100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide collegeaantekeningen Goederenrecht c.s. (LETTERLIJK UITGETYPT) - 2023/2024 $8.64
Add to cart

Class notes

Uitgebreide collegeaantekeningen Goederenrecht c.s. (LETTERLIJK UITGETYPT) - 2023/2024

 133 views  11 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Erg uitgebreide en overzichtelijke collegeaantekeningen van het mastervak Goederenrecht c.s. Ik heb met behulp van de opnames letterlijk uitgetypt wat de docent zei, ook de besprokene casussen en jurisprudentie! Verder heb ik de relevante afbeeldingen ook in het document geplakt.

Last document update: 10 months ago

Preview 8 out of 203  pages

  • January 4, 2024
  • January 31, 2024
  • 203
  • 2023/2024
  • Class notes
  • &tab; mr e.f. verheul
  • All classes
avatar-seller
Hoorcollege 1 (13 november ’23): verhaal en voorrang algemeen
Er zijn een aantal beginselen die gelden, een van de belangrijkste is het paritas creditorium.
Dit beginsel stelt dat schuldeisers bij het nemen van verhaal in principe gelijke rechten hebben,
behalve als er een uitzondering is, als er een reden is voor voorrang. Dit kan bijvoorbeeld
voortvloeien uit de wet.

Goederenrecht vs. verbintenissenrecht
Goederenrecht wordt altijd afgezet tegen verbintenissenrecht, waarbij verbintenissenrecht
steeds gaat om verbintenissen: rechtsbetrekkingen tussen ten minste twee personen, op grond
waarvan de een iets te vorderen heeft en de ander een recht heeft op een prestatie. Er zijn dus
altijd twee, hoogstens drie (heel soms meerdere). Voortdurend dus die verbintenis waarbij twee
partijen in de regel betrokken zijn. Bij goederenrecht is dat anders, dat heeft te maken met de
aard/het karakter van het goederenrecht. We hebben namelijk te maken met iemand die een
rechtsverhouding heeft, in relatie staat tot iets waartoe hij gerechtigd is. Hij is eigenaar van een
zaak, maar daarmee heeft hij ook een rechtsverhouding met alle anderen die niet eigenaar zijn.
Die anderen hebben bijvoorbeeld de verplichting om dat recht te respecteren. Ook al die
anderen goederenrechtelijke rechten kenmerken zich door derdenwerking, dat maakt
goederenrecht ingewikkeld aangezien je voortdurend te maken hebt met een botsing van rechten
en met name de vraag: wie heeft in een bepaalde situatie het sterkste recht?

HR 14 augustus 2015, NJ 2016, 263 (Glencore I)
Zalco is een aluminiumproducent en die heeft als zekerheid onder andere aan Glencore die de
boel financierde, een pandrecht bij voorbaat gevestigd op aluminiumvoorraad. Dat aluminium
wordt dus geproduceerd en op het moment dat het geproduceerd is zou daarop een pandrecht
komen te rusten. Het probleem in dit arrest was dat Zalco op een gegeven moment failliet ging.
Na faillissement gingen ze nog een tijdje door met produceren en dat is problematisch aangezien
bij faillissement je niet meer kunt beschikken over je goed (art. 23 jo. 35 Fw). Er was dus een
hoeveelheid aluminium dat verpand was aan de bank, maar na faillissement bleven ze
produceren waardoor er nieuw aluminium bijkwam dat zich vermengde met het aluminium dat
er al lag en was bezwaard met het pandrecht. Art. 5:15 BW zegt ‘worden roerende zaken die
aan verschillende eigenaars toebehoren door vermenging tot één zaak verenigd, dan is het
vorige artikel van overeenkomstige toepassing.’ Het hangt er dan vanaf of er een hoofdzaak kan
worden aangewezen. Als dat zo is, dan zal de eigenaar van wat de hoofdzaak is eigenaar zijn,
ook van wat niet de hoofdzaak is. Echter, hier was ongeveer 43% nieuw geproduceerd en als er
geen hoofdzaak is, dan ontstaat er een nieuwe zaak. De Hoge Raad heeft gezegd dat je dan naar
analogie van art. 5:14 BW (als er een nieuwe zaak is dan zou er mede-eigendom ontstaan, dat
is hier niet het geval, want het gaat hier om pandrecht) een nieuw pandrecht krijgt op een
aandeel in die nieuwe zaak, wat dus ten behoeve van de pandhouder is. De Hoge Raad zegt:
voor het geval dat geen van de zaak als hoofzaak kan worden aangewezen, bepaald art. 5:14 lid
2 BW dat er een nieuwe zaak ontstaat. Art. 5:15 BW brengt in verbinding met art. 5:14 BW in
een zodanig geval mee dat van rechtswege een nieuw pandrecht ontstaat op een aandeel in de
nieuwe zaak, ten behoeve van degene die het pandrecht op de door vermenging tenietgegane
zaak had gevestigd.

HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1785
U kunt zich echter voorstellen dat dit proces enorm veel energie kost. Op een gegeven moment
werd de stekker eruit getrokken, de boel gaat dan stollen. De vervolgvraag is: wat nou als dat
aluminium gaat stollen? Ze hadden nog een deel kunnen aftappen, maar het overgrote deel
stolde in die ovens en dat kon je er met geen mogelijkheid meer uitkrijgen. Om dan aan te tonen
waarom goederenrecht ingewikkeld kan zijn, heb je dit arrest wat gaat over de vraag: is het dan

,een bestanddeel van de ovens? Om aan te tonen hoe ingewikkeld goederenrecht zou kunnen
zijn, zou je je kunnen afvragen: wie is dan eigenaar van ofwel die aluminium ofwel die ovens?
Dat zou Glencore kunnen zijn (pandhouder), want die had een pandrecht op het aluminium en
als het geen bestanddeel is, dan zou hij daar nog steeds een pandrecht op kunnen hebben of op
een aandeel daarin. Het zou ook zo kunnen zijn dat de curator Zalco aanspraak zou kunnen
maken op de ovens/het aluminium, want die had op een gegeven moment een erfpacht + opstal.
Heeft Zeeland Seaports als eigenaar van de grond misschien aanspraak op die ovens of het
aluminium of Nationale Borg maatschappij, want die had een hypotheekrecht op het recht van
opstal. Of misschien UTB, want op een gegeven moment hebben ze het uitbesteed om die ovens
uit te hakken, zou je dan kunnen zeggen dat UTB een voorrecht heeft (art. 3:285 BW)? Of is
het misschien de fiscus op grond van een algemeen voorrecht op de zaken? We hebben hier dus
meerdere partijen die aanspraak kunnen hebben op het aluminium, de vraag is: hoe kom je er
dan achter wie hier het sterkste recht heeft? Dat is kort waarom dat goederenrecht ingewikkeld
is, dat je voortdurend meerdere mensen hebt die een aanspraak hebben op hetzelfde goed.

Hoogleraar Eggens: ‘In waarheid geldt de eigendom – als rechtsbetrekking van persoon tot
zaak – in de rechtsbetrekking van die persoon (als eigenaar betrokken) tot andere personen, en
wel als de betrekkingen tot die anderen bepalend, en wel aldus bepalend dat in en door (middel
van) de eigendomsbetrekking het subject daarvan zich tot de andere verhoudt als eigenaar tot
niet-eigenaren van de betrokken zaak.’ Omdat je recht hebt op een goed, in dit geval dus
eigendom hebt op een zaak en er ook allerlei andere mensen zijn met wie je samenleeft, maar
die dan een verplichting hebben om geen inbreuk te maken op jouw eigendom, kan er dus een
ingewikkelde situatie ontstaan tussen: waar eindigt jouw recht en hoe verhoudt zich dat tot de
rechten van anderen.

Het stramien van voorrang en verhaal: hoe werkt het?

Verhaal
Als we het hebben over verhaal, dan hebben we het eigenlijk over een geldvordering. Je hebt
als verkoper iets verkocht aan iemand en je hebt geleverd, je hebt het eigendom overgedragen
en daarmee heb je voldaan aan jouw verplichtingen als verkoper. Echter, de koper betaald niet.
De koopprijs wil je verhalen. Er zijn twee uitgangspunten:
- Verhaal op gehele vermogen (art. 3:276 BW): je kunt als schuldeiser verhaal nemen op
het hele vermogen van de schuldenaar
- Paritas creditorium (art. 3:277 BW): dat in principe iedere schuldeiser een gelijk recht
heeft om verhaal te nemen, dit kan worden doorbroken. Voorrang vloeit voort uit pand,
hypotheek en voorrecht en uit andere in de wet aangegeven gronden (art. 3:278 BW).
In principe geldt dus gelijkheid, maar soms hebben bepaalde schuldeisers voorrang.

