis conceptam mortem contneret, vereque ei, cui
venenum praebiberat, mortem eam est auguratus, quae brevi consecuta est.
De voortrefelijke man maakte grapjes bij zijn laatste ademtocht, toen hij de dood, al opgenomen in
zijn ingewanden, in zich had, en inderdaad heef hij hem, aan wie hij met vergif een toast had
uitgebracht, die dood voorspeld, die hem in korte tjd volgde.
b. De dood is een diepe slaap
Quis hanc maximi animi aequitatem in ipsa morte laudaret, si mortem malum iudicaret?
Wie zou deze gelijkmoedigheid van een zeer grote geest juist tjdens het sterven prijzen, als hij de
dood als een kwaad zou beoordelen?
,Vadit enim in eundem carcerem atque in eundem paucis post annis scyphum Socrates, eodem
scelere iudicum quo tyrannorum Theramenes.
Hij gaat immers weinig jaren later naar dezelfde gevangenis en naar dezelfde gifeker, Socrates, door
dezelfde misdaad van de rechters als van de tyrannen waardoor Theramenes naar de gevangenis
ging.
Quae est igitur eius orato, qua facit eum Plato usum apud iudices iam morte multatum?
Wat is dus zijn redevoering die Plato hem laat houden bij de rechters, nadat hij reeds ter dood is
veroordeeld?
‘Magna me’ inquit ‘spes tenet, iudices, bene mihi evenire, quod mitar ad mortem.
‘Een grote hoop beheerst mij’ zei hij ‘rechters, dat het mij goed tref omdat ik naar de dood wordt
gestuurd.
Necesse est enim sit alterum de duobus, ut aut sensus omnino omnes mors auferat aut in alium
quendam locum ex his locis morte migretur.
Want het is noodzakelijk dat één van de twee het geval is, zodat ofwel de dood volstrekt alle
waarnemingen wegneemt of dat men door de dood naar een zekere andere plaats verhuist vanuit
deze streek.
Quam ob rem, sive sensus extnguitur morsque ei somno similis est, qui non numquam etam sine
visis somniorum placatssimam quietem adfert, di boni, quid lucri est emori!
Daarom doof of de waarneming uit en is de dood gelijk aan die slaap die soms ook zonder visioenen
van dromen een zeer vredige rust brengt, goede goden, wat voor voordeel is het te sterven!
Aut quam mult dies reperiri possunt, qui tali noct anteponantur!
Of hoeveel dagen kunnen gevonden worden, die verkozen worden boven een dergelijke nacht!
Cui si similis est perpetuitas omnis consequents temporis, quis me beator?
En als hieraan de hele duur van de volgende tjd gelijk is, wie is gelukkiger dan ik?’
c. De dood is een verhuizing naar elders
Sin vera sunt, quae dicuntur, migratonem esse mortem in eas oras, quas, qui e vita excesserunt,
incolunt, id multo iam beatus est.
Maar als de dingen die gezegd worden, waar zijn, dat de dood een verhuizing is naar die verre
streken die zij bewonen, die uit het leven zijn weggegaan, is dit nog veel gelukkiger.
Tene, cum ab is, qui se iudicum numero haberi volunt, evaseris, ad eos venire, qui vere iudices
appellentur, Minoem, Rhadamanthum, Aeacum, Triptolemum, convenireque eos, qui iuste cum fde
vixerint —haec peregrinato mediocris vobis videri potest?
Dat jij, wanneer je aan hen bent ontsnapt, die willen dat zij tot de rechters gerekend worden, bij hen
komt, die naar waarheid rechters worden genoemd, Minos, Rhadamanthys, Aeacus, Triptolemus en
dat jij hen ontmoet die rechtvaardig en met oprecht hebben geleefd - kan deze reis jullie dan
onbelangrijk toeschijnen?
Ut vero conloqui cum Orpheo, Musaeo, Homero, Hesiodo liceat, quant tandem aestmats?
Zodat het mogelijk is werkelijk met Orpheus, Musaeus, Homerus, Hesiodus te spreken, hoeveel
achten jullie dat dan wel waard?
,Equidem saepe emori, si feri posset, vellem, ut ea, quae dico, mihi liceret invisere.
Inderdaad zou ik dikwijls willen sterven, als dat kon gebeuren, dat het mij mogelijk was dat wat ik
bedoel, te gaan zien.
Quanta delectatone autem adfcerer, cum Palamedem, cum Aiacem, cum alios iudicio iniquo
circumventos convenirem!
Met hoe grote vreugde zou ik echter worden aangedaan, wanneer ik Palamedes, wanneer ik Ajax,
wanneer ik anderen die door een vijandig vonnis zijn bedrogen zou ontmoeten!