Voorrang (art. 3:278 e.v. BW)
- Voorrecht
- Pand en hypotheek
- Andere gronden

Het uitgangspunt is dat de schuldenaar instaat met zijn gehele vermogen. Art. 3:276 BW: ‘Tenzij
de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle goederen
van zijn schuldenaar verhalen.’ Dat betekent dus ook dat in principe alleen het vermogen van
de schuldenaar dient als waarborg voor de betaling van zijn schulden en in principe niet de
goederen van derden, maar hier zijn uitzonderingen op.

,Het is eigenlijk best interessant dat je met je hele vermogen instaat voor de schulden die je hebt
gemaakt, want dit is niet altijd het geval geweest. In de Romeinse tijd kon je ook als persoon
instaan voor jouw schulden en ook tot vrij recent was dat het geval. Je stond als persoon in de
19e eeuw in voor je schulden, je was insolvent. Insolvency en bankruptcy. Bankruptcy had als
bijzonder aspect dat je gehele vermogen werd gebruikt om je schulden te vereffenen, maar dit
gold alleen voor handelaren. Was je geen handelaar dan viel je terug op insolvency. Het
merkwaardige aspect in het Engelse recht toentertijd was dat de schuldeiser niet op al jouw
vermogen beslag kon leggen. Hij kon dat leggen op roerende zaken, maar bijvoorbeeld niet op
vorderingen en ook niet op geld. Aangezien je geld niet kunt verkopen, kan je daar geen beslag
op leggen. Dat is dus een heel groot deel van vermogen dat niet vatbaar is voor beslag en wat
dan overbleef als pressiemiddel aan de ene kant, maar als je geen verhaal bood ook als
voldoening, kon je worden veroordeeld tot een gevangenisstraf. Dan zat je daar totdat je
bijvoorbeeld een keer een erfenis kreeg. Je kon op een gegeven moment ook een procedure
beginnen waarin je een soort kwijtschelding bij de rechter kon vragen. Het interessante is dus
dat je met de persoon instond voor je schulden en dat kennen we nu niet meer. Je kunt nog wel
als pressiemiddel gevangen worden genomen, maar dat is meer een pressie om te betalen. Dat
je gevangen wordt gezet voor ‘the satisfaction of the dept’, dat kennen we niet meer.
Tegenwoordig sta je in met je vermogen voor de schulden die je aangaat.

Art. 3:276 BW
Op alle goederen van de schuldenaar, tenzij…
- Uitzonderingen op grond van overeenkomst: het kan zijn dat je op grond van een
overeenkomst zegt dat bepaalde goederen niet kunnen worden verhaald
- Uitzonderingen op grond van de wet:
o Op bepaalde goederen kan je geen beslag leggen, bijvoorbeeld art. 447 Rv (o.a.
huisraad, kleding, aanwezige voorraad levensmiddelen)
o Beslagvrije voet, bij beslag op loonvorderingen (art. 475a, 475b jo. 475c Rv)

Het uitgangspunt is dat je je vordering kunt verhalen op het vermogen van de schuldenaar, maar
soms maakt de wet daar een uitzondering op dat een schuldeiser toch op goederen die tot een
ander behoren verhaal kan nemen, bijvoorbeeld:
- Retentierecht (soms), art. 3:292 BW: retentierecht is eigenlijk gewoon een
opschortingsrecht en wanneer je een opschortingsrecht hebt bepaald de wet. Dat kan
bijvoorbeeld zijn bij wederkerige overeenkomsten als de schuldenaar als eerste moet
presteren, maar dat niet doet. Dan kun je jouw prestatie opschorten, ook als de prestatie
het afleveren van een zaak inhoudt. Je hebt bijvoorbeeld een zaak onder je en op een of
andere manier kan je die zaak onder je houden totdat de ander presteert, dan hebben we
te maken met een retentierecht, dan is de vraag tegen wie het retentierecht kan worden
uitgeoefend. Dat in principe de schuldenaar, maar als je kijkt naar art. 3:291 BW, dan
kunnen dat onder omstandigheden ook derden zijn die recht hebben op de zaak. Dat
betekent ook dat als niet betaald wordt hij zich kan verhalen op die zaak. Dan zegt art.
3:292 BW ‘De schuldeiser kan zijn vordering op de zaak verhalen met voorrang boven
allen tegen wie het retentierecht kan worden ingeroepen’. Dat kan dus ook iemand zijn
die een eigendomsrecht heeft op de zaak, mits aan de vereisten van art. 3:291 BW is
voldaan. Het retentierecht biedt dus niet een recht van parate executie, je moet dus wel
een executoire titel hebben wil je je daarop verhalen, maar dan kan je dus onder
omstandigheden verhaal nemen op een goed dat niet aan de schuldenaar toebehoort.
- Fiscaal bodemrecht: onder omstandigheden voor bepaalde belastingschulden kan de
fiscus verhaal nemen op bodemzaken (art. 22 lid 3 IW)

, - Derdenpand/derdenhypotheek: meestal zal het zo zijn als iemand een hypotheekrecht
vestigt, dat hij dat doet voor een schuld die hij zelf is aangegaan. Hetzelfde geldt voor
een pandrecht. Het kan echter zo zijn dat je een pandrecht vestigt op een eigen zaak ten
behoeve van een ander, van een andere schuldenaar en dan kan onder omstandigheden
de pand- of hypotheekhouder verhaal nemen op een goed dat eigenlijk niet behoort tot
de schuldenaar.

Het nemen van verhaal
- Bevoegdheid nemen van verhaal (crediteur): je moet in de eerste plaats bevoegd zijn tot
het nemen van verhaal, dat betekent dat je schuldeiser moet zijn.
- Executoriale titel vereist (art. 430 Rv): dat je een veroordelend vonnis hebt, die als
grondslag kan dienen om verhaal te nemen, dan zal je ofwel eerst conservatoir beslag
hebben gelegd dat converteert in executoriaal beslag of je zult daarna meteen
executoriaal beslag leggen.
LET OP: Er is niet altijd een executoriale titel nodig. Bij de zekerheidsrechten heb je
het recht van parate executie en dan heb je in principe geen executoriale titel nodig.
- Executoriaal beslag (bijvoorbeeld art. 439 Rv)
- Openbare verkoop (bijvoorbeeld art. 463 Rv)
- Verdeling opbrengst (bijvoorbeeld art. 480 Rv)

Je kan je dus in principe verhalen op alle vermogensbestanddelen van de schuldenaar, tenzij
anders bepaald via overeenkomst of op grond van de wet. Een uitzondering hierop is dat je
onder omstandigheden soms ook verhaal kunt nemen op goederen die niet het vermogen van
de schuldenaar horen. Het tweede is de paritas creditorium, de gelijkheid van schuldeisers.

Paritas creditorum
De schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om na voldoening van de kosten van executie
uit de netto-opbrengst van de goederen van de schuldenaar te worden voldaan naar
evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
- Art. 3:277 lid 1 BW: gelijkheid van schuldeisers
- Netto-opbrengst wordt verdeeld
- Naar evenredigheid van ieders vordering
- Uitzonderingen: bijvoorbeeld art. 3:277 lid 2 BW (achtergestelde vordering)

Dit zal niet zo zeer spelen in de situatie dat iemand verhaal neemt op een goed en de opbrengst
voldoende is om de schuld te voldoen, maar met name zal dit spelen wanneer de opbrengst
onvoldoende is om alle schuldeisers te voldoen. Je hebt bijvoorbeeld twee schuldeisers van X,
A heeft 20.000 euro te vorderen en B heeft 10.000 euro te vorderen. Op een gegeven moment
wil X niet betalen en dan wordt er executoriaal beslag gelegd op een auto. Ze krijgen dus een
executoriaal vonnis en op een gegeven moment wordt de auto in het openbaar verkocht en die
levert een bedrag op. Na aftrek van de executiekosten is de opbrengst 15.000 euro (netto-
opbrengst). Hoe moet dit bedrag worden verdeeld onder de schuldeisers als je kijkt naar de
regel van art. 3:277 BW? Als je kijkt naar de schulden, 30.000 euro in totaal, en naar de opbrengt
van 15.000 euro, dan is het niet voldoende om zowel aan A als B volledig te voldoen. Hoe moet
dit worden opgelost? Dit moet naar evenredigheid, dat betekent in dit geval dat A 10.000 euro
ontvangt ((20.000/30.000) x 15.000) en B ontvangt 5.000 euro ((10.000/30.000) x 15.000.