Temptarem etam summi regis, qui maximas copias duxit ad Troiam, et Ulixi Sisyphique prudentam,
nec ob eam rem, cum haec exquirerem, sicut hic faciebam, capite damnarer.—
Ik zou ook de wijsheid van de hoogste koning testen, die zeer grote troepen naar Troje voerde, en
van Ulixes en Sisyphus, en ik zou niet om die reden, omdat ik dit onderzocht, zoals ik hier deed, ter
dood veroordeeld worden. -
d. De goden zorgen voor de goede mensen
Ne vos quidem, iudices i, qui me absolvists, mortem tmuerits.
‘U tenminste, die rechters die mij hebben vrijgesproken, moeten niet bang zijn voor de dood.
Nec enim cuiquam bono mali quicquam evenire potest nec vivo nec mortuo, nec umquam eius res a
dis inmortalibus neglegentur, nec mihi ipsi hoc accidit fortuito.
Want enerzijds kan een goed iemand niets kwaads overkomen, noch levend noch dood, anderzijds
zullen zijn belangen nooit door de onsterfelijke goden worden verwaarloosd, en ook voor mijzelf
gebeurt dit niet toevallig.
Nec vero ego is, a quibus accusatus aut a quibus condemnatus sum, habeo quod suscenseam, nisi
quod mihi nocere se crediderunt.’
Ook heb ik echter geen reden om kwaad te zijn op diegenen door wie ik beschuldigd of door wie ik
veroordeeld ben, behalve dat ze geloofden dat ze mij kwaad deden.’
Et haec quidem hoc modo;
En dit althans zei hij op deze wijze;
nihil autem melius extremo:
niets is echter beter dan zijn slotwoord:
‘Sed tempus est’, inquit, ‘iam hinc abire, me, ut moriar, vos, ut vitam agats.
‘Maar het is tjd’ zei hij ‘om nu van hier weg te gaan, ik, om te sterven, u, om verder te leven.
Utrum autem sit melius, di inmortales sciunt, hominem quidem scire arbitror neminem.’
Wat van beide echter beter is, weten de onsterfelijke goden, ik meen dat geen mens het weet.’
, e. De dood kan geen malum zijn
Ne ego haud paulo hunc animum malim quam eorum omnium fortunas, qui de hoc iudicaverunt.
Werkelijk zou ik heel veel liever deze houding willen dan de bezitngen van al diegenen die over hem
hebben geoordeeld.
Etsi, quod praeter deos negat scire quemquam, id scit ipse utrum sit melius —nam dixit ante—, sed
suum illud, nihil ut adfrmet, tenet ad extremum;
Trouwens wat betref het feit dat hij zegt dat niemand het weet behalve de goden, dit weet hij zelf
wat van beide het beste is - want hij zei het eerder -, maar hij houdt tot op het laatst vast aan dat
principe van hem om niets te bevestgen;
nos autem teneamus, ut nihil censeamus esse malum, quod sit a natura datum omnibus,
intellegamusque, si mors malum sit, esse sempiternum malum.
laten wij echter eraan vasthouden dat wij menen dat niets slecht is, wat door de natuur aan allen is
gegeven, en laten wij begrijpen dat, als de dood een kwaad is, het een eeuwigdurend kwaad is.
Nam vitae miserae mors fnis esse videtur;
Want de dood schijnt het einde te zijn van een ellendig leven;
mors si est misera, fnis esse nullus potest.
als de dood ellendig is, kan er geen enkel einde zijn.
f. Een onbekende Spartaan
Sed quid ego Socratem aut Theramenem, praestants viros virtuts et sapientae gloria, commemoro,
cum Lacedaemonius quidam, cuius ne nomen quidem proditum est, mortem tantopere
contempserit, ut, cum ad eam duceretur damnatus ab ephoris et esset voltu hilari atque laeto,
dixissetque ei quidam inimicus:
Maar waarom vermeld ik Socrates of Theramenes, mannen uitblinkend door de roem van hun deugd
en wijsheid, terwijl daarentegen een zekere Spartaan, van wie zelfs de naam niet is overgeleverd,
zozeer de dood heef geminacht dat, toen hij, veroordeeld door de eforen, daarnaartoe de dood
werd geleid, en een vrolijk en blij gezicht trok, en toen een zekere vijand tegen hem had gezegd:
‘Contemnisne leges Lycurgi?’, responderit:
‘Minacht jij de weten van Lycurgus?’ hij heef geantwoord:
‘Ego vero illi maximam gratam habeo, qui me ea poena multaverit, quam sine mutuatone et sine
versura possem dissolvere.’
‘Ik heb echter de grootste dank voor hem omdat hij mij met deze boete heef bestraf die ik zonder
een lening en een extra lening kon afetalen.’
O virum Sparta dignum!
O man, Sparta waardig!
Ut mihi quidem, qui tam magno animo fuerit, innocens damnatus esse videatur.
Zodat hij, die zo grootmoedig was, mij althans onschuldig schijnt veroordeeld te zijn.