Eigenlijk speelt de paritas creditorium dus alleen maar in de situatie waarin er meerdere
schuldeisers zijn en de opbrengst onvoldoende is om iedere schuldeiser te voldoen. De vraag is
of het ook een normatieve kracht heeft of dat tussen schuldeisers alleen maar ieder voor zich

,geldt. Mag je als schuldeiser doen wat je wilt, of moet je ook rekening houden met de belangen
van andere schuldeisers? In principe valt dat wel mee, in principe geldt dat de schuldeiser
gewoon verhaal mag nemen en hij zich daarbij niet zo veel hoeft aan te trekken van andere
schuldeiser. Het is alleen in bepaalde omstandigheden zo dat de redelijkheid en de billijkheid
verlangt dat je wel rekening houdt met andere schuldeisers. Het volgende arrest gaat hierover.

Unitco-arrest (HR 17 januari 2014, NJ 2014/61)
Dit arrest ging over Unitco die een schuldeiser is van H. Na verhaal middels executie blijft een
bedrag van 400.000 euro over en dan heeft Unitco bij de rechtbank Limburg een verzoek tot
faillietverklaring van H ingediend. Bij vonnis van 26 maart 2013 heeft de rechtbank inderdaad
faillissement van H uitgesproken en tegen dit vonnis wordt hoger beroep ingediend, maar bij
arrest van 8 mei 2013 wordt het bestreden vonnis bekrachtigd. Dan wordt cassatie ingesteld en
een van de verweren van H is dat inmiddels, toen het Hoger beroep liep, de steunvorderingen
zijn betaald door een derde. Als je één schuld hebt, dan kan je in principe niet failliet worden
verklaard, je hebt steunvorderingen nodig om iemand failliet te verklaren. Inmiddels hebben
derden die steunvorderingen betaald en aangezien dat ex nunc moet worden getoetst zou hij
volgens hem niet failliet moeten worden verklaard. Echter, zo zegt de andere partij, levert dit
een doorbreking van de paritas creditorum. Dus betaling van steunvorderingen door de derde,
is dat ontoelaatbaar wegens doorbreking van de paritas creditorum? Hij is namelijk in eerste
aanleg failliet verklaard, maar dan wordt er betaald en omdat er ex tunc moet worden getoetst
(ook in hoger beroep) of die schuldvorderingen bestaan is het de vraag of dit een doorbreking
is van het paritas creditorum. Uit r.o. 3.3.2 blijkt dat het derden in beginsel vrijstaat om
hangende een procedure tot faillietverklaring steunvorderingen te voldoen, dat levert geen
doorbreking van de paritas creditorium op. Ook niet indien de vordering van de aanvrager van
het faillissement onbetaald blijft of daarvoor geen zekerheid wordt gesteld. De paritas
creditorium ziet immers slechts op de gelijke behandeling waarop schuldeisers aanspraak
hebben bij de voldoening van hun vorderingen uit de opbrengst van de goederen schuldenaar.
Hier werd de steunvordering niet betaald uit het vermogen van de failliet, maar door een derde
en dat is niet een doorbreking van de paritas creditorium, ook al is die ene partij (Unitco) niet
betaald.

Faillissement
Dat verhaal nemen wordt in principe gedaan door individuele schuldeisers, maar als de
schuldenlast te hoog is, dan zou je ook het faillissement kunnen verzoeken. Dan verkeerd de
schuldenaar in een toestand van te hebben opgehouden te betalen (art. 1 Fw). Wat er dan
gebeurd is dat er dan een beslag wordt gelegd op het gehele vermogen van de schuldenaar (art.
20 Fw) en dat wordt ook uitgewonnen. Een belangrijk gevolg is ook dat de schuldenaar het
beheer en de beschikking verliest over zijn vermogen (art. 23 en 24 Fw), maar dat doet iemand
anders: de curator wordt ingesteld en die zal dat beheer en beschikken doen ten behoeve van
alle gezamenlijke schuldeisers. De individuele beslagen die zijn gelegd, die komen te vervallen
(art. 33 Fw). Als er dus meerdere schuldeisers zijn, dan is het makkelijker om iemand failliet te
verklaren, met het oogmerk om het vermogen van de schuldenaar uit te winnen en de opbrengst
te verdelen onder de schuldeisers, volgens het stramien van de paritas creditorium, met
uitzondering van redenen van voorrang. Ook al zie je wel een trend, ook in Europa, dat er toch
bij met name ondernemingen een trend is om niet meteen te vereffenen maar om een doorstart
te bewerkstelligen. Maar het oorspronkelijke doel van faillissement is dus het uitwinnen van
vermogen om de opbrengsten te gebruiken om de schulden te voldoen.

,Wat heeft een schuldeiser in de praktijk aan de paritas creditorium?
Je ziet hier dat er uiteindelijk maar 1,6% wordt uitgekeerd
aan de overige preferente en concurrente schuldeisers. Je
krijgt als concurrent schuldeiser als je een euro te
vorderen hebt maar 1,6% daarvan terug.

Voorrang
Soms kan je voorrang hebben en die vloeit voort uit pand,
hypotheek en voorrecht, maar soms ook uit andere in de
wet aangegeven gronden. We hebben het niet over
feitelijke, maar over juridische voorrang. Waarom geeft
de wet bepaalde schuldeisers voorrang? De fiscus heeft
een algemeen voorrecht, maar ook een bodemvoorrecht.
De fiscus heeft zijn schuldenaren niet voor het uitzoeken. Een ander voorbeeld is art. 3:284 BW
(behoud van een zaak) als je je hebt ingespannen om een zaak te behouden, dan zijn de kosten
die je daarvoor gemaakt hebt ook bevoorrecht. Het kan echter ook zo zijn dat je beschermd
moet worden ten opzichte van andere schuldeisers, omdat je een zwakkere partij bent zoals bij
art. 6:107 BW.
- Art. 3:278 lid 1 BW: ‘Voorrang vloeit voort uit pand, hypotheek en voorrecht en andere
in de wet aangegeven gronden’
- Gesloten stelsel van voorrangsrechten
- ‘Andere in de wet aangegeven gronden’: hierbij kun je denken aan bijvoorbeeld art.
6:107 BW. Het gaat dan om schadevergoeding bij letsel, in lid 4 zie je de voorrang. Je
kunt hierbij ook denken aan vormerkung en aan de situatie van twee botsende rechten
op levering waarbij het oudste recht op levering voorgaat.
- Voorrecht
- Pand en hypotheek

Voorrecht
Art. 3:278 lid 2 BW: ‘Voorrechten ontstaan alleen uit de wet. Zij rusten of op bepaalde goederen
of op alle tot een vermogen behorende goederen.’ Je kunt dus een algemeen voorrecht hebben
op alle goederen of op bepaalde goederen. Wat is dan de rangorde? Weer terug naar het eerdere
voorbeeld van A met een vordering van 20.000 en B met een vordering van 10.000 en een netto-
opbrengst van 15.000. Echter, in dit geval heeft A een concurrente vordering tot betaling en B
een voorrecht heeft op grond van art. 3:285 BW, bijvoorbeeld omdat hij de auto gerepareerd
heeft. Verandert dit dan de zaak? Ja, want omdat hier nu sprake is van voorrang, betekent het
dat deze vordering als eerste wordt voldaan en B dus 10.000 euro ontvangt en A het restant van
5000 euro. Dit is dus een doorbreking van de paritas creditorium.

De ‘verkeersregels’
Hoe zit het dan met andere rechten, dus met pand en hypotheek?
- Het uitgangspunt is dat pand en hypotheek voor voorrecht gaan (art. 3:279 BW)
- Dan geldt als uitzondering dat bijzondere voorrechten voor algemene voorrechten gaan
(art. 3:280 BW)
- Bijzondere voorrechten op hetzelfde goed staan gelijk in rang (art. 3:281 BW)
- Algemene voorrechten nemen onderling rang naar gelang van plaatsing in de wet (art.
3:281 lid 2 BW)
- Tenzij iets anders geldt

,Wat heeft een schuldeiser in de praktijk aan een voorrecht?
We hebben net gezien dat het voordeel bij de paritas creditorium
niet zo heel groot is, is dat dan bij een voorrecht anders? Ja, wel
iets. Als je een voorrecht hebt, zoals de fiscus of het UWV dan
krijg je 9,2% van je vordering betaald en dat is dus al een stuk
beter dan die 1,6%, maar dat is nog steeds niet fantastisch. Het
kan nog beter. De mensen die het vaak het allermooist hebben,
dat zijn de pand en hypotheekhouders (vaak banken)

Pand en hypotheek (art. 3:227 lid 1 BW)
Dit is een goederenrechtelijk recht dat rust op een of meerdere goederen. Ze hebben een hoge
voorrang, want ze gaan in principe voor voorrecht. Het voordeel is ook dat het recht van parate
executie eraan is gekoppeld, dus als je een voorrecht hebt dan heb je geen executoriale titel, het
geeft geen recht op parate executie, je moet beslag leggen en je hebt een executoriale titel nodig
om je te kunnen verhalen. Echter, bij pand of hypotheek heb je ook het recht van parate executie.
Ook mooi is dat pand- en hypotheekhouders hun recht kunnen uitoefenen alsof er geen
faillissement was. Als er faillissement wordt uitgesproken, dan hoef je als pand- en
hypotheekhouder je hier dus niets van aan te trekken. Je kunt je recht binnen bepaalde marges
gewoon blijven uitoefenen. Omdat het een goederenrechtelijk recht is, heeft het ook
zaaksgevolg. Dus als je een roerende zaak hebt dat bezwaard is met een stil pandrecht en die
roerende zaak wordt verkocht, dan blijft in principe het pandrecht daarop rusten. Er zijn
meerdere uitzonderingen mogelijk, maar gevaar bestaat altijd van art. 3:86 BW
(derdenbescherming). Veel beter is dat geregeld bij hypotheekrecht, omdat die worden
ingeschreven is er bijna altijd wel zaaksgevolg.
- Prioriteit: als je als eerste een zekerheidsrecht hebt gevestigd en er wordt nog een
zekerheidsrecht (bijvoorbeeld een tweede pandrecht) gevestigd op dezelfde zaak, dan
geldt de eerste in tijd, sterkste in recht. De eerste pandhouder heeft dan een sterker recht,
dat is gewoon omdat het een goederenrechtelijk recht is. Omdat je je kunt verhalen, hoef
je je dus ook niets aan te trekken van eventuele faillissementskosten.
- (Hoge) voorrang
- Recht van parate executie: geen executoriale titel vereist (art. 3:248/268 BW)
- Pand- en hypotheekhouder oefenen in geval van faillissement hun recht uit ‘alsof er
geen faillissement was’ (art. 57 lid 1 Fw)
- Zaaksgevolg, prioriteit, etc.

Voorrecht Pand/hypotheek
Voorrang (Hoge) voorrang
Executoriale titel vereist Recht van parate executie
Indienen in faillissement Separatist: je kunt je recht uitoefenen alsof er geen faillissement is
Geen zaaksgevolg Zaaksgevolg

Relativering van belang van paritas creditorum, voorrecht en pand- en hypotheekrecht
Jurisprudentie van de Hoge Raad heeft ertoe geleid dat er een relativering heeft plaatsgevonden
van het belang van de paritas creditorium. Dat was in de praktijk al zo, omdat banken ervoor
gezorgd hebben dat ze op bijna alles wel een pand of hypotheekrecht kunnen vestigen. We zien
ook dat de Hoge Raad dat eigenlijk gewoon erkend, dat is in een van de arresten die we
binnenkort zullen bespreken als het gaat om de verzamelpandakte (r.o. 4.8.2 Dix/ING). De
vraag is of zo’n verzamelpandakte mogelijk moet zijn of dat we toch aan de gedachte moeten
vasthouden die ten grondslag ligt aan art. 3:239 lid 1 BW. Dan zegt de Hoge Raad: door de

, onderhavige constructie wordt verpanding aanzienlijk vereenvoudigd en kunnen ook de op dat
moment van het aangaan van de verplichting tot verpanding nog absolute toekomstige
vorderingen na hun ontstaan (vrijwel) direct en zonder tussenkomst van de
pandgever/kredietnemer, aan de bank worden verpand door middel van (desgewenst:
onmiddellijke of dagelijks) registratie van verzamelpandakten. Dit brengt mee dat onbetaald
gebleven concurrente schuldeisers van met bancair krediet gefinancierde bedrijven in feite niet
of nauwelijks meer verhaal kunnen nemen op de vorderingen die deze bedrijven hebben op
derden. Daarom is deze constructie niet gemakkelijk te verenigen met de in de wetsgeschiedenis
gemaakte opmerking dat art. 3:239 BW ruimte laat voor concurrente schuldeisers die in de
praktijk in belangrijke mate op derdenbeslag zijn aangewezen. Mede in aanmerking genomen
dat in de regel ook op de overige activa van bedrijven, zoals met name gebouwen en
handelsvoorraden, ten behoeve van financiers of leveranciers zekerheidsrechten zijn gevestigd
of voorbehouden, brengt deze verpandingsconstructie dus in feite mee dat de uitgangspunten
waarop de artikelen 3:276 en 3:277 lid 1 BW zijn gebaseerd, wat betreft concurrente
schuldeisers verregaand zijn uitgehold.

Je zou dus denken: de Hoge Raad erkent dat hier eigenlijk die beginselen van het paritas
creditorium en de gelijkheid van schuldeisers en de gedachte dat je je op het vermogen kunt
verhalen van je schuldenaar, dat die principes worden uitgehold. Dan zal je denken dat er een
heel sterk argument is waarom dat zou moeten kunnen, maar eigenlijk is dat: het gebeurd al,
dus waarom moeilijk doen. Dat betekent dus wel dat niet alleen in de praktijk, maar ook in het
recht dat belang van die paritas creditorium behoorlijk is uitgehold.

Hoorcollege 2 (15 november ’23): pandrecht, in het bijzonder op roerende zaken
Vorig college hadden we een introductie op dit vak en op het onderwerp verhaal en voorrang.
We hebben toen gezien dat het systeem van verhaalneming eigenlijk twee uitgangspunten kent.
De eerste was dat je als schuldeiser verhaal kon nemen op alle goederen van de schuldenaar,
dat hadden we gezien in art. 3:276 BW. Het tweede uitgangspunt was die paritas creditorium,
dat schuldeisers op gelijke voet staan, tenzij de wet redenen van voorrang erkent (art. 3:277
BW). Als je kijkt naar art. 3:278 BW dan vind je dat pandrecht onder andere een reden is voor
voorrang. Dat is eigenlijk het onderwerp van vandaag. We gaan het dit college hebben over
pandrecht en in het bijzonder het pandrecht op roerende zaken, niet-registergoederen.

De Jong/KBC (deze casus lag ten grondslag aan een arrest)
Het ging hier om casco’s van schepen die gemaakt werden in China. Degene die daartoe
opdracht had gegeven was DMA (eigenaar). Om dit te financieren heeft DMA een
financieringsovereenkomst met KBC, die heeft dus het krediet verschaft voor de bouw van deze
casco’s. Zoals wel vaker wil de bank zekerheid hebben voor het krediet dat zij verstrekken,
zodat als er sprake is van verzuim ze zich in ieder geval kunnen verhalen op goederen en wel
met voorrang. Dat gebeurt in eerste geval door op 31 mei 2000 een pandrecht te vestigen op al
die casco’s, er wordt 26 keer een pandakte geregistreerd ten behoeve van KBC. Vervolgens
worden die schepen als ze klaar zijn ter water gelaten in China en naar Nederland verscheept.
Op 24 juli 2000 vindt registratie plaats in het schepenregister in Rotterdam en daarmee is het
dus niet meer een roerende zaak, niet-registergoed, maar een registergoed geworden.
Tegelijkertijd wordt op 24 juli 2000 een eerste hypotheek gevestigd op de casco’s ten behoeve
van KBC. Die casco’s worden versleept naar Nederland en op 29 november 2000 komen die
schepen aan in Nederlandse territoriale wateren en dan wordt er om wat voor reden dan ook op
dezelfde datum nog een tweede pandrecht gevestigd op die casco’s ten behoeve van KBC. Dat
dit niet alleen in Nederland plaatsvindt, maar ook deels in China, maakt dat je ook te maken
hebt met IPR-kwesties.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller slvandenberg. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.64. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.64  11x  sold
  • (0)
Add to cart
Added